ECLI:NL:CRVB:2022:2061
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om financiële compensatie op basis van vertrouwensbeginsel in ambtenarenrechtelijke context
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een reservist bij de krijgsmacht, had verzocht om toekenning van een financiële compensatie met terugwerkende kracht, maar dit verzoek werd afgewezen door de staatssecretaris van Defensie. De Raad oordeelde dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagde, omdat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat er toezeggingen of uitlatingen waren gedaan door de staatssecretaris die hem deden geloven dat hij recht had op de compensatie. De Raad benadrukte dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel vereist is dat de betrokkene kan aantonen dat er concrete toezeggingen zijn gedaan door de overheid. In dit geval bleek uit de overgelegde e-mailcorrespondentie dat de betrokken commandant weliswaar bereid was om een financiële compensatie te overwegen, maar dat er geen formele toezegging was gedaan. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het beroep ongegrond had verklaard, en oordeelde dat de appellant niet tijdig bezwaar had gemaakt tegen eerdere besluiten waarin de arbeidsmarkttoeslag niet was opgenomen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor ambtenaren om duidelijkheid te vragen over hun rechten en om tijdig bezwaar te maken tegen besluiten die hen aangaan.