ECLI:NL:CRVB:2021:2518
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet woonachtig op uitkeringsadres en schending van inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die niet woonachtig zou zijn op het uitkeringsadres. Appellant, afkomstig uit Syrië, ontving bijstand op basis van de Participatiewet (PW) maar zijn woon- en leefsituatie was onduidelijk. Het college van burgemeester en wethouders van de woonplaats van appellant had vastgesteld dat hij zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had, wat leidde tot de intrekking van de bijstand en terugvordering van eerder verstrekte bedragen. De Raad oordeelde dat het college aannemelijk had gemaakt dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door geen juiste informatie te verstrekken over zijn woonadres. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en in hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij wel op het uitkeringsadres woonde. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat de schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond vormde voor de intrekking van de bijstand. De Raad oordeelde dat het college niet in staat was om een belangenafweging te maken, gezien de gebonden bevoegdheid tot intrekking en terugvordering van de bijstand. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.