ECLI:NL:RBGEL:2022:6188

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
3 november 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 4461
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op het vertrouwensbeginsel inzake inschaling in functie van Gespecialiseerd Medewerker B bij de politie

In deze zaak heeft eiseres, werkzaam bij de politie, beroep ingesteld tegen een besluit van de korpschef van politie inzake haar inschaling in de functie van Gespecialiseerd Medewerker B. Eiseres was eerder ingeschaald in de functie van Generalist Intelligence en had recht op Onvermijdelijk Verzwarende Werkzaamheden (OVW)-periodieken. De rechtbank Gelderland heeft op 3 november 2022 geoordeeld dat het beroep van eiseres gegrond is. De rechtbank oordeelde dat eiseres op basis van het vertrouwensbeginsel recht had op een hogere inschaling in schaal 8, trede 14, met ingang van 1 januari 2020. De rechtbank stelde vast dat de HR-functionaris, mevrouw [C], tijdens een arbeidsvoorwaardengesprek toezeggingen had gedaan die eiseres gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt over haar inschaling. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde de inschaling van eiseres, waarbij ook de wettelijke rente over het na te betalen salaris werd toegewezen. Eiseres kreeg tevens een vergoeding voor de proceskosten en het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en kan binnen zes weken worden aangevochten bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/4461

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2022

in de zaak tussen

[Eiseres A] , te [plaats B] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.H. Gerritsen),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. M.H. Dedding-van Kesteren).

