ECLI:NL:RBGEL:2022:7531

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 augustus 2022
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
21-578
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag wegens ongeschiktheid van een leidinggevende bij de Belastingdienst na ongepast gedrag en vermenging van werk en privé

In deze zaak gaat het om het ontslag van eiser, die sinds 1 januari 1999 werkzaam was bij de Belastingdienst, in de functie van Manager Communicatie. Eiser werd per 1 oktober 2019 ontslagen wegens ongeschiktheid, na meldingen van ongepast gedrag door drie medewerksters uit zijn team. De rechtbank oordeelt dat eiser zijn emoties niet onder controle had en de grenzen in het contact met een medewerkster niet voldoende heeft bewaakt, wat leidde tot een vermenging van werk en privé. Dit gedrag werd ondersteund door WhatsApp-berichten en verklaringen van medewerksters over ongepaste aanrakingen. De rechtbank concludeert dat eiser ongeschikt is voor zijn functie, maar oordeelt dat hij ten onrechte geen kans op verbetering heeft gekregen. Het ontslag wordt vernietigd, maar de rechtbank bevestigt dat de overplaatsing naar een andere functie in het belang van de dienst gerechtvaardigd is, hoewel de motivering hiervoor onvoldoende was. De rechtbank draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op bezwaar, met inachtneming van deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/578
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak tussen
[eiser], uit [woonplaats] , eiser
en
Staatssecretaris van Financiën- Fiscaliteit en Belastingdienst, verweerder
(gemachtigde: mr. G.B. Honders).
Procesverloop
In het besluit van 16 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser per 1 oktober 2019 primair ontslag wegens ongeschiktheid uit de functie van Manager Communicatie (in het Functiegebouw Rijk: middenmanager), schaal 14 bij de Belastingdienst verleend. Subsidiair heeft verweerder eiser in het belang van de dienst verplaatst in een passende niet-leidinggevende functie.
In het besluit van 5 november 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 2 juni 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook zijn namens verweerder verschenen [directeur], directeur Corporate Dienst Communicatie (hierna: [directeur]), en [directiesecretaris], directiesecretaris.
Overwegingen
1.1. Eiser was sinds 1 januari 1999 werkzaam bij de Belastingdienst, laatstelijk in de functie van Manager Communicatie, schaal 14, bij de Corporate Dienst Communicatie van de Belastingdienst.
1.2. Naar aanleiding van meldingen van drie medewerksters uit het team van eiser, binnengekomen via de vertrouwensperso(o)n(en), over eisers houding en gedrag heeft [directeur] samen met de adviseur arbeidsjuridische zaken, op 6 mei 2019 een gesprek gevoerd met eiser. Eiser is ervan in kennis gesteld dat er naar aanleiding van de meldingen een onderzoek zal worden gestart en hem buitengewoon verlof zal worden verleend. Tegen de verlening van het buitengewoon verlof heeft eiser bezwaar gemaakt dat bij besluit van 25 oktober 2019 gegrond is verklaard voor zover aan het buitengewoon verlof geen einddatum was verbonden. In het besluit op bezwaar is de einddatum vastgesteld op de datum van het einde van het dienstverband. Hiertegen heeft eiser geen beroep ingesteld.
1.3. Op 22 mei 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden waarbij [directeur], een adviseur en een advocaat, beiden van de afdeling juridische dienstverlening van de Belastingdienst, eiser en zijn toenmalige gemachtigde aanwezig waren. Naar aanleiding van voor het merendeel vooraf aan eiser toegezonden onderzoeksbevindingen zijn vragen gesteld. Eiser heeft zijn visie op de onderzoeksbevindingen gegeven.
1.4. Op het verslag van het gesprek van 22 mei 2019 heeft eisers toenmalige gemachtigde bij brief van 3 juni 2019 gereageerd, onder toezending van stukken die zien op twee van de medewerksters die zich tot de vertrouwenspersoon hadden gewend.
1.5. Bij brief van 27 juni 2019 heeft verweerder eiser bericht voornemens te zijn hem per 1 september 2019 primair ontslag te verlenen uit zijn functie op grond van artikel 98, eerste lid, onder g, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) wegens gebleken onbekwaamheid of ongeschiktheid voor zijn functie, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Verweerder heeft eiser verder bericht voornemens te zijn hem subsidiair per 1 september 2019 op grond van artikel 57, tweede lid, van het ARAR te verplaatsen in een passende functie in het belang van de dienst.
