ECLI:NL:RBGEL:2022:6263

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2279
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar tegen WOZ-beschikking en dwangsombeschikking

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op het bezwaar tegen de WOZ-beschikking van 18 september 2020, waarbij verweerder heeft vastgesteld dat geen dwangsom is verbeurd. De rechtbank Gelderland heeft op 8 november 2022 uitspraak gedaan. Eiseres had op 3 april 2019 bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde, maar verweerder verklaarde dit bezwaar ongegrond. Eiseres heeft vervolgens op 31 maart 2020 een ingebrekestelling verzonden, omdat er geen tijdige uitspraak was gedaan. Verweerder heeft pas op 14 oktober 2021 uitspraak gedaan op het bezwaar, waardoor het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat er geen dwangsom kan worden verbeurd voor het niet tijdig vaststellen van een dwangsombeschikking. Eiseres had ook verzocht om schadevergoeding, maar dit verzoek werd afgewezen omdat het bezwaar tegen de WOZ-beschikking ongegrond was verklaard en eiseres daartegen geen beroep had ingesteld. De rechtbank heeft de dwangsom vastgesteld op € 138 en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.028. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/2279

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde A] ),
en

de heffingsambtenaar van het belastingcentrum Tribuut, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde B] ).

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op het bezwaar tegen de beschikking van 18 september 2020, waarbij verweerder heeft vastgesteld dat geen dwangsom is verbeurd.

