ECLI:NL:RBGEL:2022:3229

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 juni 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
AWB20_4298,AWB20_1963
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van maatwerkvoorzieningen op basis van de Wmo 2015 voor cliënten met psychische aandoeningen

De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, heeft op 27 juni 2022 uitspraak gedaan in 34 Wmo-zaken van 16 eisers, allen met psychische aandoeningen die behoren tot het autistisch spectrum. De eisers, begeleid door Autimaat B.V., hadden maatwerkvoorzieningen aangevraagd bij de gemeente Doetinchem. De gemeente had hen individuele begeleiding in natura toegekend, maar de eisers streefden naar plus-begeleiding, waarvoor zij aan bepaalde voorwaarden moesten voldoen volgens het gemeentelijk beleid. De rechtbank oordeelde dat de beroepen ontvankelijk waren, omdat tijdig om proceskostenvergoeding was gevraagd. De rechtbank verwierp het beroep op arresten van het EHRM en wees de schadevergoeding van € 5.000,- af. De rechtbank concludeerde dat de gemeente meer begeleidingsuren had moeten toekennen, maar dat aan één voorwaarde van het Afwegingskader voor plus-uren niet was voldaan. De rechtbank voorzag zelf in de kosten van bezwaar en kende schadevergoeding toe wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelde dat de gemeente in beide zaken het bezwaar gegrond had moeten verklaren en de proceskosten van bezwaar moest vergoeden. De rechtbank kende een schadevergoeding toe aan de eisers en veroordeelde de gemeente en de Staat der Nederlanden tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 20/1963 en 20/4298

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. I.C. Dunhof-Lampe),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem, verweerder
(gemachtigden: mr. M.E. de Kuijper en mr. R.H. Vossebeld),
alsmede
De Staat der Nederlanden(de minister van Justitie en Veiligheid), derde-partij.

Procesverloop

20/4298
In het besluit van 12 april 2018 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser op grond van de Wmo 2015 een maatwerkvoorziening verleend voor Wonen Beschut Ambulant en voor Begeleiding individueel - ontwikkelen en coachen bij voor 6 uur per week over de periode van 1 april 2018 tot en met 31 maart 2019 in de vorm van ondersteuning in natura (ZIN) door Autimaat B.V. (Autimaat).
In het besluit van 6 november 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 18 maart 2020, geregistreerd onder zaaknummer 18/6718, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het besluit van 6 november 2018 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak.
In het besluit van 2 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer ARN 20/4298.
20/1963
In het besluit van 21 maart 2019 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een maatwerkvoorziening verleend voor Begeleiding individueel - ontwikkelen en coachen bij voor 5 uur per week over de periode van 1 mei 2019 tot en met 30 april 2020 in de vorm van ondersteuning in natura (ZIN) door Autimaat.
In het besluit van 27 februari 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer ARN 20/1963.
Ten aanzien van beide zaken
De rechtbank heeft de beroepen behandeld tijdens de comparitie van 28 april 2021 samen met andere beroepen. [1] Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en mr. C. Ebbers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.E. de Kuijper, mr. R.H. Vossebeld en Wmo-consulent C.W. Lammers.
Het onderzoek op de zitting is geschorst zodat verweerder een deskundigenrapport kon laten uitbrengen.
Het deskundigenrapport, opgemaakt door N. van der Meer, orthopedagoog-generalist en gezondheidszorgpsycholoog, is door de rechtbank ontvangen op 27 oktober 2021.
Partijen hebben nadere reacties ingebracht en gekeken naar de mogelijkheid van een schikking. Verweerder heeft bij, door de rechtbank ontvangen, brief van 22 december 2021 laten weten besloten te hebben om niet te schikken.
Op 19 januari 2022 heeft de rechtbank partijen nadere vragen gesteld. Hierna zijn door partijen en door deskundige Van der Meer reacties ingebracht.
Eiser heeft in de zaak 20/1963 primair een verzoek om schadevergoeding ingediend van
€ 5.000,-. Subsidiair is op de zitting een verzoek gedaan om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. In de zaak 20/4298 is dit verzoek schriftelijk gedaan.
De Staat der Nederlanden heeft afgezien van het voeren van verweer (Beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014, nr. 436935, Stcrt. 20210).
De rechtbank heeft de beroepen verder behandeld op de zittingen van 11 en 12 mei 2022, samen met andere beroepen. [2] Op de zitting van 11 mei 2022 is eiser vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en mr. C. Ebbers. Tevens is verschenen F. de Bruin, directeur van Autimaat. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Tevens is verschenen L. Wensing, beleidsmedewerker van verweerder.
Op de zitting van 12 mei 2022 is eiser vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en mr. C. Ebbers. Tevens is verschenen F. de Bruin, directeur van Autimaat. en [naam], begeleidster van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Tevens is verschenen M. Droppert, Wmo-consulent Beschermd Wonen bij verweerder en R.P.J. Hengeveld.

