ECLI:NL:RBGEL:2022:761

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
C/05/380508 / HA ZA 20-680
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen gemeente en Wet Bibob: vordering tot inzage in bescheiden afgewezen

In deze zaak vorderden de eisers, Speelpark "Oud Valkeveen" B.V. en Naarderbos Ontwikkeling B.V., inzage in documenten die door de gemeente Gooise Meren aan de gedaagde partij, [gezamenlijke gedaagden], waren verstrekt in het kader van een Bibob-onderzoek. De eisers stelden dat de gemeente onrechtmatig had gehandeld door zonder hun medeweten een onderzoek te starten en vertrouwelijke informatie te delen met de gedaagde. De rechtbank Gelderland oordeelde dat de eisers onvoldoende rechtmatig belang hadden bij de gevorderde inzage. De rechtbank stelde vast dat de eisers al over voldoende informatie beschikten om hun stellingen te onderbouwen en dat de gedaagde partij geen belang had bij het bewaren van de documenten, aangezien hij had verklaard deze te hebben vernietigd. De rechtbank wees de vorderingen van de eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten. De beslissing werd op 16 februari 2022 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/380508 / HA ZA 20-680 / 592/871
Vonnis van 16 februari 2022
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SPEELPARK "OUD VALKEVEEN" B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NAARDERBOS ONTWIKKELING B.V.,
gevestigd te Naarden,
3.
[naam gedaagde 3],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. P.C.J. Twaalfhoven te Amsterdam,
tegen

1.[naam gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde 2],
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. T.J. van Vugt te Amsterdam.
Eisende partijen worden hierna afzonderlijk Speelpark Oud Valkeveen, Naarderbos Ontwikkeling en de [naam gedaagde 3] genoemd, en gezamenlijk [gezamenlijke eisers] .
Gedaagde partijen worden hierna afzonderlijk de heer [gezamenlijke gedaagden] en [naam gedaagde 2] genoemd, en gezamenlijk [gezamenlijke gedaagden] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 3 februari 2021,
  • de brief van 19 mei 2021 van [gezamenlijke gedaagden] met producties 8 en 9,
  • de brief van 27 mei 2021 van [gezamenlijke eisers] met producties 11, 12 en 13,
  • de brief van 3 juni 2021 van [gezamenlijke gedaagden] ,
  • het verkort proces-verbaal van mondelinge behandeling, gehouden op 8 juni 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Speelpark Oud Valkeveen exploiteert een speeltuin. Naarderbos Ontwikkeling is rechthebbende tot erfpachtrechten op een perceel grond waarop voorheen een golfbaan lag.
De [naam gedaagde 3] is, (thans) via Nedstede Leisure Holding B.V., indirect aandeelhouder en bestuurder van zowel Speelpark Oud Valkeveen als Naarderbos Ontwikkeling. Beide ondernemingen zijn gevestigd binnen de gemeente Gooise Meren (hierna: de Gemeente).
2.2.
In 2017 speelde tussen [gezamenlijke eisers] en de Gemeente een discussie over een plan van de Gemeente om een ‘vermakelijkhedenbelasting’ in te voeren. Speelpark Oud Valkeveen zou dan voor elke bezoeker belasting moeten gaan betalen aan de Gemeente.
Dit plan is uiteindelijk na verzet van [gezamenlijke eisers] niet uitgevoerd.
2.3.
Eind 2017/begin 2018 ontstonden tussen [gezamenlijke eisers] en de Gemeente diverse geschillen over vergunningaanvragen van [gezamenlijke eisers] voor nieuwe toestellen/attracties en over (het tekort aan) parkeervoorzieningen. Een deel van de door [gezamenlijke eisers] aangevraagde omgevingsvergunningen is omstreeks 5 maart 2019 door de Gemeente verleend.
2.4.
Bij brief van 5 maart 2019 heeft de Gemeente aan Speelpark Oude Valkeveen en de [naam gedaagde 3] meegedeeld dat zij naar aanleiding van de ontvangst van een signalering vanuit het Regionaal Informatie- en Expertisecentrum (hierna: RIEC) die betrekking heeft op Speelpark Oud Valkeveen en haar relaties, een onderzoek start op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: de Wet Bibob), een zogenaamd Bibob-onderzoek. [gezamenlijke eisers] wordt verzocht bijgevoegde Bibob-vragenlijsten in te vullen en te retourneren. Ook vermeldt de Gemeente in die brief dat [gezamenlijke eisers] zich met vragen kan wenden tot [gezamenlijke gedaagden] , die het Bibob-onderzoek in opdracht van de Gemeente zal uitvoeren.
2.5.
De heer [gezamenlijke gedaagden] is, via [naam holding] , indirect aandeelhouder en bestuurder van [naam gedaagde 2] , een juridisch adviesbureau dat zich richt op het adviseren en ondersteunen van overheden in zaken betreffende de Wet Bibob. De heer [gezamenlijke gedaagden] was voorheen als adviseur verbonden aan het Landelijk Bureau Bibob (hierna: LBB). Het LBB is onderdeel van Justis, de screeningsautoriteit van de overheid. Het LBB voert op verzoek van overheden integriteitsscreeningen uit aan de hand van de Wet Bibob.
2.6.
De brief van 5 maart 2019 was voor [gezamenlijke eisers] aanleiding om de Gemeente op 14 maart 2019 aan te schrijven dat het inschakelen van [gezamenlijke gedaagden] voor het onderzoek volgens hem onrechtmatig is. Daarop heeft de Gemeente bij brief van 20 maart 2019 aan [gezamenlijke eisers] bericht dat zij de opdracht aan [gezamenlijke gedaagden] diezelfde dag zal intrekken.
2.7.