Overwegingen

1. Omdat het beroep kennelijk gegrond is en het verzoek om vergoeding van schade kennelijk moet worden afgewezen doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De rechtbank legt hierna uit waarom het beroep kennelijk gegrond is.
2. Eiseres heeft op 3 april 2019 bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde van [adresgegevens] die is vastgesteld voor het jaar 2019. Verweerder heeft dit bezwaar ongegrond verklaard in de uitspraak op bezwaar van 26 april 2019.
3. Eiseres heeft op 31 maart 2020 een ingebrekestelling verzonden wegens het niet tijdig doen van uitspraak op haar bezwaar van 3 april 2019.
4. Naar aanleiding van de ingebrekestelling heeft verweerder bij e-mail van 3 april 2020 aan eiseres medegedeeld dat reeds uitspraak op het bezwaar is gedaan en verzocht om telefonisch contact op te nemen. Eiseres heeft bij e-mail van 7 april 2020 hierop gereageerd. Verweerder heeft de uitspraak op bezwaar als bijlage aan eiseres toegezonden bij brief van 15 april 2020.
5. De gemachtigde van eiseres heeft bij brief van 2 juli 2020 verweerder verzocht vast te stellen dat een dwangsom is verbeurd omdat niet binnen 14 dagen na de ingebrekestelling van 31 maart 2020 de uitspraak op bezwaar is ontvangen. Ook heeft de gemachtigde namens eiseres verzocht om vergoeding van schade tot een bedrag van € 755,04 omdat vanwege de te laag vastgestelde WOZ-waarde eiseres een hogere hypotheekrente heeft moeten betalen.
6. Verweerder heeft bij besluit van 18 september 2020 vastgesteld dat geen dwangsom is verbeurd. Bovendien heeft verweerder het verzoek om vergoeding van schade afgewezen.
7. Hiertegen heeft eiseres tijdig bezwaar gemaakt bij brief van 28 oktober 2020.
8. Tegen het niet tijdig doen van uitspraak op dit bezwaar heeft eiseres beroep ingesteld.
Beroep niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen de dwangsombeschikking
9. Hangende dit beroep heeft verweerder op 14 oktober 2021 alsnog uitspraak op het bezwaar gedaan. Gelet hierop bestaat geen belang meer bij het beroep wegens het niet tijdig beslissen. De rechtbank zal het beroep in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.
Is verweerder een dwangsom verschuldigd wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar tegen de dwangsombeschikking?
10. De rechtbank stelt vast dat geen dwangsom kan worden verbeurd vanwege het niet tijdig vaststellen van een dwangsombeschikking. [1] Dit geldt ook voor het niet tijdig beslissen op een bezwaar tegen een dwangsombeschikking. Voor zover eiseres in deze procedure de rechtbank heeft verzocht om dwangsommen vast te stellen wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen de beslissing van 18 september 2020, wijst de rechtbank dat verzoek daarom af. [2]
Is verweerder een dwangsom verschuldigd wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar tegen de WOZ-beschikking?
11. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat geen dwangsom is verschuldigd, omdat de uitspraak op bezwaar tegen de WOZ-beschikking al op 26 april 2019 is gedaan.
12. De regeling in de Awb over de mogelijkheid op te komen tegen het niet tijdig nemen van een besluit – waaronder de beslissing op een bezwaar – strekt er (mede) toe te waarborgen dat belanghebbenden binnen de geldende beslistermijn worden geïnformeerd over de besluitvorming en bij voorkeur over de inhoud daarvan. Daarbij gaat het erom dat de belanghebbende zekerheid verkrijgt over de inhoudelijke positie tegenover het bestuursorgaan. [3]
13. Eiseres heeft in haar reactie op de uitspraak op bezwaar van 14 oktober 2021 gesteld dat zij op 29 en 30 april 2019 en vervolgens ook op 18, 21 en 25 juni 2019 verweerder per e-mail heeft gevraagd wanneer zij de uitspraak op haar bezwaar kon verwachten en dat verweerder daarop steeds per e-mail heeft gereageerd met de mededeling dat het bezwaarschrift nog in behandeling was. De rechtbank heeft verweerder tot twee maal toe in de gelegenheid gesteld hierop te reageren, maar verweerder heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Gelet hierop neemt de rechtbank daarom als onweersproken aan dat eiseres verweerder herhaaldelijk heeft verzocht om te beslissen op haar bezwaar. Hieruit volgt dat aannemelijk is dat eiseres geen kennis had genomen van de uitspraak op bezwaar van 26 april 2019.
14. Na ontvangst van de ingebrekestelling van 31 maart 2020 heeft verweerder er om hem moverende redenen voor gekozen om niet direct de uitspraak op bezwaar toe te zenden, ondanks de eerdere e-mails van eiseres van april en juni 2019. Verweerder had daaruit moeten begrijpen dat eiseres al die tijd geen kennis heeft gehad van de uitspraak op bezwaar. De keuze van verweerder heeft kennelijk tot gevolg gehad dat pas bij brief van 15 april 2020 de uitspraak is toegezonden. Eiseres heeft in haar bezwaarschrift van 28 oktober 2020 en in haar reactie van 18 november 2021 op de uitspraak op bezwaar gesteld dat zij die brief pas op 21 april 2020 heeft ontvangen. Eiseres heeft eerder ook gesteld die brief pas op 24 april 2020 te hebben ontvangen, maar de rechtbank gaat uit van de eerstgenoemde datum, omdat die tot twee keer toe is geponeerd in de correspondentie met de rechtbank zelf. Weliswaar heeft verweerder gesteld dat eiseres de late ontvangst niet heeft onderbouwd, maar daar staat tegenover dat verweerder niet heeft gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, dat de brief van 15 april 2020 op die dag is verzonden. De conclusie moet daarom zijn dat de uitspraak op bezwaar van 26 april 2019 met betrekking tot de WOZ-beschikking pas op 21 april 2020 is bekendgemaakt op de voorgeschreven wijze.
15. Niet is in geschil dat de ingebrekestelling door verweerder is ontvangen op 31 maart 2020. Dat betekent dat vanaf 15 april 2020 verweerder in gebreke is geweest en dat derhalve een dwangsom is verschuldigd van (6 x € 23 =) € 138. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal de dwangsom vaststellen.
Verzoek om vergoeding van schade (artikel 8:88 van de Awb)
16. Eiseres heeft verweerder ook verzocht om vergoeding van schade. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen in de beschikking van 18 september 2020. Eiseres heeft volhard in dit verzoek in het bezwaar- en beroepschrift. Uit artikel 8:4, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb volgt dat geen beroep openstaat tegen de afwijzing van een verzoek om vergoeding van schade als gevolg van onrechtmatig bestuurshandelen. De rechtbank zal het beroepschrift op dit punt echter opvatten als een verzoek aan de bestuursrechter om verweerder te veroordelen in vergoeding van schade als gevolg van een onrechtmatig besluit als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb.
17. De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van schade af. Eiseres stelt dat zij schade heeft geleden als gevolg van de WOZ-beschikking. Uit de gedingstukken volgt echter dat het bezwaar van eiseres daartegen ongegrond is verklaard en dat zij daartegen geen beroep heeft ingesteld. Dat betekent dat van de rechtmatigheid van de WOZ-beschikking moet worden uitgegaan. Er is derhalve geen sprake van een onrechtmatig besluit.
Proceskosten en griffierecht
18. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.028 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1).
18. Omdat het beroep kennelijk gegrond is verklaard, zal de rechtbank bepalen dat verweerder het griffierecht aan eiseres moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het betreft het niet tijdig doen van een uitspraak op bezwaar betreffende de dwangsombeschikking;
  • verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 14 oktober 2021 gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de beschikking vaststelling dwangsom;
  • stelt de verschuldigde dwangsom vast op € 138;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • wijst voor het overige het verzoek om het vaststellen van een dwangsom af;
  • wijst het verzoek om vergoeding van schade af;
  • veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.028;
  • gelast dat verweerder het griffierecht van € 49 aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van M.I.M. Geraerts, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 16 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1290.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 10 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4448, Centrale Raad van Beroep 4 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1815, Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 13 september 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:7916.
3.Hoge Raad 25 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:969.