Procesverloop

Bij besluit van 22 november 2019 heeft verweerder eiseres met ingang van 1 januari 2020 geplaatst op de functie van Gespecialiseerd Medewerker B. Dit is een zogeheten ATH-functie. Deze functie geeft geen recht op periodieken voor Onvermijdelijk Verzwarende Werkzaamheden (OVW). Het salaris van eiseres is vastgesteld op schaal 8, trede 10.
Bij besluit van 21 mei 2021 heeft verweerder zijn besluit van 19 februari 2021, waarbij aan eiseres over de periode van september 2012 tot en met december 2020 OVW-periodieken zijn toegekend, ingetrokken en vastgesteld dat eiseres over de periode van september 2012 tot en met december 2019 recht heeft op een nabetaling van OVW-periodieken.
Bij besluit van 19 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiseres is in het kader van de invoering van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) met ingang van 1 januari 2012 overgegaan naar de functie van Generalist Intelligence, gewaardeerd op schaal 7.
Bij besluit van 16 december 2014 heeft verweerder geweigerd om aan eiseres OVW-periodieken toe te kennen. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 10 juni 2016 heeft verweerder eiseres met ingang van 1 juli 2016 geplaatst in de functie van Generalist Intelligence, gewaardeerd op schaal 7.
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in een uitspraak van 20 augustus 2020 geoordeeld dat aan de functie van Generalist Intelligence ten onrechte minder dan 24 OVW-punten zijn toegekend. [1] Verweerder is opgedragen om bij de nieuw te nemen beslissingen op bezwaar ervan uit te gaan dat aan deze functie ten minste 24 OVW-punten zijn toegekend.
Bij besluit van 19 februari 2021 heeft verweerder eiseres met terugwerkende kracht over de periode van september 2012 tot en met december 2020 OVW-periodieken toegekend.
Op 8 april 2021 heeft eiseres verweerder verzocht om vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen OVW-periodieken. Bij (een ander) besluit van 21 mei 2021 heeft verweerder aan eiseres de wettelijke rente vanaf juni 2014 vergoed, te betalen met de salarisbetaling van mei 2021.
Standpunt verweerder
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de HRfunctionaris, mevrouw [C] , geen uitlatingen heeft gedaan op basis waarvan eiseres er op heeft mogen vertrouwen dat er een wijziging van haar inschaling bij de overgang naar de functie van Gespecialiseerd Medewerker B met ingang van 1 januari 2020 zou plaatsvinden als gevolg van de uitspraak van de CRvB van 20 augustus 2020 over het recht op OVW-periodieken in de functie van Generalist Intelligence. Omdat eiseres tot 1 januari 2020 geen recht had op OVW-periodieken, heeft de inschaling in de functie van Gespecialiseerd Medewerker B met ingang van 1 januari 2020 juist plaatsgevonden. Verweerder heeft dit standpunt op de zitting gecorrigeerd in die zin dat op basis van de geldende bevorderingssystematiek de OVW-periodieken sowieso niet meetellen bij de overgang naar een andere functie, dus dat de uitspraak van de CRvB niet leidt tot een andere inschaling. Eiseres is op basis van haar salaris zonder OVW-periodieken overgegaan naar schaal 8, trede 10. Deze inschaling inclusief het bepalen van de trede staat in rechte vast. Eiseres heeft niet gesteld dat sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waarin verweerder aanleiding had moeten zien om anders te beslissen. De uitspraak van de CRvB van 20 augustus 2020 geldt niet als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid.
De wettelijke rente is beperkt tot de nabetaling van OVW-periodieken tot 1 januari 2020 in verband met de plaatsing op de functie van Gespecialiseerd Medewerker B per die datum.
Standpunt eiseres
3. Eiseres heeft haar beroep op de zitting beperkt tot een beroep op het vertrouwensbeginsel. Zij stelt in dit verband dat zij in het arbeidsvoorwaardengesprek met mevrouw [C] heeft aangegeven dat er nog een procedure over haar OVW-periodieken liep en dat haar uitgangspositie mogelijk zou veranderen. Zij heeft mevrouw [C] voorgehouden dat als de uitkomst van die procedure zou zijn dat eiseres in de functie van Generalist Intelligence recht heeft op OVW-periodieken, zij met ingang van 1 januari 2020 alsnog ingeschaald zou moeten worden in schaal 8, trede 14. Mevrouw [C] heeft toen aangegeven dat het allemaal goed zou komen. Het zou volgens haar automatisch worden gecorrigeerd, omdat aan eiseres flankerende voorzieningen waren toegekend.
Oordeel rechtbank
4.1.
Verweerder heeft erkend dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen. Verweerder heeft daarom het bestreden besluit bekrachtigd.
4.2.
Verweerder heeft ook erkend dat sprake is van een duuraanspraak en dat hij ten onrechte het verzoek van eiseres voor de toekomst niet inhoudelijk heeft beoordeeld.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet langer in geschil is dat eiseres op grond van de geldende bevorderingssystematiek met ingang van 1 januari 2020 terecht is ingeschaald in schaal 8, trede 10.
4.4.
In geschil is enkel of eiseres op grond van het vertrouwensbeginsel met ingang van 1 januari 2020 ingeschaald moet worden in schaal 8, trede 14. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Dit oordeel motiveert de rechtbank als volgt.
4.5.
Volgens vaste rechtspraak is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel
vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen
of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de
gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het
bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.
Verder is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging aan het bevoegde
bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat is het geval indien de betrokkene in de gegeven
omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat degene die de uitlating deed
of de gedraging verrichtte de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte.
Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent niet dat daaraan altijd moet
worden voldaan. Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of belangen van
derden, kunnen daaraan in de weg staan. Bij deze belangenafweging kan ook een rol spelen
of de betrokkene op basis van de gewekte verwachtingen handelingen heeft verricht of
