ECLI:NL:RBGEL:2022:5556

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 september 2022
Publicatiedatum
29 september 2022
Zaaknummer
AWB- 22_3958 en 21_5752
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening tegen de aanleg van Vitaal Hanzepark in Zutphen

Op 29 september 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tussen Stichting Hanzepark, Voetbalvereniging Zvv AZG, Atletiekvereniging Hanzesport, Scouting Karel Doormangroep en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zutphen. De eisers verzochten om een voorlopige voorziening tegen de aanleg en opening van het Vitaal Hanzepark, omdat zij vreesden voor een overtreding van het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college geen aanleiding had hoeven zien om handhavend op te treden, aangezien de gerealiseerde plannen passen binnen het bestemmingsplan "Deventerweg Voorsteralleekwartier" en er geen gevaar voor een overtreding was aangetoond. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukt dat handhaving alleen aan de orde is bij een duidelijke dreiging van overtreding, wat in dit geval niet was aangetoond. De voorzieningenrechter concludeerde dat de activiteiten die in het Vitaal Hanzepark worden georganiseerd, niet in strijd zijn met de bestemming 'Sport' van het bestemmingsplan, en dat er geen reden was voor het college om preventief handhavend op te treden. De uitspraak heeft ook implicaties voor de proceskosten, waarbij het college werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de reiskosten van de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 21/5752 en ARN 22/3958

uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 september 2022

op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[Eiseres A] en [Eiser B] , uit [plaats C] , eisers

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zutphen(het college)
(gemachtigde: mr. N.C. van Buitenen).
Als derde-partijen nemen aan de zaken deel:
- Stichting Hanzepark uit Zutphen (de Stichting);
- Voetbalvereniging Zvv AZG uit Zupthen (voetbalvereniging);
- Atletiekvereniging Hanzesport uit Zutphen (atletiekvereniging);
- Scouting Karel Doormangroep uit Zutphen (scouting);

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eisers tegen de afwijzing van hun verzoek van 26 april 2020 om (preventief) handhavend op te treden tegen de aanleg en opening van Vitaal Hanzepark aan de Fanny Blankers-Koenweg 8 te Zutphen (de locatie).
1.1.
Met het bestreden besluit van 24 november 2021 op het bezwaar van eisers is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 15 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van het college, A.A. Waterlander en H. Bossenbroek, namens de Stichting, [D] namens de voetbalvereniging, [E] , namens de atletiekvereniging en meerdere omwonenden en belangstellenden.
1.4.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van eisers daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Totstandkoming van de besluiten

2. Op 26 april 2021 hebben eisers verzocht om handhavend op te treden tegen de aanleg en opening van Vitaal Hanzepark onder meer wegens strijd met de geldende bestemming.
2.1.
Op 13 juli 2021 hebben eisers het college in gebreke gesteld omdat de beslistermijn is verstreken en zij nog geen beslissing van het college op hun aanvraag hebben ontvangen.
2.2.
In het besluit van 19 juli 2021 heeft het college het verzoek om preventief handhavend op te treden afgewezen omdat van een klaarblijkelijke dreiging, als bedoeld in artikel 5.7, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet is gebleken. Dit is pas het geval als met grote mate van zekerheid vaststaat dat een overtreding zal plaatsvinden. Het college heeft geen aanleiding om te veronderstellen dat een overtreding of illegale situatie zal gaan plaatsvinden bij de planontwikkeling voor Vitaal Hanzepark. Om die reden ziet het college dan ook geen reden om preventief handhavend op te treden. Omdat het college binnen twee weken na de ingebrekestelling alsnog een beslissing heeft genomen, hebben eisers geen recht op een dwangsom.
2.3.
Tegen dit besluit hebben eiseres bezwaar gemaakt. Op 17 november 2021 hebben eiseres het college opnieuw in gebreke gesteld omdat de beslistermijn op het bezwaar was verstreken.
2.4.