1.6. Bij brief van 5 juli 2019 heeft eiser via zijn toenmalige gemachtigde zijn zienswijze op het voornemen van 27 juni 2019 gegeven en een verslag van een functioneringsgesprek van 28 november 2018 tussen eiser en [directeur] toegezonden.
1.7. Naar aanleiding van hetgeen eiser in de zienswijze naar voren heeft gebracht, heeft verweerder nader onderzoek verricht. De in dat kader opgemaakte gespreksverslagen en een e-mailbericht zijn bij e-mail van 16 augustus 2019 aan eisers toenmalige gemachtigde gezonden.
1.8. Op 23 augustus 2019 heeft eiser samen met zijn toenmalige gemachtigde zijn zienswijze mondeling toegelicht.
1.9. Op het verzoek van eiser tijdens het zienswijzegesprek om te komen tot een minnelijke regeling ter beëindiging van zijn aanstelling heeft [directeur] namens verweerder afwijzend beslist.
1.10. Op de gespreksverslagen die door verweerder in het kader van het aanvullende onderzoek zijn toegezonden heeft eiser schriftelijk gereageerd. Op 4 september 2019 is nog een aanvullende toelichting door eisers toenmalige gemachtigde aan verweerder gezonden, alsmede verklaringen van een aantal collega’s van eiser.
1.11. Bij besluit van 16 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder overeenkomstig het voornemen eiser primair ontslag wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor zijn functie verleend en subsidiair eiser verplaatst in een passende (niet leidinggevende functie). De ingangsdatum van het besluit is van 1 september 2019 gewijzigd naar 1 oktober 2019.
1.12. Tegen het primaire besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
1.13. Bij brief van 27 februari 2020 heeft eiser laten weten een nieuwe baan te hebben gevonden, maar belang te hebben bij voortzetting van de bezwaarprocedure.
1.14. Op 2 april 2020 heeft [directeur] een managementverklaring afgegeven, waarin zij haar visie op het beloop heeft weergegeven vanaf het moment dat zij bekend raakte met de meldingen bij de vertrouwensperso(o)n(en) tot en met het nemen van het primaire besluit. Bij brief van 1 mei 2020 heeft eiser op deze verklaring gereageerd.
1.15. Bij besluit van 5 november 2020 (het bestreden besluit), bij e-mail van 20 december 2020 aan eiser bekend gemaakt, heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verweerder uit de ter beschikking staande informatie die betrekking heeft op drie verschillende medewerksters uit eisers team, genoegzaam is gebleken dat eiser als leidinggevende van het team een houding en gedrag heeft laten zien waaruit blijkt dat hij niet “beschikt over de juiste geschiktheid” als leidinggevende. Ten aanzien van één van de medewerksters heeft eiser geen professionele afstand gehouden, waarbij hij zich afwisselend hulpvaardig en hiërarchisch heeft opgesteld, en waarbij hij zich regelmatig excuseerde voor zijn gedrag. Uit dit laatste blijkt volgens verweerder dat eiser zich realiseerde dat het contact op deze wijze niet de bedoeling was, maar het weerhield hem er desondanks niet van met het gedrag door te gaan. Door een derde is gezien dat eiser deze medewerkster tijdens een treinreis veelvuldig aanraakte. De medewerkster heeft verklaard dat zij er alles aan deed om eiser rustig te houden en ervoor te zorgen dat hij haar niet ging tegenwerken. Het teamoverleg liep niet goed vanwege spanningen in het team. De medewerkster heeft verklaard dat er collega’s waren die uit angst of loyaliteit hun mond niet open durfden te doen.
De andere twee medewerksters hebben ook verklaard dat eiser onvoorspelbaar gedrag vertoonde en dat zij zich onveilig voelden op het werk. Na problemen rondom haar hersteld melding voelde één van de medewerksters zich buitengesloten, omdat eiser niet duidelijk maakte waarom zij aan bepaalde bijeenkomsten niet deel mocht nemen. Ondanks vele verzoeken van haar zijde om kenbaar te maken waarom eiser van mening was dat zij niet voldoende functioneerde, onderbouwde eiser dat niet. Volgens de medewerkster vergeleek eiser medewerkers op een onplezierige wijze en zonder onderbouwing. Eiser liet zich snerend uit over andere medewerkers. De sfeer in het team ervoer zij als gespannen en zij constateerde dat er meestal sprake was van eenrichtingsverkeer tussen eiser en de medewerkers. Zij had constant het gevoel alert te moeten blijven.