De brief van 5 maart 2019 was voor [gezamenlijke eisers] ook aanleiding om over de signalering navraag te doen bij het RIEC. Het RIEC was met een signalering niet bekend en heeft [gezamenlijke eisers] bij een e-mailbericht van 3 april 2019 laten weten dat de signalering vanuit de politie kwam.
2.8.
Daarop heeft [gezamenlijke eisers] getracht meer informatie te verkrijgen via verschillende procedures bij de Gemeente en de politie, (onder andere) op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob-procedures). Hierbij heeft [gezamenlijke eisers] (inzage in) de volgende documenten verkregen:
 een door de heer [gezamenlijke gedaagden] op 8 november 2018 getekende geheimhoudingsverklaring met de Gemeente. Deze verklaring luidt als volgt:
Deze geheimhoudingsverklaring heeft betrekking op de informatie die het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren verkrijgt krachtens de Wet Bibob, zoals de informatie uit de Bibob vragenlijst en een advies van het Landelijk Bureau Bibob.
Ondergetekenden verklaren hierbij zich te houden aan de geheimhoudingsverplichting van de Wet Bibob en derhalve geen Bibob-informatie die zij van de Gemeente Gooise Meren ontvangen te delen met derden, behoudens voor zover een bij de Wet Bibob gegeven voorschrift mededelingen toelaat.
 een door de Gemeente op 19 november 2018 afgegeven machtiging aan [gezamenlijke gedaagden] . Deze machtiging luidt als volgt:
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren,
Overwegende dat aan [gezamenlijke gedaagden] (…) opdracht is verstrekt om het college bij te staan in een Bibob-procedure betreffende de door Naarderbos Ontwikkeling B.V. en Speelpark Oud Valkeveen B.V. aangevraagde omgevingsvergunningen,
besluiten,
de medewerkers van [gezamenlijke gedaagden] (…) te machtigen om namens het college contact te leggen en informatie uit te wisselen met de politie, het Openbaar Ministerie, Het RIEC en het Landelijk Bureau Bibob ten behoeve van deze Bibob-procedure.
  • een emailbericht van 30 november 2018 van [gezamenlijke gedaagden] aan de politie waarin [gezamenlijke gedaagden] de politie vraagt om de informatie te verstrekken die hen bekend is over [gezamenlijke eisers] .
  • een emailbericht van 13 december 2018 van de politie aan de Gemeente met als bijlage een ‘Informatierapport Bibob’.
2.9.
[gezamenlijke eisers] heeft voorts aan [gezamenlijke gedaagden] verzocht om inzicht te geven in de informatie die [gezamenlijke gedaagden] over [gezamenlijke eisers] van de Gemeente heeft ontvangen.
Met een e-mailbericht van 24 maart 2019 aan [gezamenlijke eisers] bericht [gezamenlijke gedaagden] dat hij informatie heeft gekregen van de Gemeente, maar dat hij daarover geen inhoudelijke mededelingen kan doen nu op hem een geheimhoudingsplicht rust. Ook staat in dit bericht dat de opdracht is ingetrokken en dat [gezamenlijke gedaagden] daarom de aan hem verstrekte informatie heeft vernietigd.
2.10.
Op 3 juni 2019 heeft [gezamenlijke eisers] aangifte gedaan bij het Arrondissementsparket Midden-Nederland. Volgens [gezamenlijke eisers] hebben de Gemeente en [gezamenlijke gedaagden] zich schuldig gemaakt aan schending van ambtsgeheimen, meer specifiek de geheimhoudingsplicht van artikel 28 van de Wet Bibob - kort gezegd - (door toe te staan) dat [gezamenlijke gedaagden] informatie uit andere bronnen dan ‘open bronnen’ heeft opgevraagd.
Met een brief van 22 november 2019 heeft de officier van Justitie aan de toenmalige advocaten van [gezamenlijke eisers] meegedeeld dat dit geen strafbaar feit oplevert.
2.11.
Na correspondentie tussen de advocaten van [gezamenlijke eisers] en de politie zijn registraties met betrekking tot [gezamenlijke eisers] in de politiesystemen geschrapt en is het ‘Informatierapport Bibob’ aangepast. Dit aangepaste rapport is op 26 juni 2019 aan de Gemeente toegezonden.
2.12.
Met een brief van 26 juni 2019 heeft de Gemeente aan [gezamenlijke eisers] medegedeeld dat zij het Bibob-onderzoek heeft afgerond en dat zij geen reden ziet om de aan [gezamenlijke eisers] verleende vergunningen in te trekken.
2.13.
Bij brief van 23 augustus 2019, verzonden op 26 augustus 2019, heeft de Gemeente aan [gezamenlijke eisers] meegedeeld dat zij gelet op de systematiek van de Wet Bibob geen antwoord kan geven op de vragen van [gezamenlijke eisers] welke gegevens uit het Bibob-onderzoek met derden en/of ambtenaren zijn gedeeld en uit welke bronnen de gegevens afkomstig zijn.
2.14.
Met een verzoekschrift van 13 november 2019 heeft [gezamenlijke eisers] de rechtbank Midden-Nederland verzocht om getuigen te mogen horen in een voorlopig getuigenverhoor om zo bewijs te vergaren van gesteld onrechtmatig handelen van de Gemeente, waaronder de burgemeester, gemeente ambtenaren en de heer [gezamenlijke gedaagden] .
2.15.
Bij beschikking van 26 februari 2020 heeft de rechtbank Midden-Nederland het verzoek tot voorlopig getuigenverhoor toegewezen en toegestaan dat getuigen worden gehoord over de vraag of er binnen de Gemeente een instructie bestaat met betrekking tot de behandeling van [gezamenlijke eisers] , over de aanleiding voor het Bibob-onderzoek en over de vraag met wie de Gemeente welke informatie heeft gedeeld tijdens of voorafgaand aan het Bibob-onderzoek.