In het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eisers kennelijk ongegrond verklaard. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat volgens vaste rechtspraak pas sprake kan zijn van het opleggen van een preventieve last onder dwangsom indien sprake is van een klaarblijkelijke dreiging dat het bestemmingsplan zal worden overtreden door Vitaal Hanzepark en dat het college de dreigende overtreding duidelijk moet kunnen formuleren, zodat Vitaal Hanzepark weet op welke wijze zij kan voldoen aan de eventuele last onder dwangsom. Volgens het college is er geen aanleiding aan te nemen dat Vitaal Hanzepark het bestemmingsplan klaarblijkelijk dreigt te overtreden dan wel dat Vitaal Hanzepark geen omgevingsvergunning zal aanvragen voor vergunningplichtige activiteiten die voor het realiseren van de plannen nodig zijn. Volgens het bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming ‘Sport’. De voor ‘Sport’ aangewezen gronden zijn bestemd voor onder meer sportactiviteiten met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, wegen en paden, horeca en speelvoorzieningen. De voorliggende plannen hebben alle betrekking op sportactiviteiten, die vallen onder de hiervoor genoemde lijst van gebruiksmogelijkheden. Van functiemenging is dan ook geen sprake. Ook is vooralsnog niet gebleken van werkzaamheden die vergunningplichtig zijn. Omdat het college binnen twee weken na de ingebrekestelling alsnog een beslissing heeft genomen, hebben eisers geen recht op een dwangsom.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter beoordeelt de wegering van het college om preventief handhavend op te treden tegen de aanleg en opening van Vitaal Hanzepark. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1.
De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wie moeten als belanghebbenden worden aangemerkt?
4. Eisers hebben aangevoerd dat de Stichting en de overige deelnemers van het samenwerkingsverband niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden in deze procedure omdat zij allen enkel een deel van de belangen van Vitaal Hanzepark behartigen. Er is geen rechtspersoon opgericht die de belangen van Vitaal Hanzepark behartigt.
4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat alleen de Stichting Hanzepark in eerste instantie door het college is aangemerkt als belanghebbende, maar dat ter zitting het college zich, evenals de ter zitting verschenen deelnemers van het samenwerkingsverband, op het standpunt heeft gesteld dat alle verenigingen die samenwerken aan de ontwikkeling van Vitaal Hanzepark als belanghebbenden moeten worden aangemerkt.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat de ontwikkeling van Vitaal Hanzepark een samenwerkingsverband is van meerdere verenigingen die gebruik maken van het huidige sportpark en de Stichting Perspectief. Deze verenigingen huren ook allemaal een deel van het sportpark van de gemeente en daarnaast heeft de voetbalvereniging op haar naam dan wel op naam van de daarboven hangende Stichting Hanzepark, subsidie voor Vitaal Hanzepark aangevraagd.
4.3.
Nu er geen overkoepelende stichting is die de belangen van Vitaal Hanzepark behartigt, dienen alle afzonderlijke verenigingen die deelnemen aan het samenwerkingsverband Vitaal Hanzepark te worden aangemerkt als belanghebbenden. Immers, als een last onder dwangsom zou moeten worden opgelegd om de ontwikkeling van Vitaal Hanzepark en de in dat kader georganiseerde activiteiten te staken, zal deze mogelijk aan alle genoemde partijen kunnen/moeten worden opgelegd om een einde te kunnen maken aan de strijdige activiteiten. Indien bijvoorbeeld slechts aan een van deze partijen een last onder dwangsom zou worden opgelegd, zouden de andere partijen nog kunnen doorgaan met het organiseren van activiteiten.
Had het college eisers moeten horen alvorens op het bezwaar te beslissen?
5. Het college heeft het bezwaar van eisers kennelijk ongegrond geacht en heeft om die reden eisers niet gehoord alvorens te beslissing op het bezwaar. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat in het bezwaar niets anders is vermeld dan in het verzoekschrift om preventief handhavend op te treden, zodat duidelijk was dat de bezwaren niet zouden leiden tot een ander besluit. Eisers zijn het daarmee niet eens.
