ECLI:NL:CRVB:2021:1798

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
25 juli 2021
Zaaknummer
20/1190 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Lagas
  • J.J.T. van de Corput
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgplicht van de korpschef in een dienstongeval van een ambtenaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de rechtbank het beroep van appellante ongegrond heeft verklaard. Appellante, werkzaam als arrestantenverzorger bij de politie, heeft een dienstongeval meegemaakt tijdens een Integrale Beroepsvaardigheidstraining op 23 april 2012, waarbij zij blijvend letsel aan haar rechterenkel heeft opgelopen. Na het ongeval heeft appellante de korpschef aansprakelijk gesteld voor de schade die zij heeft geleden als gevolg van het ongeval. De korpschef heeft de aansprakelijkheid afgewezen, stellende dat hij zijn zorgplicht heeft nagekomen en dat het ongeval te wijten was aan een ongelukkige samenloop van omstandigheden.

De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep de vraag beoordeeld of de korpschef inderdaad aan zijn zorgplicht heeft voldaan. De Raad oordeelt dat de korpschef voldoende maatregelen heeft getroffen om de veiligheid van de ambtenaar te waarborgen. De rechtbank had vastgesteld dat de trainingslocatie professioneel was ingericht met judomatten die niet konden verschuiven en dat er geen vergelijkbare ongevallen waren voorgekomen sinds de ingebruikname van de locatie. De Raad bevestigt dat het enkele feit dat er een ongeval heeft plaatsgevonden, niet automatisch betekent dat de zorgplicht is geschonden. De Raad komt tot de conclusie dat de korpschef zijn zorgplicht niet heeft geschonden en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