2.16.
Na verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank op 16 november 2020, heeft [gezamenlijke eisers] op het kantooradres van [naam gedaagde 2] conservatoir (bewijs)beslag laten leggen op door [gezamenlijke gedaagden] van de Gemeente verkregen informatie. De deurwaarder heeft dit beslag op 17 november 2020 gelegd met bijstand van DigiJuris B.V.
2.17.
Met een brief van 3 november 2020 heeft DigiJuris B.V. aan [gezamenlijke eisers] meegedeeld dat vernietigde of van de computer verwijderde informatie in nagenoeg alle gevallen te herstellen is, met name als de betreffende documenten korter dan twee jaar geleden zijn verwijderd.
2.18.
Op 20 januari 2021 is de heer [gezamenlijke gedaagden] door de rechterbank Midden-Nederland in voorlopig getuigenverhoor als getuige gehoord. De heer [gezamenlijke gedaagden] heeft tijdens het verhoor onder andere verklaard dat hij alle stukken die betrekking hebben op het Bibob-onderzoek naar [gezamenlijke eisers] heeft vernietigd.
2.19.
De rechtbank heeft ambtshalve kennisgenomen van een arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 25 november 2021 (ECLI:NL:GHARL:2021:10909) in gevoegde zaken tussen enerzijds [gezamenlijke eisers] en anderzijds de burgemeester en een ambtenaar van de Gemeente. Daaruit volgt dat op 20 januari 2021 eveneens de burgemeester en een ambtenaar van de Gemeente door de rechtbank Midden-Nederland in het voorlopig getuigenverhoor zijn gehoord en dat die getuigen zich tijdens hun verhoor hebben beroepen op een verschoningsrecht, welke beroepen door de rechtbank (gedeeltelijk) zijn gehonoreerd. Tegen die beslissingen heeft [gezamenlijke eisers] hoger beroep in gesteld. Bij voormeld arrest van het hof is geoordeeld dat de burgemeester en de ambtenaar van de Gemeente zich met betrekking tot de periode vóór 5 maar 2019 niet kunnen beroepen op een verschoningsrecht op grond van de Wet Bibob. Over de periode na 5 maart 2019 kunnen zij daarop enkel een beroep doen voor zover het gaat om bescherming van in het onderzoek betrokken derden, dus niet voor zover het gaat over [gezamenlijke eisers] . Het hof heeft de zaken terugverwezen naar de rechtbank Midden-Nederland voor voortzetting van het voorlopig getuigenverhoor.

3.Het geschil

3.1.
[gezamenlijke eisers] vordert dat de rechtbank bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, [gezamenlijke gedaagden]
I. primair:
veroordeelt om uiterlijk binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis tot afgifte aan [gezamenlijke eisers] over te gaan van, althans [gezamenlijke eisers] inzage te verlenen in, de volgende bescheiden:
o alle door de Gemeente aan [gezamenlijke gedaagden] verstrekte documenten met betrekking tot [gezamenlijke eisers] over de periode 1 oktober 2018 tot en met 1 mei 2019, waaronder begrepen de documenten verkregen uit de gesloten bronnen, zoals politiesystemen,
o alle correspondentie en communicatie tussen [gezamenlijke gedaagden] en de Gemeente met betrekking tot [gezamenlijke eisers] over de periode 1 oktober 2018 tot en met 1 mei 2019,
o alle correspondentie en communicatie tussen [gezamenlijke gedaagden] en overige derden (waaronder in ieder geval de Politie, RIEC, RIK, OM en Van Doorne) met betrekking tot [gezamenlijke eisers] over de periode 1 oktober 2018 tot en met 1 mei 2019,
II. subsidiair:
veroordeelt om uiterlijk binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis tot afgifte aan [gezamenlijke eisers] over te gaan van, althans [gezamenlijke eisers] inzage te verlenen in, dat deel van de bescheiden dat reeds is beslagen,
III. primair en subsidiair:
hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een dwangsom van
€ 10.000,00 per overtreding van de in sub I althans sub II omschreven geboden en € 10.000,00 voor ieder uur dat de overtreding voortduurt tot een maximum van € 250.000,00 is bereikt,
een en ander met hoofdelijke veroordeling van [gezamenlijke gedaagden] in de beslagkosten, proceskosten en de nakosten.
3.2.
