ECLI:NL:RVS:2008:BF7240

Raad van State

Datum uitspraak
8 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200800769/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijstelling voor speeltoestellen en evenemententerrein in Hardenberg

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg vrijstelling verleende voor het plaatsen van speeltoestellen en de aanleg van een zandbak en jeu de boules-baan op een perceel naast Grote Kattendijk 27 te Bruchterveld. De appellant, wonend te [woonplaats], was het niet eens met de besluiten van het college en had bezwaar gemaakt. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant gegrond en vernietigde de besluiten van het college, maar het college ging in hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat voor de speeltoestellen geen bouwvergunning vereist was, omdat deze als bouwwerken van beperkte betekenis konden worden aangemerkt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de speeltoestellen, waaronder een wip-wap, duikelrek, klimboog, schommel, buisglijbaan en portaaldoelen, voldoen aan de voorwaarden van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (Bblb).

De Raad van State concludeerde dat de zandbak ook als speeltoestel kan worden aangemerkt en dat de rechtbank geen grond had gezien om te oordelen dat de vergunningplicht voor de speeltoestellen afzonderlijk moest worden beoordeeld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van het college werd ongegrond verklaard. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200800769/1.
Datum uitspraak: 8 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/961 van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 20 december 2007 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 november 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg (hierna: het college) aan de gemeente Hardenberg vrijstelling verleend voor het plaatsen van speeltoestellen, de aanleg van een zandbak en jeu de boules-baan op het perceel naast Grote Kattendijk 27 te Bruchterveld (hierna: het perceel) en voor het medegebruik van het perceel als speelterrein en evenemententerrein.
Bij besluit van 29 november 2006 heeft het college aan de gemeente Hardenberg bouwvergunning verleend voor het plaatsen van speeltoestellen, een zandbak en een jeu de boules-baan op het perceel.
Bij besluit van 1 mei 2007 heeft het college het door [appellant] tegen de besluiten van 21 november en 29 november 2006 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard voor zover dit is gericht tegen het gebruik van het terrein als evenemententerrein, en, onder verwijzing naar een gewijzigd vrijstellingsbesluit van dezelfde datum en onder aanvulling van de motivering, het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 december 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 1 mei 2007 vernietigd, voor zover daarbij het bezwaar van [appellant] ongegrond is verklaard en dat bezwaar alsnog gegrond verklaard. Voorts heeft de rechtbank het besluit van 29 november 2006, waarbij bouwvergunning is verleend, vernietigd en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit, voor zover dit is vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 januari 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 september 2008, waar het college, vertegenwoordigd door C.Z.A. Snijder en S. Schuurman, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het geschil in hoger beroep betreft het plaatsen van de speeltoestellen, namelijk een wip-wap, een duikelrek, een klimboog, een schommel, een buisglijbaan en twee portaaldoelen en de zandbak.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat voor de speeltoestellen een bouwvergunning vereist is. Daartoe voert hij aan dat de twee portaaldoelen en de zandbak niet kunnen worden aangemerkt als speeltoestel als bedoeld in artikel 1, sub c, van het Warenwetbesluit attractie en speeltoestellen (hierna: het Warenwetbesluit). Voorts voert hij aan dat de rechtbank heeft miskend dat de vergunningplicht voor de speeltoestellen niet afzonderlijk kan worden beoordeeld, doch dat de ontwikkelingen op het perceel als geheel moeten worden bezien.
2.3. Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, voor zover thans van belang, is in afwijking van artikel 40, eerste lid, geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: het Bblb) wordt van beperkte betekenis aangemerkt het bouwen van:
a. een speeltoestel, als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van het Warenwetbesluit (voorheen: Besluit veiligheid attractie- en speeltoestellen), mits de hoogte, gemeten vanaf de voet, minder is dan 3 m;
Ingevolge artikel 1, onderdeel c, van het Warenwetbesluit attractie en speeltoestellen wordt onder een speeltoestel verstaan: een inrichting bestemd voor vermaak of ontspanning waarbij uitsluitend van zwaartekracht of van fysieke kracht van de mens gebruik wordt gemaakt.
Ingevolge artikel 20, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) blijven de voorschriften van het bestemmingsplan buiten toepassing voor zover deze:
a. betrekking hebben op het bouwen waarvoor krachtens artikel 43, eerste lid, van de Woningwet, geen bouwvergunning is vereist, of
b. betrekking hebben op het gebruik van bouwwerken en standplaatsen dat voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de Woningwet.
2.4. Uit de Nota van Toelichting bij het Besluit veiligheid attractie- en speeltoestellen (Stb. 1996, 474) volgt dat attractietoestellen en speeltoestellen van elkaar worden onderscheiden op grond van de energiebron die wordt gebruikt. Bij attractietoestellen dient altijd sprake te zijn van voortbeweging en aandrijving door een niet-menselijke energiebron. Bij speeltoestellen hoeft er geen sprake te zijn van voortbeweging, speeltoestellen kunnen ook statisch van aard zijn (klimtoestellen, glijbanen, e.d.). Kinderen gebruiken in het spel met speeltoestellen lichaamskracht of zwaartekracht. Het is niet uitgesloten dat bepaalde typen speeltoestellen ook bestemd zijn voor een ouder publiek (bijvoorbeeld skate-board banen).
2.5. In navolging van de uitspraak van de Afdeling van 9 juli 2008 in zaak nr.
200707614/1oordeelt de Afdeling, onder verwijzing naar de Nota van Toelichting bij artikel 1, onder c, van het Warenwetbesluit, dat de doelen als speeltoestel in de zin van dit besluit kunnen worden aangemerkt en, nu de hoogte van de doelen gemeten vanaf de voet niet meer dan 3 m bedraagt, als vergunningvrije bouwwerken in de zin van artikel 3 van het Bblb.
Ook voor wat betreft de zandbak wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de rechtbank deze ten onrechte als een speeltoestel in de zin van artikel 3, tweede lid, onder a, van het Bblb, heeft aangemerkt, en aldus als vergunningvrij bouwwerk. Anders dan [appellant] betoogt kan een zandbak voor wat betreft de toepassing van voormelde bepalingen niet gelijk worden gesteld met een zwembad.
2.6. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het realiseren van de speeltoestellen niet op grond van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bblb, als bouwen van beperkte betekenis kan worden aangemerkt. In de Nota van Toelichting op het Bblb (Stb. 2002, 410, pagina 23) is aangegeven dat mits aan de in dit besluit gestelde voorwaarden wordt voldaan, meerdere exemplaren bouwvergunningvrij mogen worden gerealiseerd. Niet is gebleken dat de speeltoestellen in constructief opzicht met elkaar verbonden zijn. Voorts is niet gebleken dat de speeltoestellen niet aan de in het Bblb gestelde voorwaarden voldoen. Zoals in de toelichting op het Bblb (pagina 12) is aangegeven, volgt uit artikel 20 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening dat de gebruiksvoorschriften van het bestemmingsplan in dat geval het gebruik van de kenmerkende functie van het speeltoestel niet kunnen verhinderen. De Afdeling merkt evenwel op dat dit slechts ziet op het gebruik van de speeltoestellen als zodanig, hetgeen los staat van het gebruik van het perceel als speelterrein. Dat gebruik is in dit geding niet aan de orde.
De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat voor de speeltoestellen ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, geen bouwvergunning is vereist.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. W. van den Brink, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Wijers
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2008
444