Ook de derde medewerkster verklaarde dat een concretisering over haar functioneren niet werd gegeven en dat er alleen maar kritiekpunten werden genoemd. Ook gaf zij aan dat er een ijzige sfeer in het team hing en men elkaar ontliep. Zij noemde eiser een leidinggevende met twee gezichten .
Deze houding en dit gedrag van eiser die zich buiten het zicht van de directeur Corporate Dienst Communicatie hebben afgespeeld, brengen volgens verweerder eisers positie en zijn geloofwaardigheid in zijn functie, ondanks zijn overigens goede inhoudelijke functioneren, sterk in het gedrang.
Eiser is voldoende in de gelegenheid gesteld om te reageren op de onderzoeksbevindingen. Daarbij is verweerder niet gebleken dat eiser zelf tot het inzicht is gekomen dat zijn gedrag niet past bij een leidinggevende rol.
Verweerder wijst erop dat bij de Belastingdienst/Toeslagen, waarbij eiser ook een leidinggevende functie vervulde, in het verleden een soortgelijke situatie speelde. Hoewel er geen dossier is opgemaakt, wordt volgens verweerder uit de verklaringen van de heer [naam] , die volgens verweerder consistent zijn, genoegzaam duidelijk wat de reden is geweest voor eisers vertrek per direct bij de Belastingdienst/Toeslagen. Ook wordt duidelijk dat eiser zich niet realiseerde wat de effecten waren van zijn gedrag, hetgeen volgens verweerder herkenbaar is in de onderhavige situatie. Er is sprake van herhalend gedrag. Eiser probeert nog steeds zijn gedrag te verklaren en is niet doordrongen van het feit dat zijn gedrag ongewenst is. Het bieden van een verbeterkans acht verweerder gelet hierop niet zinvol.
Ten aanzien van de subsidiaire grond van verplaatsing naar een passende (niet-leidinggevende) functie heeft verweerder geconcludeerd dat gelet op eisers houding en gedrag een noodzaak is ontstaan om eiser in een andere dan eisers oorspronkelijke werkomgeving te plaatsen. Terugkeer heeft een negatieve invloed op alle betrokkenen en maakt eisers positie ook kwetsbaar.
3. Eiser beklaagt zich er allereerst over dat er vrijwel geen ruimte is geweest voor het inbrengen van nuancerende en ontlastende informatie van zijn kant en dat verweerder vrijwel niet heeft gereageerd op wat door hem naar voren is gebracht. Niet is ingegaan op de WhatsApp berichten en op de gegeven toelichting over afstemming met de HR-adviseur en de Re-integratiemanager inzake twee van de medewerksters die volgens eiser niet naar wens functioneerden.
Volgens eiser is de ongeschiktheid in het bestreden besluit niet geobjectiveerd, maar is wel gekozen voor de oplossing met de allergrootste impact voor eiser. Ook is niet ingegaan op het niet delen van eerdere signalen en het daardoor laten voortduren van de situatie. Daarnaast wordt niet ingegaan op het feit dat eiser met medeweten van de heer [naam] begin 2017 weer als teamleider is gestart en dat hij ook twee medewerkers van wie hij eerder bij de Belastingdienst/Toeslagen teamleider was, weer in zijn team kreeg. Dit zou niet zijn gebeurd als de heer [naam] eiser ongeschikt had gevonden als teamleider. Er kan dan ook niet op basis van zijn verklaring worden geconcludeerd tot herhalend gedrag.
Eiser stelt verder dat hij altijd betrokken is geweest bij collega’s en dat die dat ook altijd waardeerden. Eiser wijst ter onderbouwing van deze stelling op de verklaringen van collega’s die hij eerder in de procedure heeft gebracht. Eiser geeft toe dat hij “één casus” inderdaad “erg dichtbij heeft laten komen”, maar volgens eiser maakt hem dat na twintig jaar, waarin hij goede beoordelingen en functioneringsgesprekken had, niet opeens ongeschikt als leidinggevende. En als dat wel leidt tot ongeschiktheid dan betekent dat na twintig jaar volgens eiser niet meteen ontslag, zonder de mogelijkheid om verbetering te laten zien.