[gezamenlijke eisers] stelt dat zowel de Gemeente als [gezamenlijke gedaagden] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. [gezamenlijke gedaagden] is in strijd met de Wet Bibob door de Gemeente voorzien van alle mogelijke relevante én irrelevant informatie over [gezamenlijke eisers] , waaronder bedrijfsgevoelige informatie over de betreffende vennootschappen en vertrouwelijke informatie over de [naam gedaagde 3] . Bovendien heeft de Gemeente reeds vóór de start van het Bibob-onderzoek
- en dus voordat die wet van toepassing was - informatie over [gezamenlijke eisers] gedeeld met [gezamenlijke gedaagden] . Dit is onrechtmatig en zeer schadelijk voor [gezamenlijke eisers] . [gezamenlijke eisers] stelt een rechtmatig belang te hebben bij afgifte en inzage in voormelde bescheiden om te kunnen vaststellen in welke mate de Gemeente en [gezamenlijke gedaagden] onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld en om vast te stellen aan welke derden [gezamenlijke gedaagden] de informatie ter beschikking heeft gesteld, zodat deze derden benaderd kunnen worden en verdere verspreiding van de informatie door vernietiging kan worden voorkomen. De bescheiden zijn volgens [gezamenlijke eisers] voldoende bepaald omdat ze concreet en zo exact als mogelijk zijn omschreven en in de tijd beperkt. Er kan volgens [gezamenlijke eisers] geen twijfel over bestaan welke bescheiden onder de reikwijdte van de vordering vallen. Voormelde bescheiden zien verder op een rechtsbetrekking waarbij [gezamenlijke eisers] partij is, te weten het onrechtmatig handelen van de Gemeente en/of [gezamenlijke gedaagden] doordat [gezamenlijke gedaagden] zich heeft gemengd in het Bibob-onderzoek, gegevens uit gesloten bronnen heeft opgevraagd en ontvangen en vervolgens verder heeft verspreid, onder meer naar een werknemer. Er zijn volgens [gezamenlijke eisers] geen gewichtige redenen die zich tegen afgifte verzetten. [gezamenlijke gedaagden] heeft geen belang bij de stukken nu de heer [gezamenlijke gedaagden] zelf heeft verklaard dat hij de informatie over [gezamenlijke eisers] al zou hebben vernietigd. [gezamenlijke eisers] stelt als werkwijze voor dat de deurwaarder vaststelt in hoeverre de beslagen bescheiden kwalificeren als voormelde bescheiden waarna de definitieve dataset aan [gezamenlijke eisers] beschikbaar wordt gesteld. Aangezien hierbij de medewerking van [gezamenlijke gedaagden] vereist kan zijn, verzoekt [gezamenlijke eisers] een dwangsom op te leggen.
3.3.
[gezamenlijke gedaagden] verzet zich tegen toewijzing van de vorderingen. Vooraleerst betoogt hij dat [gezamenlijke eisers] in strijd met de waarheidsplicht van artikel 21 Rv heeft gehandeld, door achter te houden dat het strafrechtelijk onderzoek jegens [gezamenlijke gedaagden] is geseponeerd en door het innemen van standpunten in de verzoekschriftprocedure tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor die tegenstrijdig zijn met die in deze procedure. Een en ander zou volgens [gezamenlijke gedaagden] ertoe moeten leiden dat de vorderingen van [gezamenlijke eisers] worden afgewezen. Voorts betwist [gezamenlijke gedaagden] dat voldaan is aan de vereisten van artikel 843a lid 1 Rv. Een rechtmatig belang ontbreekt, omdat uit de onderbouwing van [gezamenlijke eisers] blijkt dat hij zoekt naar mogelijke door de Gemeente met [gezamenlijke gedaagden] gedeelde informatie, waarbij niet is onderbouwd dat het delen van die informatie met [gezamenlijke gedaagden] onrechtmatig jegens hem is. Ook heeft [gezamenlijke eisers] niet of nauwelijks concrete feiten en omstandigheden naar voren gebracht waaruit kan volgen dat de gevorderde bescheiden relevant zijn voor zijn rechtspositie. In het bijzonder is niet onderbouwd welke schade hij heeft geleden zodat het bestaan van een rechtsbetrekking onvoldoende is onderbouwd. Tot slot zijn de bescheiden die [gezamenlijke eisers] vordert volgens [gezamenlijke gedaagden] onvoldoende bepaald, omdat niet is gesteld wat deze bescheiden bevatten. Voor zover aan de vereisten van artikel 843a lid 1 Rv is voldaan, beroept [gezamenlijke gedaagden] zich op een geheimhoudingsplicht op grond van artikel 28 van de Wet Bibob welke geheimhoudingsplicht tussen hem en de Gemeente in contractuele vorm is bevestigd. Verder stelt [gezamenlijke gedaagden] dat een behoorlijke rechtspleging ook zonder de gevraagde gegevens is gewaarborgd, nu het bewijs van de gestelde feiten ook middels getuigenverhoren in het voorlopig getuigenverhoor kan worden verkregen. [gezamenlijke gedaagden] betoogt ook dat gewichtige redenen als bedoeld in lid 4 van artikel 843a Rv in de weg staan aan toewijzing van de vorderingen. Toewijzing zou ertoe kunnen leiden dat gemeenten geen externe Bibob-specialisten meer kunnen inschakelen om hen te assisteren bij door hen uitgevoerde onderzoeken, wat problematisch is nu vooral kleinere gemeenten afhankelijk zijn van externe specialisten om een Bibob-onderzoek goed te kunnen uitvoeren. Dit algemene belang weegt zwaarder dan het belang van [gezamenlijke eisers] , vooral nu hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een vordering op de Gemeente of [gezamenlijke gedaagden] heeft, aldus [gezamenlijke gedaagden] . Als inzage moet worden gegeven is [gezamenlijke gedaagden] voorts van mening dat dit moet worden beperkt, door toe te staan dat delen van de stukken mogen worden zwart gemaakt, gelet op het vertrouwelijk karakter. Tot slot verzet [gezamenlijke gedaagden] zich tegen uitvoerbaar bij voorraadverklaring, omdat zijn businessmodel op het spel staat. Hij voert verder aan dat het opleggen van een dwangsom niet nodig is, omdat hij een eventuele veroordeling vrijwillig zal naleven.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Eind 2018 heeft de Gemeente een onderzoek naar [gezamenlijke eisers] ingesteld, zonder [gezamenlijke eisers] daarover te informeren. De Gemeente heeft daarbij een derde, [gezamenlijke gedaagden] , ingeschakeld. Eerst op 5 maart 2019 heeft de Gemeente [gezamenlijke eisers] meegedeeld dat zij voornemens is een onderzoek op grond van de Wet Bibob te starten. Volgens [gezamenlijke eisers] heeft de Gemeente het onderzoek in 2018 op ondeugdelijke gronden ingesteld en heeft zij ten onrechte bedrijfsgevoelige en vertrouwelijke informatie over hem gedeeld met [gezamenlijke gedaagden] . [gezamenlijke eisers] wil bewijs verzamelen om (de mate van) onrechtmatig handelen van de Gemeente en [gezamenlijke gedaagden] vast te kunnen stellen en hen te kunnen aanspreken tot schadevergoeding. Ook wil [gezamenlijke eisers] de informatie die [gezamenlijke gedaagden] over hem heeft veiligstellen en eventueel laten vernietigen, om zo verspreiding tegen te gaan. Om deze redenen heeft [gezamenlijke eisers] conservatoir bewijsbeslag laten leggen bij [gezamenlijke gedaagden] en vordert [gezamenlijke eisers] nu van [gezamenlijke gedaagden] afgifte althans inzage van bescheiden.