nagelaten als gevolg waarvan hij schade heeft geleden of nadeel heeft ondervonden. [2]
4.6.
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat mevrouw [C] bevoegd was om te beslissen over de inschaling van eiseres en haar uitlatingen aan verweerder mogen worden toegerekend.
4.7.
Het gesprek met mevrouw [C] was een arbeidsvoorwaardengesprek, zodat mag worden aangenomen dat daarin over de inschaling van eiseres in haar nieuwe functie is gesproken. Gezien de lopende procedure bij de CRvB is voorstelbaar dat eiseres mevrouw [C] heeft gevraagd of zij alsnog met ingang van 1 januari 2020 zou worden ingeschaald in schaal 8, trede 14, indien de CRvB zou oordelen dat haar functie van Generalist Intelligence recht geeft op OVW-periodieken. Verweerder heeft dit overigens niet betwist. Verweerder heeft ook niet betwist dat mevrouw [C] daarop heeft geantwoord dat het dan goed zou komen en dat het automatisch zou worden gecorrigeerd, gelet op de flankerende voorzieningen. Gezien dit antwoord heeft mevrouw [C] eiseres er kennelijk niet op gewezen dat de uitkomst van de procedure bij de CRvB niet van belang was voor haar inschaling in haar nieuwe functie, omdat OVW-periodieken niet meetellen bij de overgang naar een andere functie. Sterker nog, de rechtbank leidt uit de hele gang van zaken, in het bijzonder het bestreden besluit en het gewijzigde standpunt van verweerder ter zitting, af, dat verweerder ten tijde van de overgang van eiseres naar de andere functie meende dat de OVW-periodieken meetellen bij die overgang. Dit blijkt ook uit de opmerking in het bestreden besluit dat eiseres met ingang van 1 januari 2020 juist is ingeschaald, omdat er op die datum geen sprake was van aanspraak op OVWperiodieken en het standpunt dat de uitspraak van de CRvB van 20 augustus 2020 niet als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid kan worden aangemerkt. Mevrouw [C] heeft moeten begrijpen dat eiseres een aanzienlijk financieel belang had bij haar inschaling in haar nieuwe functie in schaal 8, trede 14, en die inschaling voor haar doorslaggevend was om de nieuwe functie te aanvaarden. De rechtbank is van oordeel dat mevrouw [C] met haar antwoord bij eiseres de gerechtvaardigde verwachting heeft gewekt dat zij met ingang van 1 januari 2020 zou worden ingeschaald in schaal 8, trede 14, indien zij in haar functie van Generalist Intelligence recht op OVW-periodieken zou blijken te hebben. Mevrouw [C] heeft eiseres hierover onvoldoende geïnformeerd. Dat de uitlatingen van mevrouw [C] een voorwaardelijk karakter hadden, maakt dit niet anders. [3]
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep op het vertrouwensbeginsel, na afweging van alle betrokken belangen, moet worden gehonoreerd, omdat het belang van eiseres daarbij zwaarder weegt dan het belang van verweerder om eiseres niet met ingang van 1 januari 2020 in te schalen in schaal 8, trede 14. Daarbij is in aanmerking genomen dat eiseres onbetwist heeft gesteld dat bij de overgang naar haar nieuwe functie met ingang van 1 januari 2020 haar inschaling in schaal 8, trede 14, van doorslaggevend belang is geweest en dat zij van die functie zou hebben afgezien, indien zij geweten zou hebben dat de uitkomst van de procedure bij de CRvB niet van belang was voor haar inschaling in de nieuwe functie en die procedure er niet toe kon leiden dat zij met ingang van 1 januari 2020 alsnog ingeschaald zou moeten worden in schaal 8, trede 14. Verweerder heeft eiseres hierover onvoldoende geïnformeerd. Van belang is dat eiseres op basis van de gewekte verwachtingen haar nieuwe functie heeft aanvaard en als gevolg daarvan financieel nadeel lijdt. Voor verweerder zijn de financiële gevolgen van de hogere inschaling van eiseres met ingang van 1 januari 2020 beperkt. Er bestaat vanwege de individuele omstandigheden van het geval geen gevaar van precedentwerking. Van vergelijkbare gevallen is niet gebleken, zo is ook vastgesteld ter zitting.
4.9.
De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit dient wegens strijd met de artikelen 3:4, tweede lid, en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te worden vernietigd voor zover het de inschaling van eiseres in de functie van Gespecialiseerd Medewerker B met ingang van 1 januari 2020 betreft. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal het besluit van 22 november 2019 herroepen voor zover het die inschaling betreft en, doende wat verweerder had moeten doen, het salaris van eiseres met ingang van 1 januari 2020 vaststellen op schaal 8, trede 14.
Verzoek om schadevergoeding
5. Eiseres heeft verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente over het na te betalen salaris. Dit verzoek wordt toegewezen. Voor de wijze waarop verweerder de wettelijke rente dient te berekenen wordt verwezen naar de uitspraak van de CRvB van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.
Griffierecht en proceskosten
6. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 541,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 759,-. Eiseres heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.059,-. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover het de inschaling van eiseres in de functie van Gespecialiseerd Medewerker B met ingang van 1 januari 2020 betreft;
  • herroept het besluit van 22 november 2019 voor zover het die inschaling betreft en stelt het salaris van eiseres met ingang van 1 januari 2020 vast op schaal 8, trede 14;
  • draagt verweerder op om het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,- aan haar te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in bezwaar en in beroep tot een bedrag van € 2.059,-;
  • veroordeelt verweerder tot vergoeding van de wettelijke rente als onder overweging 5 weergegeven.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Bos, rechter, in tegenwoordigheid van mr. G.A. Kajim-Panjer, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 3 november 2022
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

2.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 september 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2061.
3.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 25 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1156.