Ongeschiktheid

4. De rechtbank ziet zich allereerst geplaatst voor de vraag of verweerder zich aan de hand van concrete gedragingen van eiser terecht en op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiser anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken of ziekten, ongeschikt is voor het vervullen van zijn functie, zich uitend in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die voor het op goede wijze vervullen van die functie vereist zijn. [1] De rechtbank toetst dit vol.
5. De rechtbank komt, het geheel van feiten en omstandigheden overziend, tot het oordeel dat eiser ongeschikt is voor de functie van leidinggevende van de Corporate Dienst Communicatie van de Belastingdienst. Dit motiveert de rechtbank als volgt.
6.1.
Zwaarwegend zijn allereerst de gedragingen van eiser die naar voren komen uit de WhatsApp correspondentie tussen eiser en één van de medewerksters uit zijn team. Op basis van de WhatsApp correspondentie stelt de rechtbank vast dat eiser met deze medewerkster gedurende een relatief lange periode, namelijk in ieder geval van 1 februari 2017 tot en met 26 april 2019, intensief contact heeft gehad van een zodanig persoonlijk karakter dat dit niet als louter werkgerelateerd kan worden aangemerkt. Dit vanwege de frequentie van het contact, maar ook vanwege de onderwerpen die de revue passeerden en de emoties die daarmee gepaard gingen, met name ook aan de zijde van eiser (die naar eigen zeggen in een of meer berichten tot huilens toe is geraakt). Bovendien heeft eiser in dit contact uitlatingen gedaan, zoals dat hij ontzettend gek op deze medewerkster is, die als ongepast voor een leidinggevende aangemerkt moeten worden. Ook blijkt uit de WhatsApp correspondentie dat eiser de medewerkster regelmatig heeft uitgenodigd voor borrels. Daarnaast heeft hij attenties aan de medewerkster (en haar zoon) gestuurd, die niet als zakelijk kunnen worden aangemerkt, al was het maar omdat eiser heeft verklaard deze uit eigen middelen te hebben bekostigd. De rechtbank komt op basis van deze WhatsApp berichten tot de conclusie dat eiser kennelijk zijn eigen emoties de overhand heeft laten nemen en de grenzen in het contact met zijn medewerkster niet dan wel onvoldoende heeft bewaakt. Daardoor is een vermenging van werk en privé ontstaan die lange tijd heeft voortgeduurd en die in een hiërarchische verhouding tussen een leidinggevende en een medewerkster ontoelaatbaar is.
Daar komt bij dat waar eiser de medewerkster aansprak op haar functioneren, hij er niet in slaagde zijn boodschap op een professionele maar menselijke wijze te verpakken. Daardoor had eiser, zoals hij zelf ook heeft bevestigd, een dubbel gezicht en heeft hij bewerkstelligd dat zijn gedrag onvoorspelbaar werd.
Eiser heeft zich getuige de WhatsApp correspondentie meermaals verontschuldigd bij de medewerkster voor zijn gedrag. Daaruit kan worden opgemaakt dat hij de ontoelaatbaarheid van zijn gedrag inzag. Dat heeft hem er evenwel niet van weerhouden zijn gedrag voort te zetten.
6.2.
Eiser heeft zich eerder in de procedure verweerd door aan te voeren dat de medewerkster zelf ook contact zocht en dat van ongewenst gedrag dus geen sprake was, dat hij de medewerkster wilde helpen en dat hij een ‘dubbel gezicht’ had, omdat hij enerzijds medewerkers uit zijn team moest aanspreken op hun functioneren en anderzijds menselijk wilde zijn. Eiser verwijt verweerder dat hierop nimmer is gereageerd. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Met verweerder in het bestreden besluit is de rechtbank van oordeel dat dit verweer niet getuigt van inzicht bij eiser dat zijn houding en gedrag niet passend zijn bij de functie van een leidinggevende. Uit eisers verweer blijkt met andere woorden te meer dat eiser niet beschikt over alle voor zijn functie benodigde competenties.
7. Naast het WhatsApp verkeer zijn er ook verklaringen opgetekend over ongepaste aanrakingen door eiser bij dezelfde medewerkster.
7.1.1.
In het verslag onder de titel “Bewijslast” dat de medewerkster heeft opgemaakt kort na de start van verweerders onderzoek, heeft zij bij de datum 1 april 2019 vermeld dat een collega tegen haar heeft gezegd dat hij met zijn vrouw heeft besproken hoe vaak eiser de medewerkster aanraakte.