Overwegingen

Feiten
1.1.
Eiser is bekend met psychische aandoeningen die behoren tot het autistisch spectrum. Eiser woont in een beschermde woonvorm van Autimaat.
1.2.
Bij besluit van 27 maart 2017 heeft verweerder aan eiser een indicatie op grond van de Wmo 2015 toegekend voor de maatwerkvoorzieningen Wonen beschut ambulant (28 etmalen per 4 weken) en Begeleiding individueel ontwikkelen en coachen bij voor 6 uur per week voor de duur van een jaar in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb).
1.3.
Na een nieuwe melding van eiser bij verweerder waarbij ook een begeleidingsplan aan verweerder is toegestuurd, na een keukentafelgesprek tussen eiser, zijn begeleider van Autimaat en de consulent van verweerder en een reactie van eiser op het gespreksverslag daarvan, zijn de besluiten genomen zoals vermeld onder het procesverloop bij zaaknummer 20/4298.
Vanwege de aflopende indicatie heeft eiser een aanvraag gedaan voor verlenging van de indicatie. Daarna heeft een keukentafelgesprek plaatsgevonden tussen eiser, zijn begeleider van Autimaat en de consulent van verweerder. Vervolgens heeft eiser een nieuwe melding gedaan, omdat er volgens eiser meer begeleiding geboden was. Daarbij heeft de begeleidster van Autimaat een toelichting gegeven op de begeleiding en om hoeveel uur per week het gaat. Hierna zijn de besluiten genomen zoals vermeld onder het procesverloop bij zaaknummer 20/1963.
Standpunt verweerder
2.1.
Verweerder heeft bij de bestreden besluiten de toegekende maatwerkvoorzieningen gehandhaafd. Verweerder heeft dat, naast artikelen van de Wmo 2015, gebaseerd op de artikelen 8 en 11 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Doetinchem 2020 (Verordening 2020) en de artikelen 2 en 5 van de Beleidsregels Beschermd Wonen gemeente Doetinchem 2020 (Beleidsregels Beschermd Wonen 2020). Verweerder heeft de toegekende maatwerkvoorzieningen passend geacht voor eiser.
Ontvankelijkheid van de beroepen
3.1.
De rechtbank stelt voorop dat het vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is dat er eerst sprake is van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Daarbij geldt dat in beginsel geen procesbelang kan zijn gelegen in de beoordeling van een reeds verstreken periode, tenzij aannemelijk is dat schade is geleden dan wel een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Als gesteld wordt dat schade is geleden kan geoordeeld worden dat procesbelang aanwezig is als de stelling dat schade is geleden niet op voorhand onaannemelijk is. [3] Het procesbelang kan ook gedurende de beroepsprocedure komen te vervallen. [4] Een procesbelang bestaat ook als er in bezwaar gevraagd is om een vergoeding van de proceskosten. [5]
3.2.
Voor beide zaken geldt dat de indicatieperiodes reeds verstreken zijn. Zorg in natura kan niet met terugwerkende kracht worden verleend. Evenmin kan een inhoudelijk oordeel over de bestreden besluiten van belang zijn voor een toekomstige periode. Na de indicatieperiode in de zaak 20/1963 is nog een indicatie gevolgd, maar tegen dat besluit, waarbij de indicatieperiode loopt tot en met 31 mei 2022, is geen bezwaar gemaakt, omdat er plus-begeleiding is toegekend. Als eiser na die indicatieperiode een nieuwe melding doet, zal verweerder een nieuwe beoordeling moeten verrichten op basis van de dan aan de orde zijnde situatie en met inachtneming van de op dat moment geldende regelgeving.
3.3.
Eiser voert in de zaak 20/1963 aan, met een beroep op de uitspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) in de zaak Ronald Vermeulen/België van 17 juli 2018, [6] een beroep op de uitspraak van het EHRM in de zaak Frezadou/Griekenland van 8 november 2018 [7] en de noot van D.J.G. Sanderink, [8] dat het niet voldoende is dat de rechtbank het beroep niet niet-ontvankelijk verklaart, maar ook dat gewaarborgd moet worden dat eiser de uitspraak kan verkrijgen op een moment waarop deze nog nuttige werking kan hebben. Nu in deze zaak het beroep van eiser niet met de meeste spoed is behandeld en de rechtbank niet voor afloop van de periode waarop het indicatiebesluit betrekking heeft, een einduitspraak heeft gedaan, is sprake van een schending van het door artikel 6 van het EVRM gewaarborgde recht op toegang tot de rechter. De uitspraak van de rechtbank kan nu namelijk niet meer bewerkstelligen dat eiser in de periode waar het om gaat ondersteuning verkrijgt overeenkomstig een andere, betere indicatie, namelijk plus-begeleiding. Eiser verzoekt daarom in deze zaak, net als in de zaak van Ronald Vermeulen/België is toegekend, om een schadevergoeding van € 5.000,-.
3.4.
De rechtbank overweegt dat namens eiser in de gronden van beroep en tijdens de comparitie is toegelicht dat hij in de praktijk van Autimaat de plus-begeleiding heeft ontvangen, ook in de omvang zoals hij die wil, en dat dat niet bij hem in rekening is gebracht noch gaat worden. Verder is, ten aanzien van Wonen Beschut Ambulant, toegelicht dat eiser nog niet structureel gebruik maakt van de bereikbare dienst, maar dat die wel voor hem beschikbaar is. In die zin is er dus geen schade geleden door eiser en is er op die grond geen procesbelang. Eiser heeft dus gekregen wat hij met zijn beroepen wil bereiken, namelijk toekenning van de plus-begeleiding en als hij gebruik wilde maken van de 24-uurs bereikbaarheid, dan kon dat. Dit is daarom een andere situatie als de situatie in de zaak Ronald Vermeulen/België en in de zaak Frezadou/Griekenland. In de zaak Ronald Vermeulen/België had Vermeulen verzocht om vernietiging van het besluit waarbij was bepaald dat hij gezakt was voor zijn toelatingsexamen voor het Belgische ambtenarenapparaat. De Belgische Raad van State had het beroep van Vermeulen niet-ontvankelijk verklaard wegens het verloren gaan van zijn procesbelang omdat de resultaten van de overige kandidaten definitief waren geworden (en de geldigheidsduur van de reservelijst was verstreken). Bovendien woog het EHRM in deze zaak mee dat de Belgische Raad van State zich op geen enkel moment had afgevraagd wat de oorzaak van het verlies van procesbelang van Vermeulen was en welke invloed de duur van de procedure in dit opzicht gehad kon hebben. Dat speelt in de onderhavige zaken niet; er is wel procesbelang. In de zaak Frezadou/Griekenland was Frezadou benoemd tot onderwijscoördinator tot het moment waarop de volgende selectieprocedure met succes was afgerond. Voor de volgende sollicitatieoproep had Frezadou een aanvraag ingediend, maar in de besluiten tot benoeming van de geselecteerde kandidaten was Frezadou niet opgenomen. Het betrof een benoeming voor een periode van twee jaar. Frezadou heeft hierop een verzoek tot nietigverklaring van de besluiten ingediend bij de administratieve rechtbank van Athene. Frezadou heeft herhaaldelijk verzocht om bespoediging van de zitting, maar vanwege herhaaldelijk uitstel van de zitting (te wijten aan het bestuursorgaan en niet aan Frezadou) was inmiddels de periode waarbinnen hij feitelijk nog had kunnen worden benoemd, verstreken. Het Administratief Hof van Beroep van Athene heeft toen geoordeeld dat er geen uitspraak gedaan hoefde te worden, omdat de benoemingsbesluiten niet langer van kracht waren. In die zaak woog het EHRM mee dat het verzoek tot nietigverklaring zelfs op de zitting niet ten gronde was onderzocht. De reden daarvoor was dat in de wet was bepaald dat in het geval er geen belang meer was bij een oordeel van de rechtbank dit ook niet gegeven hoefde te worden. Ook daar is in de onderhavige zaken geen sprake van.