Schending waarheidsplicht artikel 21 Rv?
4.2.
[gezamenlijke gedaagden] vindt allereerst dat de vordering tot afgifte dan wel inzage moet worden afgewezen omdat [gezamenlijke eisers] de rechtbank in de dagvaarding verkeerd heeft voorgelicht. [gezamenlijke gedaagden] stelt daartoe het volgende. [gezamenlijke eisers] heeft aangifte gedaan tegen de Gemeente en [gezamenlijke gedaagden] van overtreding van artikel 272 van het wetboek van Strafrecht (schending ambts-/beroepsgeheim). Het OM heeft op 22 november 2019 een sepotbeslissing genomen waarin het gemotiveerd concludeert dat [gezamenlijke gedaagden] de geheimhoudingsplicht uit artikel 28 van de Wet Bibob niet heeft geschonden. [gezamenlijke eisers] heeft wel de aangifte overgelegd, maar de sepotbeslissing heeft hij achtergehouden. Dat dit moet leiden tot afwijzing van de vordering ondersteunt [gezamenlijke gedaagden] met de stelling dat [gezamenlijke eisers] tegenstrijdige standpunten heeft ingenomen. Zo stelt [gezamenlijke eisers] in onderhavige procedure dat artikel 28 van de Wet Bibob is geschonden terwijl hij in de verzoekschriftprocedure tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor stelt dat artikel 28 van de Wet Bibob niet is geschonden, aldus steeds [gezamenlijke gedaagden] .
4.3.
De rechtbank verwerpt het beroep op artikel 21 Rv. Door het niet overleggen van de sepotbeslissing zijn de rechter en de wederpartij niet op het verkeerde been gezet. Het stuk was bij beide partijen bekend. [gezamenlijke eisers] beroept zich niet op de aangifte. Het is [gezamenlijke gedaagden] die de sepotbeslissing in deze procedure heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn beroep op professionele geheimhouding (artikel 843a lid 3 Rv). Aangezien de rechter eerst oordeelt na het horen van beide partijen, ziet de rechtbank in voormelde gang van zaken geen aanleiding voor het oordeel dat [gezamenlijke eisers] heeft geprobeerd te beletten dat feiten aan het licht zouden komen die tot een voor [gezamenlijke gedaagden] gunstige afloop van deze procedure zouden kunnen leiden, zoals [gezamenlijke gedaagden] betoogt. Nu schending van artikel 21 Rv niet komt vast te staan, behoeft het door [gezamenlijke gedaagden] ter onderbouwing van de sanctie aangevoerde ondersteunende argument over tegenstrijdige stellingen verder geen bespreking.
Inzage bescheiden op grond van artikel 843a Rv?
4.4.
Artikel 843a Rv vormt een uitzondering op de hoofdregel dat iemand onder hem berustende bescheiden niet aan een ander ter inzage hoeft te geven. Afgifte van stukken, zoals door [gezamenlijke eisers] gevorderd, is op grond van dit artikel niet mogelijk. De gevorderde inzage (of het verstrekken van een afschrift) wel, mits aan de cumulatieve voorwaarden van artikel 843a Rv is voldaan. Voor een geslaagd beroep op artikel 843a Rv is vereist:
(i) dat [gezamenlijke eisers] c.s. een rechtmatig belang heeft bij de bescheiden,
(ii) dat het gaat om bepaalde bescheiden, en
(iii) deze bescheiden een rechtsbetrekking betreffen waarbij [gezamenlijke eisers] partij is.
4.5.
In het kader van vereiste (iii) geldt een verbintenis uit onrechtmatige daad als een rechtsbetrekking als bedoeld in artikel 843a Rv. [gezamenlijke eisers] moet voldoende aannemelijk maken dat sprake is van een onrechtmatige daad, waarbij het aankomt op een waardering van de stellingen en verweren van partijen en de overtuigingskracht van het reeds overgelegde bewijsmateriaal. Enerzijds is het uitgangspunt dat niet hoeft te zijn voldaan aan de mate van aannemelijkheid die is vereist voor toewijzing in kort geding van een op (dreigend) tekortschieten of onrechtmatig handelen gebaseerde (ge- of verbods)vordering of vordering tot schadevergoeding; anderzijds moeten aan de mate van aannemelijkheid van de gestelde tekortkoming of onrechtmatige daad bij de beoordeling van een inzagevordering hogere eisen worden gesteld dan bij de beoordeling van een verzoek tot bewijsbeslag.
Deze maatstaf stelt de rechter in staat een evenwicht te vinden tussen het belang van de eiser om de waarheid te kunnen achterhalen en zijn bewijspositie te versterken, en het belang van gedaagde om geen vertrouwelijke informatie prijs te hoeven geven en om verschoond te blijven van de ingrijpende maatregel die exhibitie niet zelden is. De maatstaf biedt de rechter voorts voldoende ruimte om rekening te houden met de aard van het onderliggende geschil en de overige omstandigheden van het geval, waaronder de omvang van de gevorderde exhibitie en de mogelijkheid om het bestaan van de gestelde vordering met andere bewijsmiddelen te onderbouwen (zie HR 10 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1251).