5.1.
Op grond van artikel 7:2 van de Awb is het college gehouden belanghebbenden in de gelegenheid te stellen te worden gehoord, waarvan blijkens artikel 7:3 van de Awb slechts kan worden afgezien in een beperkt aantal gevallen, onder meer wanneer het bezwaar kennelijk ongegrond is. De uitzonderingsmogelijkheden op de hoorplicht dienen restrictief te worden gehanteerd, hetgeen betekent dat eerst van een kennelijk ongegrond bezwaar gesproken kan worden wanneer uit het bezwaarschrift reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren ongegrond zijn en er redelijkerwijs over die conclusie geen twijfel mogelijk is. Het horen in de bezwaarprocedure is erop gericht om nadere informatie van de bezwaarmaker te verkrijgen, zodat het bestuursorgaan over alle relevante feiten en omstandigheden beschikt teneinde een volledige heroverweging van het bestreden besluit te kunnen verrichten. [1]
5.2.
Eisers hebben op 6 augustus 2021 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 juli 2021. Daarna hebben zij dit bezwaar op 28 september 2021 aangevuld. Bij dit aanvullende bezwaarschrift hebben eisers nader stukken overgelegd waaronder informatie over de provinciale subsidie voor Vitaal Hanzepark, inclusief de onderliggende aanvraag. Uit de van de provincie Gelderland ontvangen informatie blijkt volgens eisers dat sprake zal zijn van functiemenging, activiteiten gericht op ontmoeting en recreatie en een intensief en gewijzigd gebruik van (te realiseren) bouwwerken door andere gebruikers dan de leden van betrokken verenigingen. Gelet op het (aanvullende) bezwaarschrift, waarin eisers gemotiveerd en met stukken onderbouwd aanvoeren dat onder meer sprake zal zijn van activiteiten die niet vallen onder de bestemming ‘Sport’, kan niet worden geoordeeld dat redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was over de ongegrondheid van het bezwaar. Het college had niet kunnen afzien van het horen van eisers.
5.3.
De voorzieningenrechter ziet echter aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, nu aannemelijk is dat eisers door dit gebrek niet zijn benadeeld. Zij hebben immers in beroep hun bezwaren (nogmaals) uiteen kunnen zetten en zijn in de gelegenheid gesteld deze bezwaren ter zitting mondeling toe te lichten.
Is sprake van een overtreding of een klaarblijkelijke dreigende overtreding?
6. Uit vaste rechtspraak volgt dat bij overtreding van een wettelijk voorschrift in beginsel handhavend dient te worden opgetreden (beginselplicht tot handhaving). Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. [2]
6.1.
Verder volgt uit vaste rechtspraak dat ingevolge artikel 5:7 van de Awb een herstelsanctie kan worden opgelegd, zodra het gevaar voor de overtreding klaarblijkelijk dreigt. Uit deze laatste bepaling volgt dat een besluit tot het opleggen van een preventieve last onder dwangsom slechts kan worden genomen als zich een gevaar voordoet van een overtreding van een concreet bij of krachtens de wet gesteld voorschrift die met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal plaatsvinden, indien die overtreding in het besluit kan worden omschreven met die mate van duidelijkheid die uit een oogpunt van rechtszekerheid is vereist. Een preventieve last onder dwangsom kan derhalve slechts worden opgelegd als het een nieuwe, nog niet gepleegde overtreding betreft. Deze aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden ontleend aan de omstandigheid dat voorbereidingshandelingen verricht worden of voornemens, waaruit het overtreden van voorschriften afgeleid kan worden, kenbaar worden gemaakt. [3]
6.2.
Ter zitting is gebleken dat inmiddels al een aantal plannen zijn gerealiseerd, waaronder de bouw van een calisthenics parcours, met onder meer als onderdeel een klimwand, twee jeu-de-boulesbanen, een beweegtuin voor ouderen en een multicourt.