Dat eiser spanning en stress ervaart omdat er nog geen definitieve uitspraak is gedaan en daarom verzoekt om schadevergoeding zal meegewogen en beoordeeld worden in het verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
Het beroep op deze arresten slaagt dan ook niet en het verzoek om schadevergoeding van
€ 5.000,- in de zaak 20/1963 zal worden afgewezen.
3.5.
De (toenmalige) gemachtigde van eiser heeft wel in beide zaken in bezwaar tijdig gevraagd om een vergoeding van de proceskosten. Dat betekent dat eiser in beide zaken een procesbelang heeft bij de beoordeling van het bestreden besluit, gelegen in de gevraagde proceskosten van bezwaar.
Beroepsgronden
4. In beide zaken voert eiser aan dat de bestreden besluiten op een onjuiste wettelijke grondslag berusten, omdat in plaats van de Verordening 2020 de Verordening 2019 toegepast had moeten worden. Op de zitting van 11 mei 2022 heeft eiser deze beroepsgrond ingetrokken. Verder heeft eiser beroepsgronden aangevoerd over de schending van de hoorplicht, het buiten toepassing laten van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Doetinchem 2020 (Beleidsregels Wmo 2020), het niet inwinnen van een deskundig advies, het niet volgen van het door de Centrale Raad van Beroep (CRvB) uiteengezette stappenplan en over het niet passend zijn van de toegekende maatwerkvoorzieningen, omdat verweerder Begeleiding individueel - ontwikkelen plus had moeten toekennen in plaats van de reguliere Begeleiding individueel - ontwikkelen en coachen bij. Dit laatste is waar het in deze zaken in de kern om gaat. Daarnaast gaat het in de zaak 20/1963 ook om de vraag of verweerder nog Wonen Beschut Ambulant had moeten toekennen en of er meer individuele begeleidingsuren hadden moeten worden toegekend. Partijen hebben de rechtbank verzocht om zelf in de zaken te voorzien en niet weer verweerder op te dragen een nieuw besluit te nemen. Gelet op het voorgaande, het belang van eiser en de duur van de procedure zal de rechtbank de laatstgenoemde beroepsgronden die gaan over de kern van de zaken als eerste beoordelen.
Had verweerder in de zaak 20/1963 Wonen Beschut Ambulant moeten toekennen?
5.1.
Eiser voert aan dat verweerder in de zaak 20/1963 Wonen Beschut Ambulant had moeten toekennen. Eiser komt daar nog steeds voor in aanmerking. Eiser heeft daarbij verwezen naar de artikelen 2.1.3, tweede lid, sub a, van de Wmo 2015, artikel 14 van de Verordening 2019 en artikelen 2.1 en 2.3.3 van de Beleidsregels Beschermd Wonen gemeente Doetinchem 2019 (Beleidsregels BW 2019). Eiser laat namelijk vermijdingsgedrag zien als situaties onduidelijk/moeilijk worden en heeft moeite met hulp vragen/accepteren. Hij is vaker in situaties terecht gekomen waarin hij niet weet wat te doen. Het is belangrijk dat hij dan de bereikbare dienst kan bellen. Hij maakt nog niet structureel gebruik van bereikbare dienst vanwege zijn zelfoverschatting en moeite met hulp vragen/accepteren. Doordat de bereikbare dienst wel 24 uur voor eiser beschikbaar is, kan hij er met behulp van begeleiding naar toe werken, om hulp te leren vragen/accepteren en ervaren dat dit helpend is. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser een rapport ingebracht van psychiater G.J. van Gelderen en GZ-psycholoog R. Rahael van Autimaat van 3 juni 2020 en van [naam], autismedeskundige bij Autimaat, tevens persoonlijk begeleider van eiser van 17 juni 2020.
5.2.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de maatwerkvoorziening Wonen Beschut Ambulant niet langer toegekend hoeft te worden, omdat uit het vorige gesprek al bleek dat eiser geen gebruik gemaakt van 24-uurs bereikbaarheid. Er is toen voor gekozen dat nog één jaar toe te kennen, omdat eiser uit een instabiele periode kwam en op advies van zijn begeleiding. Eiser zegt zelf ook dat hij daar geen gebruik van gaat maken en hij het niet nodig vindt. Eiser heeft verdere stappen in zijn ontwikkeling gezet. Er is ook niet gebleken dat er crisissen zijn ontstaan omdat hij geen contact kon hebben met de bereikbare dienst.
5.3.
De rechtbank laat in het midden welke Beleidsregels (van welk jaar) van toepassing zijn. Verweerder heeft namelijk aangegeven dat ondanks het wijzigen van de tekst in de verschillende jaren inhoudelijk geen wijziging is beoogd. Volgens die Beleidsregels moet er voor Wonen Beschut Ambulant in ieder geval sprake zijn van complexe psychische en/of psychosociale problematiek op meerdere levensterreinen en moet de cliënt zijn zorgvraag niet kunnen uitstellen waardoor hij de 24-uurs bereikbaarheid nodig heeft. Daarnaast heeft verweerder toegelicht dat het Afwegingskader wonen beschut ambulant en plus product (Afwegingskader) een vaste gedragslijn betreft die al jaren wordt toegepast om te beoordelen of Wonen Beschut Ambulant moet worden toegekend. [9] De rechtbank zal dan ook, aan de hand van de Beleidsregels en het Afwegingskader, beoordelen of verweerder terecht in deze zaak, waarbij het gaat over de periode van 1 mei 2019 tot en met 30 april 2020, geen Wonen Beschut Ambulant heeft toegekend.
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval. Uit wat eiser heeft aangevoerd en de rapporten waar hij naar heeft verwezen volgt niet dat hij zijn hulpvraag niet kan uitstellen. Verweerder heeft ook terecht naar voren gebracht dat tot op het moment van de beoordeling door verweerder in de primaire fase niet was gebleken dat er crisissituaties zijn ontstaan omdat eiser geen gebruik kon maken van de 24-uurs bereikbaarheid. Verder staat in het rapport van Van der Meer dat eiser geen gebruik maakt van de 24-uurs bereikbaarheid en in dat opzicht geen sprake is van onplanbare zorg. Wel staat er dat mogelijk intensievere begeleiding nodig zal zijn om hem in de benen te krijgen en te helpen bij het opstarten van werkzaamheden, maar dat betekent niet dat dit alleen maar kan gebeuren met de 24-uurs bereikbaarheid. Dit, en ook het leren vragen van hulp, kan ook gebeuren tijdens de geplande contactmomenten. In het primaire en bestreden besluit is het (uit)stellen van de hulpvraag ook opgenomen als doel waaraan gewerkt wordt bij de geplande contactmomenten. Ook uit de toelichting van de begeleidster van eiser op zitting volgt niet dat aan de voorwaarden van het Afwegingskader is voldaan. Verweerder heeft dus terecht in deze periode niet de maatwerkvoorziening Wonen Beschut Ambulant toegekend. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Had verweerder in de zaak 20/1963 7 begeleidingsuren moeten toekennen?
6.1.
Eiser voert aan dat verweerder 7 begeleidingsuren had moeten toekennen. Dat is namelijk ook het aantal uren dat door de begeleiding aan eiser is gegeven in deze indicatieperiode. De begeleidster van eiser heeft in een mail van 2 april 2019 aan verweerder een overzicht doen toekomen van de 7 begeleidingsuren, maar daar heeft verweerder niets mee gedaan.