7.1.2.
Eiser heeft ten aanzien van deze aanrakingen verklaard dat hij de medewerkster op dat moment wilde troosten. Eiser ontkent daarmee deze gedragingen niet. De rechtbank is van oordeel dat ook dit gedrag, mede in de context van hetgeen hiervoor, met name in overweging 5.1, is overwogen, als grensoverschrijdend moet worden aangemerkt.
8. De ongeschiktheid van eiser wordt verder ondersteund door de uit e-mailverkeer blijkende opstelling van eiser ten aanzien van twee andere medewerksters uit zijn team.
Eén van deze medewerksters was uitgevallen vanwege een ernstige ziekte en is vervolgens gere-integreerd. Toen deze medewerkster eiser verzocht om haar hersteld te melden, heeft eiser dat geweigerd, omdat de medewerkster nog niet op niveau zou functioneren. Eiser heeft dit niet gemotiveerd, anders dan met een verwijzing naar de functieprofielen. Ondanks herhaalde verzoeken van de medewerkster om onderbouwing van het onvoldoende functioneren, heeft eiser deze onderbouwing niet gegeven en de medewerkster in onzekerheid gelaten. Vervolgens heeft eiser de medewerkster hersteld gemeld, maar per een latere datum dan de door de medewerkster aangegeven datum. Ook deze beslissing heeft eiser geweigerd te motiveren. Daarmee heeft hij deze medewerkster opnieuw in onzekerheid gelaten. De afstemming met personeelszaken/HR, waarop eiser zich in dit verband beroept, kan eiser niet baten. Deze afstemming laat onverlet dat het aan eiser als leidinggevende in de verhouding tot zijn medewerkster is om beslissingen deugdelijk te motiveren. Dit geldt overigens evenzeer met betrekking tot het antwoord op de vraag van deze medewerkster waarom zij aan bepaalde bijeenkomsten niet mocht deelnemen.
Verder heeft ook de derde medewerkster gesteld dat een concretisering over haar functioneren niet werd gegeven. Ook ten aanzien van deze medewerkster stelt eiser dat sprake was van disfunctioneren en beroept eiser zich op afstemming met personeelszaken/HR. Dit verweer slaagt ook in dit verband niet, gelet op wat hiervoor is overwogen over wat van eiser uit hoofde van zijn functie in deze situatie verlangd kon worden.
De weigerachtige opstelling van eiser om antwoorden en beslissingen richting de medewerksters uit zijn team van een deugdelijke motivering te voorzien, kan niet tot een andere conclusie leiden dan dat ook daaruit blijkt dat eiser ongeschikt is voor zijn functie.
9.1.
Eiser heeft zich in beroep bezwaard over het feit dat in februari 2018 voor het eerst contact heeft plaatsgevonden met de vertrouwensperso(o)n(en) over zijn houding en gedrag en dat hij pas tijdens het gesprek op 6 mei 2019 voor het eerst van de meldingen bij de vertrouwensperso(o)n(en) in kennis is gesteld. Doordat de signalen niet eerder met hem zijn gedeeld, heeft eiser naar zijn mening geen mogelijkheid gekregen om zijn gedrag aan te passen.
9.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Pas vanaf het moment dat de melding(en) door de vertrouwenspersoon waren overgebracht, in dit geval aan [directeur] als directeur van eisers team, kon daaraan een vervolg worden gegeven. In de managementbeschrijving heeft [directeur] beschreven dat zij zeer kort na ontvangst van de meldingen, in april 2019 met de drie betreffende medewerksters afzonderlijk in gesprek is gegaan naar aanleiding van hun meldingen. Op 6 mei 2019 is eiser van de meldingen in kennis gesteld. Deze handelwijze getuigt van de nodige voortvarendheid.
10.1.
Eiser voert in beroep aan dat hij niet in staat is geweest zijn verdediging adequaat te voeren, omdat verweerder hem niet heeft toegestaan via toegang tot zijn zakelijke telefoon het whatsappverkeer met alle medewerkers uit zijn team in de procedure te brengen. Ter zitting heeft eiser uiteengezet dat hij met het overleggen van alle WhatsApp berichten wilde onderbouwen dat de onvoldoende afstand tot een van de medewerksters een uitzonderlijke situatie betrof en dat hij overigens goed functioneerde.