Het bestemmingsplan
7. Op de locatie geldt het bestemmingsplan ”Deventerweg Voorsteralleekwartier”. De locatie heeft de bestemming ‘Sport’. Daarnaast heeft een deel van de locatie de dubbelbestemming “Gebied met hoge archeologische verwachting”.
7.1.
Volgens artikel 17.1.1 van de planregels zijn de op de plankaart voor ‘Sport’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a sportactiviteiten;
b een ijsbaan ter plaatse van de aanduiding ijsbaan;
c een modelbouwvereniging ter plaatse van de aanduiding modelbouwvereniging;
d een manege ter plaatse van de aanduiding manege;
e het houden van evenementen en het uitoefenen van periodieke en/of incidentele
activiteiten ten behoeve van commerciële doeleinden ter plaatse van de aanduiding
evenementen;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden,
horeca, sanitaire voorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, water en
voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.
Bouwen
8. Eisers stellen dat voor het multicourt een omgevingsvergunning is vereist zodat hiertegen handhavend moet worden opgetreden.
8.1.
Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
8.2.
Artikel 3, vierde lid, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) bepaalt dat een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de wet niet is vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op: een sport- of speeltoestel anders dan voor uitsluitend particulier gebruik, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 4 meter, en
b. uitsluitend functionerend met behulp van de zwaartekracht of de fysieke kracht van de mens.
8.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat een multicourt een bouwwerk is waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, tenzij het bouwwerk vergunningsvrij is. Het bouwwerk moet dan in dit geval voldoen aan artikel 3, vierde lid, van Bijlage II bij het Bor. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dat het geval is. Het multicourt is een sport- of speeltoestel dat uitsluitend functioneert met behulp van de fysieke kracht van de mens. Ter vergelijking zij gewezen op een uitspraak van de Afdeling van 8 oktober 2008, waarin over voetbaldoelen gelijkluidend is geoordeeld. [4] Nu het multicourt niet hoger is dan 4 meter wordt voldaan aan de vereisten van voornoemd artikel en kan het multicourt dus zonder omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen worden gerealiseerd. In zoverre is er dan ook geen sprake van een overtreding.
Gebruik
9. Eisers hebben voorts ter zitting aangevoerd dat voor de aanleg van het multicourt graafwerkzaamheden hebben plaatsgevonden en dat daarvoor een omgevingsvergunning is vereist. Dit blijkt volgens eisers onder meer uit het bestreden besluit.
9.1.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat voor deze graafwerkzaamheden geen omgevingsvergunning is vereist. Het college heeft voor deze werkzaamheden advies gevraagd aan een archeoloog en volgens de archeoloog is de situatie op de locatie, ook naar aanleiding van eerdere graafwerkzaamheden die daar hebben plaatsgevonden en het onderzoek dat toen is gedaan, geen bezwaren zijn om graafwerkzaamheden uit te voeren dan wel nader archeologisch onderzoek te doen.
9.2.
Zoals onder 7 is vermeld ligt op een deel van de locatie de dubbelbestemming ‘Gebied met hoge archeologische verwachtingen’. Op dit deel is dan ook artikel 25 van de planregels van toepassing en in het bijzonder artikel 25.4 van de planregels over de aanlegvergunning.