6.2.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het aantal van 5 uren besproken is met eiser en zijn begeleider tijdens het keukentafelgesprek als zijnde het aantal uren dat hij op dat moment gebruikte en nodig had.
6.3.
Deze beroepsgrond slaagt. Uit de stukken volgt dat na het keukentafelgesprek naar aanleiding van vragen van de consulent van verweerder over het aantal uren de begeleidster van eiser in een e-mailbericht van 2 april 2019 aan de consulent van verweerder een overzicht heeft doen toekomen waarin 7 begeleidingsuren staan uitgewerkt. In de gronden van bezwaar is hier ook naar verwezen. In het bestreden besluit heeft verweerder hier niet op gereageerd. Dat tijdens het keukentafelgesprek niet over dit aantal uren is gesproken, betekent niet dat verweerder in bezwaar, gelet op de heroverweging die dan moet plaatsvinden, uit mocht gaan van het aantal van 5 uren. Verweerder heeft dan ook ten onrechte over de periode van 1 mei 2019 tot en met 30 april 2020 geen 7 begeleidingsuren toegekend. Verweerder heeft op de zitting van 12 mei 2022 nog opgemerkt dat het de vraag is of eiser bij al die uren zelf ook aanwezig was, maar daarin ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.
Had verweerder in beide zaken plus-uren moeten toekennen?
7.1.
Eiser voert aan dat de door verweerder toegekende maatwerkvoorzieningen Begeleiding individueel – ontwikkelen en coachen bij geen passende bijdrage zijn als bedoeld in artikel 2.3.5., derde lid, van de Wmo 2015.
In plaats van deze reguliere begeleidingsvorm had er Begeleiding individueel – ontwikkelen plus moeten worden toegekend, ook volgens de omschrijving van de plusvariant in het Inkoopdocument waar de Beleidsregels Wmo 2020 naar verwijzen en volgens het Afwegingskader wonen beschut ambulant en plus product (Afwegingskader). [10] Eiser voldoet daaraan. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser een rapport ingebracht van psychiater G.J. van Gelderen en GZ-psycholoog R. Rahael van Autimaat van 3 juni 2020 en van [naam], autismedeskundige bij Autimaat, tevens persoonlijk begeleidster van eiser van 17 juni 2020. Verder heeft eiser gewezen op het deskundigenrapport van Van der Meer dat dit standpunt ook ondersteunt en op de door de begeleidster [naam] op de zitting van 12 mei 2022 gedane toelichting.
7.2.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet voldoet aan de omschrijving in het Inkoopdocument waar de Beleidsregels Wmo 2020 naar verwijzen en in het Afwegingskader en daarom Begeleiding individueel ontwikkelen plus niet passend is. In de zaak 20/4298 heeft verweerder in het bestreden besluit toegelicht dat er namelijk geen sprake is van ernstige gedragsproblematiek en geen actieve inzet van een behandelaar. Op de zittingen is nog toegelicht door verweerder dat er ook voorafgaand aan het bezwaar nooit is aangegeven dat plus zou moeten worden toegekend. Er is juist tijdens het keukentafelgesprek gezamenlijk vastgesteld welke begeleiding eiser het beste kon helpen.
7.2.2.
Ook na het rapport van Van der Meer heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd. Verweerder heeft kritiek geuit op de door Van der Meer gegeven antwoorden. Volgens verweerder heeft Van der Meer naar de criteria die in het Afwegingskader zijn opgenomen over toekenning van de plusvariant toegeschreven met wat zij schrijft over de aanwezigheid van een hardnekkig patroon, de afstemming met ketenpartners (onder vraag 3b.) en de noodzaak voor specialistische begeleiding. Ook heeft Van der Meer geen concreet antwoord kunnen geven op vraag 3a. over wat de omvang en frequentie van de ondersteuning moet zijn. Weliswaar is dit nog toegelicht in de e-mail van 27 januari 2022, maar dit is, aldus verweerder, een algemeen antwoord en niet onderbouwd op individueel niveau.
7.3.
De rechtbank laat in het midden welke Beleidsregels (van welk jaar) van toepassing zijn. Verweerder heeft namelijk aangegeven dat ondanks het wijzigen van de tekst in de verschillende jaren inhoudelijk geen wijziging is beoogd. Ook heeft verweerder toegelicht dat het Afwegingskader een vaste gedragslijn betreft die al jaren wordt toegepast om te beoordelen of een Plus-product moet worden toegekend. De rechtbank zal dan ook, aan de hand van dit Afwegingskader, beoordelen of verweerder ten onrechte geen Plus-product heeft toegekend.
7.4.
Hierbij is van belang dat de rechtbank op de comparitie heeft geoordeeld dat verweerder, gelet op de problematiek van eiser, een externe deskundige had moeten inschakelen om te kunnen beoordelen of een Plus-product toegekend had moeten worden. Verweerder heeft dit, in overleg met de gemachtigde van eiser en de rechtbank, gedaan waarna Van der Meer een deskundigenrapport heeft uitgebracht. Van der Meer heeft geconcludeerd dat bij eiser, ook in de periode van de onderhavige indicaties, sprake is van forse psychiatrie met comorbiditeit, van onvoorspelbaar gedrag, van zorg mijden en een hardnekkig patroon als gevolg waarvan zijn veiligheid en gezondheid op momenten in het geding komt. Ook zijn er gedragsproblemen. Het gedrag heeft volgens Van der Meer invloed op het tot actie kunnen komen, het echt voor zichzelf kunnen zorgen, sociale contacten aangaan en onderhouden, op het omgaan met post/administratie, het dag- en nachtritme en op het vinden van een zinvolle daginvulling/toekomstperspectief. Het gedrag belemmert de zelfredzaamheid en participatie ernstig. Eiser wil zijn situatie wel aanpakken maar kan dat vaak niet. Op de vraag of er een noodzaak voor de begeleiding is om samenwerking te zoeken met derden om expertise in te roepen over de problematiek van eiser om hem zo goed te kunnen begeleiden, heeft Van der Meer aangegeven dat begeleiding tijdens de gesprekken bij verslavingszorg hielp om onduidelijkheden te verduidelijken voor eiser en samenhang te brengen in de dingen die gezegd werden. Dat traject is inmiddels afgesloten. Daarna is eiser binnen Autimaat verder gegaan met EMDR en schematherapie, om te werken aan het mogelijk onderliggend trauma. Begeleiding was hier nauw bij betrokken om het geleerde meteen in te kunnen zetten tijdens de begeleidingsmomenten. Verder heeft eiser een bijstandsuitkering via Laborijn.
Verder heeft Van der Meer aangegeven dat de begeleiding van eiser complex is en vraagt om plus-begeleiding. Begeleiders moeten direct kunnen schakelen als dat nodig is. Men moet door (onbewuste) ‘manipulatie’ heen kunnen prikken.
Specifiek over de periode van 1 april 2018 tot en met 31 maart 2019 heeft Van der Meer aangegeven dat begeleiding betrokken is bij de hulp die Iriszorg biedt, zodat er continu een goede overdracht en samenwerking is met Autimaat. Eiser stopt in deze tijd met school wat zorgt voor het wegvallen van daginvullen. Hij ligt veel in bed en heeft een verstoorde relatie met ouders.
Over de periode van 1 mei 2019 tot en met 30 april 2020 heeft Van der Meer aangegeven dat het traject bij Iriszorg is afgerond, dat eiser nog geen daginvulling heeft en zich nog regelmatig down/depressief voelt. Daarom is het noodzakelijk dat hij meer uit zijn huis gaat komen. Begeleiding onderneemt samen met eiser activiteiten om te gaan ervaren wat eiser leuk vindt en om patronen van vermijdend gedrag te doorbreken. Daarnaast heeft eiser gespreken met de GZ-psycholoog en psychiater. De begeleiding ziet eiser dagelijks.
