In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 27 juli 2022 uitspraak gedaan over het beroep van eiser, die als budgethouder van een persoonsgebonden budget (pgb) declaraties indiende bij de Sociale Verzekeringsbank (Svb) voor zorgverlener [C]. Eiser stelde dat de Svb de declaraties over 2018 te laat had verwerkt, waardoor deze fiscaal aan 2019 waren toegerekend. De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk was, omdat hij onvoldoende procesbelang had aangetoond. Eiser had aangevoerd dat hij aansprakelijk was gesteld door zijn zorgverlener voor te hoge inhoudingen, maar kon geen concreet schadebedrag of schriftelijke claim overleggen. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij schade had geleden of dreigde te lijden.
Daarnaast deed eiser een verzoek om schadevergoeding wegens schending van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank stelde vast dat de redelijke termijn was overschreden met 16 maanden en kende een schadevergoeding van € 1.500,- toe, te betalen door de Staat der Nederlanden (Minister van Justitie en Veiligheid). De rechtbank benadrukte dat de behandeling van de zaken gezamenlijk had plaatsgevonden en dat de schadevergoeding in deze zaak werd toegekend, terwijl deze in de andere zaak werd afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.