ECLI:NL:CRVB:2022:1156
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herleving van WW-uitkering na zwangerschapsgerelateerde ziekte en vertrouwensbeginsel
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herleving van een WW-uitkering van appellante na een zwangerschapsgerelateerde ziekte. Appellante had zich op 13 januari 2020 ziek gemeld en had eerder een WW-uitkering ontvangen die eindigde op 29 maart 2020. Na haar ziekmelding ontving zij een Ziektewet-uitkering, gevolgd door een WAZO-uitkering. Op 9 juli 2020 verzocht zij om herleving van haar WW-uitkering, maar het Uwv wees deze aanvraag af, met als argument dat de WW-uitkering niet kon herleven omdat appellante in de laatste dertien weken van haar WW-uitkering ziek was geworden.
De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellante ongegrond, maar appellante ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv een toezegging had gedaan die appellante een gerechtvaardigde verwachting gaf dat haar WW-uitkering zou herleven na afloop van haar WAZO-uitkering. De Raad oordeelde dat het Uwv gehouden was om aan deze verwachting te voldoen, en vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad droeg het Uwv op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij het belang van appellante zwaarder woog dan het algemeen belang van het Uwv.
Daarnaast verzocht appellante om schadevergoeding voor immateriële schade, maar de Raad wees dit verzoek af, omdat appellante niet had aangetoond dat zij ernstig psychisch leed had ondervonden. De Raad veroordeelde het Uwv tot vergoeding van de proceskosten van appellante en bepaalde dat het Uwv het griffierecht moest terugbetalen. Deze uitspraak benadrukt het belang van het vertrouwensbeginsel in bestuursrechtelijke procedures.