7.5.
De rechtbank stelt voorop dat, als verweerder een deskundige inschakelt, hij zich er van moet vergewissen of het door de deskundige opgestelde rapport zorgvuldig tot stand is gekomen en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Nu verweerder daar vraagtekens bij zet, had het op zijn weg gelegen om de deskundige nader te bevragen of een andere deskundige in te schakelen. Dat heeft verweerder, na de nadere reactie van Van der Meer in het e-mailbericht van 27 januari 2022, niet gedaan. Daarom dient dan ook uit te worden gegaan van de juistheid van het rapport van Van der Meer en haar nadere reactie. Aan de hand daarvan zal de rechtbank beoordelen of verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat niet aan de voorwaarden voor toekenning van de plus-variant zoals vermeld in het Afwegingskader wordt voldaan.
7.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Van der Meer voldoende inzichtelijk gemotiveerd dat bij eiser in de periode waar het hier om gaat sprake was van forse psychiatrie en ook gedragsproblemen. Daarbij is van belang dat het Afwegingskader slechts een voorbeeld geeft, zoals door de gemachtigde van verweerder op de zitting van 12 mei 2022 ook is toegelicht aan de hand van het voorbeeld bij de invloed die het gedrag moet hebben op (bijna) alle leefgebieden.
Volgens verweerder wordt ook niet voldaan aan de voorwaarde dat er een noodzaak is voor de begeleiding om samenwerking te zoeken met ketenpartners en expertise in te kunnen roepen over de problematiek van eiser. Uit het rapport van Van der Meer kan de rechtbank inderdaad niet afleiden dat aan deze voorwaarde is voldaan. Dat begeleiding contacten heeft met behandelaars en ketenpartners, maakt niet dat aan die voorwaarde is voldaan. Daarbij is van belang dat het Afwegingskader aangeeft dat de contacten van de begeleiding met derden gericht op het meegaan naar afspraken en het leren toepassen van het geleerde in de praktijk, niet onder plus-begeleiding vallen. Het moet namelijk gaan om een contact dat noodzakelijk is om expertise in te roepen over de problematiek van eiser om hem goed te kunnen begeleiden. Dat volgt niet uit het rapport, noch uit de overige gedingstukken en ook niet uit de door de begeleidster van eiser op de zitting van 12 mei 2022 gegeven toelichting.
7.7.
Verweerder heeft echter op de comparitie en op de zitting van 13 mei 2022 ook een verhuizing als voorbeeld genoemd op grond waarvan tijdelijk plus-begeleiding kan worden toegekend en aangegeven dat dit ook in voorkomende gevallen is gebeurd. Verder heeft verweerder in een andere zaak plus-begeleiding toegekend, omdat er (onder meer) in verband met de contacten met Laborijn en vrijwilligerswerk extra inspanning op het gebied van communicatie door de begeleiding nodig was. [11] In weer een andere zaak heeft verweerder op grond van onder meer een door verweerder ingewonnen advies van een psycholoog die had overwogen dat specialistische kennis en begeleiding noodzakelijk was en extra investering in motivering en communicatie gelet op de complexe psychische problematiek van die cliënt, plus-begeleiding toegekend. [12] De rechtbank ziet niet in hoe de hier genoemde voorbeelden vallen onder de in het Afwegingskader genoemde voorwaarde dat er noodzaak is voor de begeleiding om samenwerking te zoeken met ketenpartners en expertise in te kunnen roepen over problematiek van de cliënt om die zo goed te kunnen begeleiden. Klaarblijkelijk kent verweerder dus ook, buiten het Afwegingskader om, ten gunste van een cliënt plus-begeleiding toe als er extra inspanning op het gebied van communicatie door de begeleiding nodig is. Dat wordt ondersteund door de toelichting van (de consulent van) verweerder op de zittingen van 12 en 13 mei 2022 dat het bij ketenpartners gaat om externe instanties, waaronder de politie. Ook van de politie kan immers niet gezegd worden dat het contact dat de begeleiding daarmee heeft, is gegeven vanuit een noodzaak om expertise in te roepen over de problematiek van de cliënt om de cliënt goed te kunnen begeleiden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Van der Meer in haar rapport, en ook de begeleidster van eiser op de zitting van 12 mei 2022, voldoende toegelicht dat die extra inspanning op het gebied van communicatie in het geval van eiser ook nodig is, gelet op zijn problematiek, de invloed die die problematiek heeft op (vrijwel) alle essentiële levensgebieden en de ernstige mate waarin die problematiek de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van eiser belemmert en dat dit maakt dat specialistische begeleiding in de vorm van een plus-product nodig was. Verweerder heeft er nog op gewezen dat tijdens het keukentafelgesprek vrijwel altijd overeenstemming was over de vorm van reguliere begeleiding en niet is aangegeven dat plus-begeleiding nodig was. De rechtbank overweegt dat, zelfs als dit het geval is, dit er niet aan in de weg staat dat in bezwaar argumenten kunnen worden aangevoerd ten gunste van toekenning van de plus-variant (wat ook is gebeurd) en dat deze gelet op de verplichting tot algehele heroverweging van het primaire besluit moeten worden meegewogen.
7.8.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder in beide zaken ten gunste van eiser plus-begeleiding had moeten toekennen. De beroepsgrond slaagt.
Conclusie in de zaken 20/4298 en 20/1963
8.1.
Gelet op het voorgaande had verweerder in beide zaken het bezwaar gegrond moeten verklaren, het primaire besluit (deels) moeten herroepen en het verzoek om vergoeding van de proceskosten van bezwaar moeten toewijzen. Omdat het procesbelang van eiser alleen gelegen is in de gevraagde proceskosten van bezwaar, zal de rechtbank de bestreden besluiten vernietigen voor zover die kosten niet zijn vergoed en, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht, zelf voorzien door in beide zaken eiser een vergoeding van de proceskosten van bezwaar toe te kennen. In de zaak 20/4298 is dit € 1.082,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, met een waarde per punt van € 541,- en een wegingsfactor 1). In de zaak 20/1963 is dit € 541,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 541,- en een wegingsfactor 1). Eiser heeft er geen belang bij dat de rechtbank zelf (meer uren) plus-begeleiding toekent, omdat ZIN niet met terugwerkende kracht kan worden verleend en eiser ook feitelijk de plus-begeleiding heeft gekregen en geen schade heeft geleden. Dit betekent ook dat de overige beroepsgronden van eiser geen bespreking meer behoeven.
8.2. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Daarbij gaat de rechtbank uit van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), zodat zij voor toepassing van artikel 2, eerste lid, onder a, van het Bpb in beroep worden beschouwd als één zaak.De vergoeding voor deze proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.277,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het verschijnen op de comparitie, 0,5 punt voor het indienen van de schriftelijke reactie op het deskundigenrapport van Van der Meer en 1 punt voor het verschijnen op de zittingen bij de rechtbank, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