10.2.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat eiser is geschaad in zijn belang om zich adequaat te verweren. De rechtbank begrijpt dat eiser met overlegging van het WhatsApp verkeer met alle medewerkers wil onderbouwen dat de situatie met de drie medewerksters niet representatief is voor de situatie (op de werkvloer). De rechtbank volgt eiser daarin niet. Ter zitting is gebleken dat eisers team bestaat uit ongeveer twintig medewerkers. Naar het oordeel van de rechtbank is het de taak van een leidinggevende om zich voor alle twintig medewerkers in te zetten om een veilige werksituatie te verzekeren, ongeacht of zij wel of niet naar behoren functioneren. Nu de feiten en omstandigheden zoals deze naar voren komen uit de gedingstukken en zoals verwoord in de overwegingen 6 tot en met 8 van deze uitspraak geen andere conclusie toelaten dan dat eisers houding en gedrag jegens drie van zijn medewerksters ontoelaatbaar is, acht de rechtbank dit bepalend voor het oordeel over de ongeschiktheid van eiser als leidinggevende van zijn team. Dat er ook medewerkers in het team zijn voor wie het voorgaande niet geldt en die positieve ervaringen hebben met eiser als leidinggevende, doet hieraan niet af.

Verbeterkans

11. Voordat tot een ongeschiktheidsontslag kan worden gekomen moet de betreffende persoon op zijn functioneren of gedrag zijn aangesproken en in de gelegenheid zijn gesteld dit te verbeteren. Alleen in zeer uitzonderlijke situaties kan dit anders zijn. [2]
De conclusie dat het bieden van een verbeterkans niet zinvol is, mag alleen in een als uitzonderlijk aan te merken situatie worden getrokken. Het gaat dan met name om gedragingen waarvan de ambtenaar ook zelf kan en moet beseffen dat ze onaanvaardbaar zijn [3] of het ontbreken van de grondhouding om de functie te vervullen op de door het bestuursorgaan gewenste wijze en het bij herhaling ervan blijk geven geen juist onderscheid te kunnen maken tussen werk- en privéaangelegenheden. [4]
12. De rechtbank stelt vast dat eiser eerder is overgeplaatst vanuit de Belastingdienst/Toeslagen, maar dat deze overplaatsing destijds niet langs formele weg heeft plaatsgevonden en niet is gedocumenteerd. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat uit de verklaringen van [naam] niet valt op te maken wat destijds aan het vertrek per direct van eiser bij de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag heeft gelegen. Ook uit de verklaringen van H. Klapwijk die eiser in contact heeft gebracht met mw. N. van de Vin en de verklaring van Van de Vin, die eiser naar voren heeft geschoven als teamleider bij Corporate Dienst Communicatie, komt dat niet naar voren. Veeleer geven deze twee laatste twee verklaringen blijk van onduidelijkheid over de reden van eisers vertrek bij Belastingdienst/Toeslagen, en blijkt eruit dat eiser het voordeel van de twijfel is gegund en hij (opnieuw) een kans heeft gekregen een leidinggevende functie (bij Corporate Dienst Communicatie) te vervullen.
Het voorgaande maakt dat naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden vastgesteld of het gedrag dat in deze procedure tot de conclusie van ongeschiktheid van eiser voor zijn functie als leidinggevende heeft geleid een herhaling betreft van gedrag dat eiser bij de Belastingdienst/Toeslagen ook heeft laten zien. De enkele opmerking van [naam] in de verklaring(en) dat eiser zich niet bewust was van de
effectenvan zijn handelen en dat dat nu ook weer wordt gezien, omdat eiser zijn gedrag nog steeds probeert te verklaren en eiser blijkbaar niet is doordrongen van de ongewenstheid daarvan, is in dit verband onvoldoende. Deze opmerking betreft de vaststelling van het ontbreken van zelfinzicht, maar laat de aard van het handelen dat destijds kennelijk heeft geleid tot eisers onmiddellijke vertrek als leidinggevende bij de Belastingdienst/Toeslagen in het midden. Juist met dat handelen moeten de gedragingen die in de onderhavige procedure hebben geleid tot de conclusie van ongeschiktheid voor de functie van leidinggevende bij Corporate Dienst Communicatie worden vergeleken. Mocht het wel om herhaald gedrag gaan, dan brengt dat overigens niet zonder meer mee dat hier sprake is van een uitzonderlijke situatie waarin het niet zinvol zou om aan eiser geen verbeterkans te bieden.