4.6.
Verder dient een ‘fishing expedition’ te worden voorkomen en, ook als aan de hiervoor onder 4.4. genoemde vereisten is voldaan, kan de vordering worden afgewezen wegens gewichtige redenen of omdat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat ook zonder de gevorderde gegevens een behoorlijke rechtsbedeling is gewaarborgd, met andere woorden dat de rechten van [gezamenlijke eisers] c.s. ook zonder inzage in de stukken voldoende zijn gewaarborgd. Tot slot kan een vordering op grond van artikel 843a Rv niet alleen worden ingesteld tegen wederpartijen bij de in deze bepaling bedoelde rechtsbetrekking, maar ook tegen derden die bij die rechtsbetrekking geen partij zijn (vgl. HR 10 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1834)
4.7.
[gezamenlijke eisers] stelt dat zowel de Gemeente als [gezamenlijke gedaagden] onrechtmatig jegens
hem heeft gehandeld. De Gemeente zou op ondeugdelijke gronden en in strijd met artikel 4 sub b van haar eigen beleidsregels een onderzoek naar hem zijn gestart. Bovendien heeft de Gemeente [gezamenlijke gedaagden] zelfs nog vóór de start van het Bibob-onderzoek voorzien van (bedrijfsgevoelige) informatie over [gezamenlijke eisers] . Daarbij zijn aan [gezamenlijke gedaagden] als onbevoegde derde onrechtmatig gegevens uit gesloten bronnen verstrekt. [gezamenlijke eisers] wil met de stukken die zich bij [gezamenlijke gedaagden] bevinden (de mate van) dat onrechtmatig handelen vaststellen. Verder heeft [gezamenlijke gedaagden] volgens [gezamenlijke eisers] onrechtmatig gehandeld door zich als onbevoegde derde in een onderzoek te mengen, gegevens uit gesloten bronnen op te vragen en te ontvangen zoals het ‘Informatierapport Bibob’ van de politie, alsmede door (bedrijfsgevoelige en vertrouwelijke informatie) te verspreiden aan derden, onder meer aan één van zijn werknemers. [gezamenlijke eisers] wil vaststellen aan welke derden [gezamenlijke gedaagden] informatie ter beschikking heeft gesteld en wil de documenten waarover [gezamenlijke gedaagden] onrechtmatig beschikt, vernietigd zien.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gezamenlijke eisers] verklaard dat het hem voornamelijk te doen is om het onderbouwen van de stelling dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld en dat de stukken door [gezamenlijke gedaagden] niet meer met derden kunnen worden gedeeld. Het is [gezamenlijke eisers] niet zozeer te doen om een procedure uit hoofde van onrechtmatige daad tegen [gezamenlijke gedaagden] te starten. Ook verklaart [gezamenlijke eisers] dat het er niet naar uit ziet dat [gezamenlijke gedaagden] in de procedure tegen de Gemeente zal worden betrokken.
4.8.
Vast staat dat de Gemeente met de brief van 5 maart 2019 aan [gezamenlijke eisers] heeft meegedeeld dat zij na een signalering vanuit het RIEC aanleiding ziet tot het starten van een Bibob-onderzoek. Uit het proces-verbaal van het voorlopig getuigenverhoor van de heer [gezamenlijke gedaagden] (productie 9 van de zijde van [gezamenlijke gedaagden] ) blijkt dat de Gemeente vóór die aankondiging van 5 maart 2019 reeds onderzoek heeft verricht. Zo heeft de Gemeente op 29 oktober 2018 haar Bibob-beleid aan [gezamenlijke gedaagden] toegestuurd met een uitnodiging voor een bespreking op 2 november 2018. Ook verklaart de heer [gezamenlijke gedaagden] dat hij die bespreking heeft bijgewoond. Verder blijkt uit de door [gezamenlijke eisers] overgelegde stukken dat [gezamenlijke gedaagden] op 8 november 2018 een geheimhoudingsverklaring met de Gemeente heeft getekend voor krachtens de Wet Bibob verkregen gegevens (productie 26 bij productie 5 bij de dagvaarding), dat [gezamenlijke gedaagden] op 19 november 2018 door de Gemeente is gemachtigd om haar bij te staan in een Bibob-procedure (productie 25 bij productie 5 bij de dagvaarding) en dat [gezamenlijke gedaagden] op basis van deze machtiging op 30 november 2018 de politie heeft aangeschreven en in het kader van de Wet Bibob verzoekt om politiegegevens (productie 18 bij productie 5 bij de dagvaarding). Daarop heeft de politie op 13 december 2018 een ‘Informatierapport Bibob’ aan de Gemeente gezonden (productie 19 bij productie 5 bij de dagvaarding). Uit het proces-verbaal van het voorlopig getuigenverhoor blijkt dat ook [gezamenlijke gedaagden] over dit rapport beschikking heeft gekregen. Verder blijkt uit de door [gezamenlijke eisers] overgelegde stukken dat het RIEC aan [gezamenlijke eisers] heeft bericht dat zij niet bekend is met een melding aan de Gemeente en dat uit navraag blijkt dat het bij de politie vandaan lijkt te komen. Uit inzage in informatie bij de politie blijkt dat met een e-mailbericht van 30 november 2018 namens de Gemeente een informatieverzoek Bibob is gedaan bij de politie (productie 18 bij productie 5 van de dagvaarding) en uit twee begeleidende brieven van 26 november 2018 dat het college van burgemeester en wethouders heeft besloten om de Bibob-procedure toe te passen. Uit de getuigenverklaring die de heer [gezamenlijke gedaagden] op 20 januari 2021 heeft afgelegd, kan worden afgeleid dat [gezamenlijke gedaagden] deze gegevens heeft opgevraagd. Hij verklaart immers dat hij ‘na de vergadering van 2 november 2018’ ‘met het college dan wel met de burgemeester’ heeft afgestemd ‘dat er gegevens bij de politie konden worden opgevraagd’.