Verzoeken om schadevergoeding in verband met de redelijke termijn
9.1.
Eiser verzoekt in beide zaken om een schadevergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
9.2.
De vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van partijen gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van betrokkene.
9.3.
De behandeling van zaken als deze mag in beginsel maximaal twee jaar in beslag nemen: een half jaar voor de bezwaarfase bij het bestuursorgaan en anderhalf jaar voor de beroepsfase bij de rechtbank. De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en loopt door tot de datum waarop de rechtbank in eerste aanleg uitspraak heeft gedaan. De omstandigheden van het geval kunnen een langere behandelduur rechtvaardigen. Er kunnen zich ook bijzondere omstandigheden voordoen die aanleiding kunnen geven tot een verkorting van de termijnen in verband met het belang dat voor de betrokkene op het spel staat.
9.4.
Als de redelijke termijn is overschreden, wordt in beginsel verondersteld dat de betrokkene immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. In beginsel is een vergoeding van immateriële schade gepast van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden.
Indien sprake is van overschrijding van de redelijke termijn moet ook worden beoordeeld op welke wijze de termijnoverschrijding moet worden toegerekend aan de bezwaar- en aan de beroepsfase.
9.5.
Verder moet in gevallen waarin meerdere zaken van één belanghebbende samen zijn behandeld, worden beoordeeld of die zaken in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. Als hiervan sprake is, wordt per fase van de procedure waarin sprake is geweest van gezamenlijke behandeling, voor die zaken gezamenlijk slechts eenmaal het tarief van
€ 500,- per half jaar gehanteerd. Indien de rechtsmiddelen waarmee die fase van de procedure in de betrokken zaken is ingeleid niet tegelijkertijd zijn aangewend, moet daarbij ter bepaling van de mate van overschrijding van de redelijke termijn worden gerekend vanaf het tijdstip van indiening van het eerst aangewende rechtsmiddel
.
9.6.
De omstandigheid dat een aantal belanghebbenden samen een procedure voert of zaken van verschillende belanghebbenden samen zijn behandeld kan een zodanig matigende invloed hebben op de spanning, het ongemak en de onzekerheid die worden ondervonden door een te lang durende procedure, dat dit een reden kan vormen om de wegens schending van de redelijke termijn toe te kennen schadevergoeding te matigen. [13] Dit doet zich naar het oordeel van de rechtbank in deze zaken niet voor.
9.7.
Omdat de onderhavige zaken samen zijn behandeld en in hoofdzaak betrekking hebben op dezelfde onderwerpen, zal de rechtbank, gelet op wat hiervoor onder 9.5 is bepaald, voor deze zaken samen slechts eenmaal het tarief van € 500,- per half jaar hanteren, gerekend vanaf het tijdstip van indiening van het eerst aangewende rechtsmiddel, hetgeen hier in de zaak 20/4298 is.
9.8.
De rechtbank stelt vast dat in de zaak 20/4298 het bezwaarschrift van eiser op 23 april 2018 door verweerder is ontvangen. Uitgaande van de datum van deze uitspraak (27 juni 2022) heeft de fase van bezwaar en beroep in totaal vier jaar en, afgerond, drie maanden geduurd. Dat is een overschrijding van de redelijke termijn van 27 maanden. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen zijn voor verlenging van de termijn. De rechtbank acht de zaken niet dusdanig ingewikkeld dat daar reden voor is. Verder heeft verweerder op de zitting van 11 mei 2022 nog gewezen op de verknochtheid met de andere zaken, maar dit ziet op gevallen waarin de rechter voor de beslissing van de zaak kennis moeten nemen van een of meer andere zaken en zich daarbij een oordeel moet vormen over hetgeen in die andere zaak of zaken aan de orde is; dat is hier niet aan de orde. De enkele omstandigheid dat een gemachtigde in (zeer) veel zaken standaard, al dan niet in dezelfde volgorde, dezelfde stellingen aanvoert, is onvoldoende om een dergelijke verknochtheid aan te nemen. [14] Dat er na het eerste bezwaar en beroep een uitspraak van de rechtbank is gevolgd en vervolgens weer een beroep, maakt ook niet dat moet worden uitgegaan van een langere termijn. [15]
Eiser voert aan dat in de zaak 20/1963 de redelijke termijn van twee jaar moet worden verkort, gelet op de zwaarwegende belangen van eiser die op het spel staan, namelijk het recht op maatschappelijke ondersteuning op grond van de Wmo 2015 over de in de besluiten genoemde (korte) periode en het recht op een inhoudelijke en effectieve beslechting van het geschil over dat recht door een onafhankelijke en onpartijdige rechter als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De rechtbank oordeelt hierover dat weliswaar een korte indicatieperiode een uitspraak binnen afloop van die periode lastig maakt, maar dat dat geen bijzondere omstandigheid vormt om de redelijke termijn van twee jaren te verkorten.
9.9.
Vervolgens moet beoordeeld worden aan wie de overschrijding van de redelijke termijn moet worden toegerekend. Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dat in een geval waarin een vernietiging van een besluit op bezwaar leidt tot een hernieuwde behandeling van het bezwaar en - eventueel - een hernieuwde behandeling door de rechter, de overschrijding van de redelijke termijn in beginsel volledig aan het bestuursorgaan moet worden toegerekend. Als echter in de loop van de hele procedure een of meer keren sprake is (geweest) van een langere behandelingsduur bij een rechterlijke instantie dan gerechtvaardigd, dan komt de periode waarmee die rechterlijke instantie de behandelingsduur heeft overschreden, niet voor rekening van het bestuursorgaan maar van de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid). [16]
9.10.
In de eerste rechterlijke fase is de behandeling van het beroep binnen de termijn van anderhalf jaar gebleven. In de tweede rechterlijke fase is, vanaf ontvangst van het beroepschrift op 10 augustus 2020 tot de datum van deze uitspraak, de termijn van anderhalf jaar overschreden met, afgerond vijf maanden. Deze overschrijding wordt aan de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) toegerekend. De overige overschrijding, 22 maanden, wordt aan verweerder toegerekend.
9.11.
Gelet op het uitgangspunt dat een vergoeding van immateriële schade gepast is van
€ 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn overschreden is, wordt de door eiser geleden immateriële schade vastgesteld op een bedrag van in totaal
€ 2.500,-. Daarvan komt € 2.037,- (22/27 deel) ten laste van verweerder en € 463,- (5/27 deel) ten laste van de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid).
9.12.
Er bestaat aanleiding om verweerder en de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) te veroordelen in de proceskosten van het schriftelijk verzoek om schadevergoeding in de zaak 20/4298. De proceskosten worden begroot op een bedrag van
€ 379,50 (1 punt voor het indienen van het verzoek, wegingsfactor 0,5 (licht) met een waarde van € 759,- per punt) en worden gelijk over verweerder en de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) verdeeld.