9.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter strekt artikel 25.4 van de planregels echter niet tot bescherming van de belangen van eisers. Voor hen gaat het immers om het belang dat er geen multicourt wordt aangelegd in verband met de vrees van eisers voor (geluids)overlast. Het gaat hen niet om het belang dat artikel 25.4 van de planregels beoogt te beschermen, te weten de bescherming en veiligstelling van de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden. Op grond van artikel 8:69a van de Awb kan dit niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit omdat de bestuursrechter een besluit niet mag vernietigen op de grond dat het besluit in strijd is met een regel die niet strekt ter bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. [5]
10. Eisers voeren daarnaast aan dat de voorgenomen ontwikkelingen op de locatie niet passen in een conserverend bestemmingsplan waarbij de gronden uitsluitend zijn aangewezen voor ‘Sport’. Eisers verwijzen ter onderbouwing van hun standpunt naar een uitspraak van de Afdeling [6] en de rechtbank Gelderland [7] . Op het moment dat een definitie niet is uitgewerkt in het bestemmingsplan, moet gekeken worden naar de toelichting in het bestemmingsplan en als daar ook het begrip niet mee kan worden uitgelegd, moet worden gekeken naar het algemeen spraakgebruik. In (de toelichting bij) het bestemmingsplan zijn volgens eisers aanknopingspunten te vinden om het begrip ‘Sport’ en sportactiviteiten uit te leggen. Het bestemmingsplan heeft een beheersgericht karakter en daarin wordt de zone tussen het spoor en de Deventerstraat (de spoorzone) omschreven. Hierin staat onder meer dat “in de spoorzone sportvelden en trainingsaccommodaties met bijbehorende clubgebouwen van verschillende sportverenigingen uit Zutphen aanwezig zijn, zoals een voetbal- en atletiekvereniging. Ook de scouting heeft een clubgebouw in dit deelgebied.” Omdat het een klein deelgebied is en vastgeklemd ligt, is in bestemmingsplan duidelijk opgenomen dat daar alleen voetbal en atletiek wordt beoefend. Dan moet ‘Sport’ op die locatie worden uitgelegd in lijn met wat daar staat, dus alleen ten behoeve van voetbal en atletiek. Volgens eisers zijn dat dan de enige sporten die daar mogelijk zijn. Er geldt dan dus ook dat alleen de verenigingen die er nu zijn, daar sport mogen beoefenen en geen anderen of niet-leden.
10.1.
Uit vaste rechtspraak volgt dat de op de verbeelding aangegeven bestemming en de daarbij behorende regels bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of een bouwplan of het gebruik in strijd is met het bestemmingsplan. Planregels dienen omwille van de rechtszekerheid letterlijk te worden uitgelegd. De rechtszekerheid vereist immers dat van wat in het bestemmingsplan is bepaald, in beginsel dient te worden uitgegaan. De niet bindende toelichting bij het bestemmingsplan heeft in zoverre betekenis dat deze over de bedoeling van de planwetgever meer inzicht kan geven indien de bestemming en de bijbehorende voorschriften waaraan moet worden getoetst, op zichzelf noch in samenhang duidelijk zijn. [8]
10.2.
Vaststaat dat het bestemmingsplan geen definitie bevat van het begrip sport. De voorzieningenrechter volgt eisers niet dat uit de toelichting bij het bestemmingsplan volgt dat een beperkte betekenis aan sport op deze locatie moet worden toegekend. In de toelichting is de huidige stand van zaken in de spoorzone toegelicht en niet wat er volgens het bestemmingsplan mogelijk is. Met de toelichting uit het bestemmingsplan wordt het begrip sport dan ook niet uitgelegd, maar wordt enkel de feitelijke situatie op dat moment weergegeven.
10.3.