4.9.
Uit al deze informatie blijkt dat de Gemeente zonder dat [gezamenlijke eisers] daarvan op de hoogte was, al vóór 5 maart 2019 een Bibob-onderzoek is gestart waarbij een derde, [gezamenlijke gedaagden] , is voorzien van gegevens over [gezamenlijke eisers] . Dit druist in tegen het strenge regime van de Wet Bibob ten aanzien van het verstrekken van persoonsgegevens, waaruit volgt dat onnodige verspreiding daarvan moet worden voorkomen. In de Wet Bibob staat voorop dat evenwicht moet worden gevonden tussen enerzijds bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene en anderzijds bescherming van de integriteit van de overheid. Bij de invoering van de wet zijn daarom randvoorwaarden benoemd waaronder het op verantwoorde wijze omgaan met privacygevoelige gegevens en het niet verstrekken van ‘geheime gegevens’ aan het bestuursorgaan. De informatie waarover het bestuursorgaan komt te beschikken, moet ook aan de betrokkene kenbaar kunnen worden gemaakt. In eerste instantie was het eigen onderzoek van het bestuursorgaan beperkt en werd het onderzoek gedaan door het speciaal opgerichte orgaan, het LBB. In 2020, dus na de periode waarin onderhavig geschil zich afspeelt, zijn de bevoegdheden tot het doen van eigen onderzoek door het bestuursorgaan (voorafgaand aan het vragen van advies aan het LBB) uitgebreid en versterkt in artikel 7a en 7b van de Wet Bibob. De Wet Bibob zoals die gold ten tijde van het onderhavige geschil kent in artikel 32 ook een informatieplicht: de betrokkene moet worden geïnformeerd als het LBB om advies is verzocht. Het ligt daarom voor de hand dat bij het begin van het eigen onderzoek ook mededeling moet worden gedaan aan de betrokkene (vgl. ook het onder 2.19 vermelde arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 25 november 2021). [gezamenlijke eisers] is eerst met de brief van 5 maart 2019 geïnformeerd over het Bibob-onderzoek, terwijl het onderzoek daarvoor al is gestart. Ook blijkt uit voormelde informatie dat [gezamenlijke gedaagden] , die niet langer is verbonden aan het LBB, wel de beschikking heeft gekregen over informatie uit gesloten (politie)systemen, terwijl hij daartoe niet bevoegd was. Uit een uitspraak van de Afdeling van de Raad van State van 20 juli 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR2279) blijkt immers dat in het kader van de Wet Bibob ingeschakelde derden enkel toegang mogen hebben tot open systemen.
4.10.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft [gezamenlijke eisers] redelijke grond voor de veronderstelling dat de Gemeente in strijd met de Wet Bibob en zonder zijn medeweten een onderzoek naar [gezamenlijke eisers] is gestart, dat enige correspondentie met [gezamenlijke gedaagden] is gewisseld waarbij gegevens van en over [gezamenlijke eisers] zijn verstrekt en dat [gezamenlijke gedaagden] de beschikking heeft gekregen over informatie uit gesloten systemen welke informatie [gezamenlijke gedaagden] niet had mogen krijgen. Daarmee heeft [gezamenlijke eisers] vooralsnog voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake kan zijn van onrechtmatig handelen van de Gemeente en/of [gezamenlijke gedaagden] . [gezamenlijke eisers] stelt dat hij door dat onrechtmatig handelen schade heeft geleden, bestaande uit reputatieschade en onnodig gemaakte kosten. Hoewel de beweerdelijke reputatieschade met de enkele opmerking op zitting dat over [gezamenlijke eisers] een artikel in de Gooi- en Eemlander zou zijn verschenen, onvoldoende is onderbouwd, acht de rechtbank vooralsnog voldoende aannemelijk dat [gezamenlijke eisers] als gevolg van de werkwijze van de Gemeente en [gezamenlijke gedaagden] (buitengerechtelijke) kosten heeft moeten maken en dat hij schade heeft geleden. Gelet hierop is vooralsnog voldoende aannemelijk dat sprake is van een verbintenis uit onrechtmatige daad, hetgeen kan worden aangemerkt als een rechtsbetrekking waarbij [gezamenlijke eisers] partij is.
4.11.
Dat mogelijk sprake is van een verbintenis uit onrechtmatige daad geeft [gezamenlijke eisers] echter nog geen recht op inzage. Daarvoor is ook een rechtmatig belang vereist.
4.12.