Beslissing

De rechtbank:
20/1963
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij geen vergoeding van de proceskosten van bezwaar is toegekend;
  • bepaalt dat aan eiser een vergoeding van proceskosten van bezwaar van € 541,- wordt toegekend en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;

20/4298

  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij geen vergoeding van de proceskosten van bezwaar is toegekend;
  • bepaalt dat aan eiser een vergoeding van proceskosten van bezwaar van € 1.082,- wordt toegekend en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;

20/1963 en 20/4298

  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van de beroepen tot een bedrag van € 2.277,-;
  • veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 2.037,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van het verzoek om schadevergoeding tot een bedrag van € 189,75;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 463,-;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van het verzoek om schadevergoeding tot een bedrag van € 189,75.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
BIJLAGE

Afwegingskader wonen beschut ambulant en plus product

(…)
Hoe kom je tot een onderbouwing wel/niet Wonen beschut ambulant?
Wonen beschut ambulant is alleen van toepassing als het antwoord op a. en b. ‘ja’ is en op c. ‘nee’.
Ja of nee?
Waar blijkt dit uit?
Voor WBA moet dit zijn:
1.Er is sprake van:
a.Dagelijks een gevraagd of ongevraagd contactmoment met de begeleiding gerelateerd aan de hulpvraag van de cliënt en gericht op het waarborgen van de veiligheid of het voorkomen van achteruitgang.
Ja
b.De cliënt kan zijn hulpvraag niet uitstellen en/of wachten tot het volgende geplande contactmoment.
Ja
c.Kan de cliënt voldoende gebruik maken van zijn/haar sociale netwerk voor vragen buiten de geplande contactmomenten om?
nee
d.Indien er al sprake was van een indicatie wonen beschut ambulant: Hoe vaak heeft de cliënt de afgelopen periode (bijv. 3 maanden) gebruik gemaakt van 24-uurs bereikbaarheid en met welk doel?
Minimaal 1 keer per maand met een doel gerelateerd aan de hulpvraag van de cliënt.

Hoe kom je tot een onderbouwing wel/niet Plus?