13. Gelet op het voorgaande is aan eiser ten onrechte een reële kans op verbetering van zijn functioneren onthouden, zodat verweerder niet bevoegd was hem vanwege onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie te ontslaan.
14. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het in het bestreden besluit gegeven ongeschiktheidsontslag vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12 eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Verplaatsing

15. Nu het ongeschiktheidsontslag geen stand houdt, komt de rechtbank toe aan de beoordeling van het subsidiaire standpunt, de overplaatsing naar een passende (niet-leidinggevende) functie in het belang van de dienst.
16. Volgens vaste rechtspraak bestaat een overplaatsing uit twee componenten, namelijk het ontheffen uit de eigen functie en het opdragen van een andere functie. [5] Het dienstbelang om over te plaatsen kan gelegen zijn in de wens om de ambtenaar uit een functie te ontheffen of om de ambtenaar een andere functie te laten vervullen. In beide gevallen moet de nieuwe functie passend zijn. Verder heeft de CRvB in zijn uitspraak van 31 december 2009 geoordeeld dat als de reden voor een overplaatsing is gelegen in de ongeschiktheid van de ambtenaar, die overplaatsing wat betreft de feitelijke grondslag niet behoeft te voldoen aan de eisen waaraan een ontslag om die zelfde reden moet voldoen. [6] Weliswaar moet het bestuursorgaan aantonen dat het functioneren van de ambtenaar tekortschiet, maar verder is voldoende dat het bestuursorgaan aannemelijk maakt dat zijn belang om de ambtenaar te ontheffen groter is dan het belang van de ambtenaar bij behoud van zijn functie. In gevallen waarin geen acuut belang tot ontheffing aanwezig is, kan een juiste afweging van belangen meebrengen dat aan betrokkene eerst nog een verbeterkans wordt geboden.
17. Verweerder heeft eiser ontheven uit zijn functie omdat er, gelet op eisers houding en gedrag, volgens verweerder een noodzaak is ontstaan om eiser in een andere dan zijn oorspronkelijke werkomgeving te plaatsen. Terugkeer heeft een negatieve invloed op de medewerksters en maakt eisers positie ook kwetsbaar.
Eiser heeft niet expliciet kenbaar gemaakt dat hij het ook oneens is met de ontheffing uit zijn functie. Nu hij zich heeft verzet tegen het ongeschiktheidsontslag mag evenwel worden aangenomen dat hij zich ook niet neerlegt bij de ontheffing. Voor de ontheffing bestaat, gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen en geoordeeld over eisers ongeschiktheid voor zijn functie van leidinggevende van de Corporate Dienst Communicatie van de Belastingdienst, voldoende feitelijke grondslag. Verweerder heeft ook terecht laten wegen dat een terugkeer van eiser niet in het belang van de dienst moet worden geacht en heeft het dienstbelang daarom zwaarder mogen laten wegen dan het belang van eiser bij terugkeer naar zijn functie. In zoverre kan het subsidiaire bestreden besluit in stand blijven.
18. De rechtbank stelt echter vervolgens vast dat verweerder heeft verzuimd eiser in het bestreden besluit een andere functie op te dragen. Daardoor is het verplaatsingsbesluit ontoereikend gemotiveerd en komt ook het subsidiaire bestreden besluit waarbij de verplaatsing is gehandhaafd, wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb voor vernietiging in aanmerking.

Conclusie

19. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het gehele bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien.
Een ongeschiktheidsontslag kan eerst worden overwogen indien een verbetertraject niet tot de noodzakelijke verbetering heeft geleid. Ook ten aanzien van de overplaatsing heeft de rechtbank geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien, aangezien verweerder ter zitting geen duidelijkheid heeft kunnen geven over de (passende niet-leidinggevende) functie die verweerder voor eiser op het oog heeft. De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
20. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken. Wel bestaat aanleiding om te bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van
€ 181,- moet vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 181,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.L. de Vos, voorzitter, mr. M.J. van Lee en mr.
J.A. van Schagen, rechters, in aanwezigheid van mr. B. de Vries, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 1 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3254.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 20 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3815.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 20 januari 2011, CRVB:2011:BP2029.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 30 september 2010, CRVB:2010:BO0372.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 28 januari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL2847.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 31 december 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK9663.