20.1190 AW

Datum uitspraak: 22 juli 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 14 februari 2020, 19/871 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.M. Boogaart, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Boogaart. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.G. Blokland, advocaat, mr. E. Sedighi en S. de Haan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is tijdelijk, in het kader van een proeftijd, aangesteld in de functie van arrestantenverzorger/vervoerder, bij het Team Arrestantenzorg en Justitiële ondersteuning, politieregio [politieregio] , met ingang van 1 april 2011.
1.2.
Op 23 april 2012 is appellante tijdens een Integrale Beroepsvaardigheidstraining (IBT) een ongeval overkomen in de [locatie] van het [complex] . Ten gevolge van dit ongeval heeft appellante blijvend letsel opgelopen aan haar rechterenkel.
1.3.
Vanaf 23 mei 2012 was appellante (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt en verrichtte zij
administratieve werkzaamheden.
1.4.
Op 20 november 2012 heeft appellante melding gedaan van het ongeval met gebruikmaking van het daarvoor bestemde formulier, dat door haar leidinggevende voor gezien is getekend. Bij de vraag hoe het letsel werd veroorzaakt heeft appellante geschreven: “blijven haken met tenen”.
1.5.
Bij besluit van 14 december 2012 heeft de korpschef het ongeval van 23 april 2012
aangemerkt als dienstongeval.
1.6.
Bij besluit van 6 maart 2013 is aan appellante met ingang van 1 april 2013
eervol ontslag verleend wegens het niet voldoen aan de gestelde eisen van bekwaamheid of geschiktheid voor haar functie.
1.7.
Bij brief van 2 januari 2014, aangevuld op 8 maart 2018
,heeft appellante de
korpschef aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden en nog te lijden schade ten gevolge van het haar overkomen dienstongeval.
1.8.
De korpschef heeft de aansprakelijkheid bij besluit van 13 september 2018 afgewezen, omdat hij meent dat geen sprake is van schending van de zorgplicht. Volgens de korpschef liggen de matten op de vloer van de [locatie] strak tegen elkaar en is er geen sprake van een gevaarlijke situatie. De korpschef concludeert dat het ongeval te wijten is aan een ongelukkige samenloop van omstandigheden.
1.9.
Bij ongedateerd besluit (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar
tegen het besluit van 13 september 2018 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit
ongegrond verklaard. De rechtbank acht het ongeval en de door appellante gestelde toedracht aannemelijk. Naar het oordeel van de rechtbank is de korpschef erin geslaagd aan te tonen dat hij zijn zorgplicht jegens appellante is nagekomen. Daarbij is volgens de rechtbank van belang dat de [locatie] door een professioneel bedrijf is ingericht met professionele judomatten, die binnen een houten frame strak tegen elkaar zijn gelegd en niet kunnen verschuiven. Een uit één stuk bestaande mat is in 2015 uitsluitend om hygiënische redenen over de losse matten aangebracht. De korpschef heeft redelijkerwijs geen aanvullende maatregelen en/of aanwijzingen nodig hoeven achten om aan zijn zorgplicht te voldoen.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op hierna te bespreken gronden tegen de
aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraken van 22 juni 2000, ECLI:NL:CRVB:2000:AB0072 en 22 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:98) heeft het bestuursorgaan tegenover de ambtenaar een zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat het bestuursorgaan de werkzaamheden van de ambtenaar zodanig moet inrichten en voor het verrichten daarvan zodanige maatregelen moet treffen en aanwijzingen moet geven als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de ambtenaar in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. De ambtenaar heeft recht op vergoeding van deze schade, ook voor zover rechtspositionele regelingen daarin niet voorzien. Geen recht op vergoeding bestaat indien het bestuursorgaan aantoont dat het zijn zorgplicht is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de ambtenaar.
4.1.2.
De zorgplicht van het bestuursorgaan strekt niet zover dat elk denkbaar risico op voorhand moet worden uitgebannen, maar tot het treffen van alle maatregelen die in de gegeven situatie redelijkerwijs van het bestuursorgaan kunnen worden gevergd om de veiligheid van het personeel te waarborgen (uitspraak van 4 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1761). Het enkele feit dat een ongeval of een ander incident heeft plaatsgevonden, betekent niet dat het bestuursorgaan zijn zorgplicht heeft geschonden.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellante een ongeval is overkomen in de uitoefening van haar werkzaamheden en dat geen sprake was van opzet of bewuste roekeloosheid van appellante. In geschil is alleen de vraag of de korpschef heeft aangetoond dat hij als werkgever aan zijn zorgplicht heeft voldaan; het gaat er dan om dat hij zo veel mogelijk, binnen redelijke grenzen, heeft gezorgd voor een veilige werkplek.
4.3.
De Raad is met de rechtbank van oordeel, dat de korpschef heeft aangetoond dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan. Daarvoor is het volgende van belang.
4.3.1.
De korpschef heeft onbestreden gesteld, dat een IBT-docent voorafgaand aan de training de [locatie] inspecteert op losliggende voorwerpen, uitsteeksels of andere gevaarzettende voorwerpen, en tijdens de training in de zaal aanwezig is. Verder is deze [locatie] door een professioneel bedrijf ingericht met professionele judomatten, die aan de onderkant zijn voorzien van een antisliplaag. De matten zijn bovendien binnen een houten frame strak tegen elkaar aangelegd, waardoor zij niet kunnen verschuiven. Het houten frame op zijn beurt, ligt strak tegen de muren van de zaal, is in de ondergrond verankerd en kan dus evenmin verschuiven.
4.3.2.
Onder de omstandigheden als in 4.3.1 genoemd, kan niet worden gezegd dat de aanwezigheid van deze judomatten een zodanig risico vormde voor het oplopen van letsel, dat de korpschef hiervoor had moeten waarschuwen of ten aanzien van de matten een veiligheidsmaatregel had moeten treffen. Weliswaar is in 2015 een mat uit één stuk over de hele vloer gelegd, maar door de toelichting van de korpschef is aannemelijk dat dit niet is gebeurd om letsel te voorkomen, maar om hygiënische redenen; na het dweilen van de judomatten bleef er vocht en stofresten tussen de naden zitten.
4.3.3.
Verder is van belang dat sinds de ingebruikname van deze [locatie] in 2011 geen vergelijkbare ongevallen zijn voorgekomen.
4.3.4.
Dat geen melding van het ongeval bij de Arbeidsinspectie is gedaan en dat er geen vermelding van de [locatie] in de risico-inventarisatie en evaluatie van 2012 staat, geeft geen aanleiding tot een ander oordeel. Een en ander is bij aansprakelijkheid vanwege schending van de zorgplicht geen formeel vereiste.
4.4.
Uit 4.2 tot en met 4.3.4 volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas als voorzitter en J.J.T. van de Corput en
J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2021.
(getekend) H. Lagas
(getekend) M. Buur