Een Plus-product is alleen van toepassing als het antwoord op minimaal één van de vragen 1a t/m e ‘ja’ is én als het antwoord op alle
overige vragen‘ja’ is.
Ja of nee?
Waar blijkt dit uit?
Voor Plus moet dit zijn:
1.Er is sprake van:
a.constant onvoorspelbaar gedrag
(voorbeeld: er is sprake van een beperkt ziekte inzicht en/of zorgmijdend gedrag; cliënt houdt zich wekelijks niet aan gemaakte begeleidingsafspraken
Min. 1x ja
b.(reële kans op) agressief gedrag (verbaal of fysiek)
(voorbeeld: er is het laatste jaar sprake geweest van agressie/destructief gedrag naar zichzelf of de omgeving)
c.forse psychiatrie
(voorbeeld: er is sprake van een dubbele/driedubbele diagnose)
d.hardnekkige patronen
(voorbeeld: ondanks de inzet van behandeling/begeleiding is de mate van ontwikkeling op vrijwel alle leefgebieden marginaal; er is sprake van recidiverend delictgedrag)
e.De veiligheid van de persoon zelf of de directe omgeving komt in het geding
(voorbeeld: er is het laatste jaar sprake geweest van suïcidaliteit of herhalende zelfbeschadiging)
i.Dit gedrag (a, b, c, d en/of e)
heeft invloed op (bijna) alle
leefgebieden
(voorbeeld: er zijn kinderen bij de situatie betrokken, wiens ontwikkeling bedreigd wordt door de woon/leefsituatie. Of cliënt ervaart zelf op wekelijkse basis problemen in de omgang met ouders die leiden tot stagnatie op verschillende levensgebieden)
ja
ii.Dit gedrag (a, b, c, d en/of e)
belemmert de zelfredzaamheid
en participatie ernstig
(voorbeeld: er is in het laatste jaar sprake geweest van verlies van woning, herhaaldelijk verlies van werk/inkomen, problematische schulden, herhalende overlast of verlies in relationele sfeer)
ja
2.Gedragsproblemen.
(voorbeeld: langdurig patroon van negatief, opstandig of driftig gedrag of gedrag dat tegen de normen ingaat (zoals vechten, stelen en liegen), waardoor een problematische relatie met de buitenwereld ontstaat en/of dat participatie in de weg zit)
ja
3.Een cliënt die bereid is om de situatie aan te pakken.
ja
4.Noodzaak voor de begeleiding om samenwerking te zoeken met ketenpartners en expertise in te kunnen roepen over problematiek van de cliënt
(de begeleiding moet expertise inroepen om passende begeleiding te kunnen bieden. Anders krijgen ze geen ingang bij cliënt, lopen ze vast in de begeleiding, komen niet uit bepaalde patronen, stagneert de begeleiding of stagneert de verwachte ontwikkeling van cliënt.
Er is minimaal vier keer per jaar noodzaak voor overleg met minimaal twee andere ketenpartners, zoals behandeling, reclassering, jeugdzorg of verslavingszorg)
ja

Voorbeeld onderbouwing afwijzen wonen beschut ambulant:

U vraagt om een indicatie voor wonen beschut ambulant. U heeft dagelijks een contactmoment met de begeleiding. Dit zijn geplande contactmomenten. Buiten deze contactmomenten neemt u gemiddels eens per 1 of 2 weken contact op met de begeleiding. Dit kan zijn om een foto van uw opgeruimde keuken te sturen of om een vraag te stellen als: ‘Wanneer wordt het vuilnis opgehaald?’. Dit zijn contactmomenten die niet gerelateerd zijn aan uw hulpvraag en wel kunnen wachten tot het volgende contactmoment. Wanneer uw begeleider niet gelijk reageert kunt u hier wel onrustig van worden maar dit leidt niet tot gevaarlijke situaties of zorgt ervoor dat u achteruit gaat in uw ontwikkeling. Met de inzet van iedere dag een gepland contactmoment is dit op te lossen. Het advies wordt dan ook gegeven om de contactmomenten in de week zo te verdelen dat u iedere dag contact kunt hebben met uw begeleider.

Voorbeeld onderbouwing afwijzen Plus product:

U vraagt een indicatie BGI Ontwikkelen Plus. Er is sprake van forse psychiatrie, wat blijkt uit het feit dat u een dubbele diagnose hebt volgt. Ook bent u gemotiveerd om uw problematiek aan te pakken. Echter wordt uw zelfredzaamheid en participatie niet ernstig beperkt door uw psychiatrische problematiek, zoals blijkt uit het feit dat u bent begonnen aan een leerwerk traject. Ook blijkt nergens uit dat er sprake is van gedragsproblematiek. Tot slot hebben uw begeleiders wel contact met derden (zoals psychiater, Laborijn, school) maar dit is gericht op het meegaan naar afspraken en leren toepassen van het geleerde in de praktijk. Niet vanuit een noodzaak om expertise in te roepen over uw problematiek om u goed te kunnen begeleiden. Dit betekent dat er geen sprake is van een Plus-product en het product BGI Ontwikkelen volstaat.

Voetnoten

1.Zaaknummers 19/566, 20/1960, 20/1962, 20/1964, 20/1965, 20/1966, 20/1967, 20/1968, 20/1969, 20/1970, 20/1971, 20/1972, 20/1974, 20/1975, 20/1976, 20/1977, 20/4096, 20/4310, 20/4311, 20/4909, 20/5396, 20/5398, 20/6148, 20/5971, 21/273, 21/721, 21/1429, 21/1466 en 21/1637.
2.Op de zitting van 11 mei 2022: de zaaknummers zoals vermeld in noot 1 en de zaaknummers 21/2539, 21/4814 en 21/4997 en op de zitting van 12 mei 2022: de zaaknummers 20/1960, 20/1962, 20/1965, 20/1967, 20/1968, 20/1970, 20/1975, 20/1976, 20/1977, 20/4311, 20/5398, 21/273, 21/721, 21/1637 en 21/4814.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 18 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3633.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 26 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:223.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 3 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1332.
6.ECLI:CE:ECHR:2018:0717JUD000547506.
7.ECLI:CE:ECHR:2018:1108JUD000268312.
8.JB 2018/186.
9.Dit Afwegingskader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
10.Dit Afwegingskader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
11.Zaaknummer 20/1960.
12.Zaaknummer 20/1965.
13.Het voorgaande volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
14.Zie bijvoorbeeld het arrest van de HR van 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:623, ro. 2.3.
15.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 4 juni 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI8665 ro. 5.4.6.
16.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 15 april 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI2044 ro. 11.3.