Nu het begrip sport in het bestemmingsplan niet is gedefinieerd en ook uit de toelichting niet blijkt wat hieronder moet worden verstaan, zoekt de voorzieningenrechter voor de uitleg van dit begrip daarom aansluiting bij de betekenis in het normaal spraakgebruik. Uit de Van Dale volgt dat onder sport moet worden verstaan: allerlei lichamelijke oefeningen en ontspanning waarbij vaardigheid, kracht en inzicht vereist worden. Gelet op deze definitie ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de onder 6.2. genoemde activiteiten die reeds zijn gerealiseerd, zijnde het calisthenics parcours, twee jeu-de-boulesbanen, een beweegtuin voor ouderen en het multicourt, niet als sport moeten worden aangemerkt. Uit het bestemmingsplan volgt ook niet dat de gemeente het begrip sport op deze locatie heeft willen beperken tot enkel sport in de vorm van voetbal en atletiek dan wel dat op die locatie alleen sport beoefend mag worden door de leden van de verenigingen die zich op de locatie bevinden. In zoverre is er dan ook geen sprake van strijd met het bestemmingsplan, zodat het college niet bevoegd is handhavend op te treden
11. Eisers voeren ook aan dat sprake is van strijd met het bestemmingsplan omdat het geheel aan activiteiten dat met Vitaal Hanzepark wordt beoogd en de afzonderlijke activiteiten die die Vitaal Hanzepark wil gaan organiseren op het sportpark, niet passen binnen de bestemming ‘Sport’ en dat daardoor functiemening ontstaat. Eisers hebben deze informatie voornamelijk uit plannen van Vitaal Hanzepark die te vinden zijn op internet en uit informatie over de subsidieverstrekking aan Vitaal Hanzepark die zij hebben gekregen van de Provincie Gelderland. Het gaat hierbij onder meer om activiteiten als het kijken en maken van theatervoorstelling (in het nog te bouwen openluchttheater), huiswerkbegeleiding, samen koken/samen eten, taallessen voor vluchtelingen en vrijwilligerswerk voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt of mensen met een beperking of met psychische problemen. Uit deze stukken blijkt echter niet dat deze activiteiten op korte termijn zullen gaan plaatsvinden of zullen worden georganiseerd. Ter zitting hebben de deelnemende verenigingen in Vitaal Hanzepark hierover verklaard dat zij voorlopig ook deze activiteiten niet zullen gaan realiseren en dat zij beseffen dat op het sportpark alleen sportactiviteiten mogen plaatsvinden zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning nodig is.
12. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de voorzieningenrechter vooralsnog geen sprake van gevaar voor een klaarblijkelijke dreigende overtreding ten aanzien van de activiteiten die eisers hebben benoemd, zodat er geen reden is voor het college om preventief handhavend op te treden. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat in de plannen van Vitaal Hanzepark geen datum of tijdspad is opgenomen. Nu de deelnemende verenigingen hebben aangegeven dat geen concrete plannen bestaan voor de organisatie van deze activiteiten, kan niet worden gezegd dat sprake is van een klaarblijkelijk dreigende overtreding. De voorzieningenrechter ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd. Uit het bestreden besluit blijkt wat het college heeft onderzocht en waarom het geen reden heeft gezien om preventief handhavend op te treden. Het college heeft in het bestreden besluit kenbaar betrokken wat eisers in hun bezwaarschrift hebben aangevoerd.
Hinder
13. Eisers voeren nog aan dat het college ten onrechte de toename van hinder (vooral geluid) als gevolg van een intensiever gebruik van het sportpark, niet heeft onderzocht. Ook heeft het college ten onrechte niet onderzocht wat, ten opzichte van de bestaande situatie, de ruimtelijke gevolgen zijn van het intensievere en gewijzigde gebruik van het sportpark voor wat betreft de verkeersintensiteit en de parkeerdruk.
13.1.
Nu voor de activiteiten en voorzieningen die nu op het terrein zijn gerealiseerd, geen omgevingsvergunning nodig is omdat deze activiteiten en voorzieningen in overeenstemming zijn met de bestemming ‘Sport’ van het bestemmingsplan, heeft het college geen mogelijkheden om de (ruimtelijke) gevolgen van het intensievere gebruik voor eisers van het sportpark te onderzoeken.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De toepassing van artikel 6:22 van de Awb geeft aanleiding om te bepalen dat het college het door eisers betaalde griffierecht dient te vergoeden en om het college te veroordelen in de proceskosten van eisers. Hiervoor komen de reiskosten van eisers naar de rechtbank ter hoogte van € 26,- voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,- aan eisers moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 26,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F. Willems, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 september 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 14 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:70
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling met kenmerk ECLI:NL:RVS:2014:4207.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling met kenmerk ECLI:NL:RVS:2016:935.
5.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 16 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:116.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2896 en 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3579.