Het eerste belang dat [gezamenlijke eisers] stelt te hebben bij inzage in de bescheiden bij [gezamenlijke gedaagden] is het achterhalen wat de aanleiding voor de Gemeente is geweest om tot een onderzoek naar [gezamenlijke eisers] over te gaan. [gezamenlijke eisers] wil daarmee de mate van onrechtmatig handelen kunnen vaststellen. Dit is echter niet noodzakelijk voor het onderbouwen van het gestelde onrechtmatig handelen van de Gemeente. Zoals hiervoor is overwogen beschikt [gezamenlijke eisers] al over de nodige stukken en informatie om een onrechtmatige daad van de Gemeente en/of [gezamenlijke gedaagden] jegens hem te onderbouwen. [gezamenlijke eisers] heeft niet dan wel onvoldoende onderbouwd gesteld welke informatie hij voor het onderbouwen van dat gestelde onrechtmatig handelen verder nog nodig heeft. Dat [gezamenlijke eisers] wil achterhalen wat voor de Gemeente in 2018 de werkelijke aanleiding was om een onderzoek te starten, is wellicht begrijpelijk, maar naar het oordeel van de rechtbank blijkt niet dat dit noodzakelijk is om het beweerdelijk onrechtmatig handelen te onderbouwen. Bovendien zal de vraag naar de aanleiding van het Bibob-onderzoek in de bodemprocedure aan de orde komen indien de Gemeente het verweer voert dat zij in 2018 redenen had die een onderzoek naar [gezamenlijke eisers] rechtvaardigden. Nu het RIEC heeft meegedeeld dat zij de signalering bij de Gemeente niet heeft gedaan en de politie de registraties met betrekking tot [gezamenlijke eisers] in haar systemen heeft geschrapt en het ‘Informatierapport Bibob’ heeft aangepast, zal de Gemeente dan moeten aantonen dat zij een deugdelijke aanleiding had voor het starten van het onderzoek jegens [gezamenlijke eisers] . De Gemeente zal haar verweer dan moeten onderbouwen. Dat [gezamenlijke eisers] vooruitlopend op de stellingname van de Gemeente interesse heeft in bepaalde stukken om de aanleiding van het onderzoek te achterhalen is niet voldoende om hem thans inzage te verschaffen in de verzochte stukken die bij [gezamenlijke gedaagden] aanwezig zouden moeten zijn. Nog daargelaten dat [gezamenlijke eisers] onvoldoende duidelijk heeft gemaakt waarom hij zijn vordering tot exhibitie niet tot de Gemeente heeft gericht.
Daarnaast is van belang dat er nog een voorlopig getuigenverhoor loopt waarin [gezamenlijke eisers] meer informatie kan krijgen over de beweegredenen van de Gemeente. Gelet op voormeld arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 25 november 2021 kunnen de burgemeester en de ambtenaar van de Gemeente zich in die procedure ten aanzien van vragen over de periode vóór 5 maart 2019 niet (langer) beroepen op een verschoningsrecht of geheimhouding. Voor een doelmatige rechtsbedeling is het derhalve niet nodig dat [gezamenlijke gedaagden] thans inzage moet geven in al zijn correspondentie en communicatie met de Gemeente. Verder is niet in geschil dat [gezamenlijke gedaagden] de politie heeft benaderd en politiegegevens heeft gekregen waartoe hij ingevolge voormelde uitspraak van de Raad van State niet bevoegd was, zodat ook om die reden inzage in de verzochte bescheiden niet nodig is.
Kortom, gelet op voorgaande feiten en omstandigheden is de wens van [gezamenlijke eisers] om de mate van onrechtmatig handelen vast te stellen onvoldoende rechtmatig belang als bedoeld in artikel 843a Rv.
4.13.
Het tweede belang dat [gezamenlijke eisers] stelt te hebben is het tegengaan van verspreiding van bescheiden onder derden. Hij wil daarmee reputatieschade voorkomen. [gezamenlijke eisers] heeft echter onvoldoende onderbouwd gesteld dat sprake is of zou zijn van (een kans op) verspreiding onder derden, nog daargelaten of dit een belang is zoals bedoeld in artikel 843a Rv. [gezamenlijke gedaagden] heeft verklaard dat hij de stukken heeft vernietigd; kennelijk heeft hij geen belang bij het bewaren van de stukken. Ook voert [gezamenlijke gedaagden] aan dat zowel hij als zijn enige werknemer met de Gemeente geheimhouding is overeengekomen. Gelet hierop had het op de weg van [gezamenlijke eisers] gelegen nader te onderbouwen waarom hij aanleiding heeft te vermoeden dat [gezamenlijke gedaagden] stukken met derden heeft gedeeld of zal delen. De enkele mededeling op zitting dat hij reputatieschade heeft geleden door een artikel in de Gooi- en Eemlander, zonder daarbij een datum, inhoud of vindplaats te vermelden, is onvoldoende om aannemelijk te achten dat derden kennis hebben genomen van informatie waarover enkel [gezamenlijke gedaagden] in het kader van het Bibob-onderzoek kon beschikken en dat dat tot reputatieschade heeft geleid.
4.14.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, beschikt [gezamenlijke eisers] over voldoende gegevens om het bestaan van de gestelde vordering uit hoofde van onrechtmatige daad te onderbouwen. Ook heeft [gezamenlijke eisers] voldoende mogelijkheid om bewijs te vergaren in het voorlopig getuigenverhoor. Voldoende rechtmatig belang bij inzage in de stukken ontbreekt dan ook en ook zonder inzage in/ afschrift van de stukken is een behoorlijke rechtsbedeling mogelijk. Aangezien daarmee niet aan alle vereisten van 843a lid 1 Rv is voldaan, wordt de vordering van [gezamenlijke eisers] afgewezen en kan in het midden blijven of de verzochte bescheiden voldoende bepaalbaar zijn. De rechtbank komt niet toe aan de beoordeling van het beroep van [gezamenlijke gedaagden] op een mogelijke geheimhoudingsverplichting en hetgeen partijen hieromtrent hebben aangevoerd.
4.15.
[gezamenlijke eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gezamenlijke gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht € 304,00
- salaris advocaat
1.126,00(2,0 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 1.430,00.
4.16.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [gezamenlijke eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gezamenlijke gedaagden] tot op heden begroot op € 1.430,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gezamenlijke eisers] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gezamenlijke eisers] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2022.
Coll: PM