ECLI:NL:RBGEL:2022:2865

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
8 juni 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 280
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en verzoek om schadevergoeding in het kader van WIA-uitkering

In deze zaak heeft eiser, een autotechnicus, beroep ingesteld tegen besluiten van het UWV die zijn WIA-uitkering beëindigden en zijn arbeidsongeschiktheid op 20,77% vaststelden. Eiser was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat hij meer arbeidsongeschikt was dan het UWV had vastgesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een online zitting op 19 mei 2022, waarbij eiser aanwezig was en het UWV vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat het UWV in het bestreden besluit I ten onrechte had vastgesteld dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en vernietigde dit besluit. Het UWV had later in het bestreden besluit II de mate van arbeidsongeschiktheid herzien naar 38,02%, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldeed aan de eisen voor schadevergoeding. Eiser had verzocht om schadevergoeding voor materiële en immateriële schade, maar de rechtbank wees dit verzoek af, omdat er geen causaal verband was aangetoond tussen de schade en het onrechtmatige besluit. De rechtbank oordeelde dat de medische rapporten van het UWV zorgvuldig waren opgesteld en dat er geen aanleiding was om een onafhankelijke deskundige te benoemen. De rechtbank concludeerde dat het beroep tegen het bestreden besluit I gegrond was, terwijl het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond werd verklaard. De rechtbank droeg het UWV op om de proceskosten van eiser te vergoeden, evenals het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/280

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Eiser A] , uit [plaats B] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het UWV), verweerder,
(gemachtigde: mr. P.J. Langius).

Procesverloop

Met het besluit van 28 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft het UWV de WIA-uitkering van eiser met ingang van 29 oktober 2020 beëindigd. Eiser werd namelijk voor 20,77% arbeidsongeschikt geacht en was hiermee dus minder dan 35% arbeidsongeschikt.
Met het besluit van 9 december 2020 (het bestreden besluit I) heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. De mate van arbeidsongeschiktheid is niet gewijzigd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Met het besluit van 2 maart 2021 (het bestreden besluit II) heeft het UWV het bezwaar van eiser alsnog gegrond verklaard en het bestreden besluit I zodanig gewijzigd dat is bepaald dat eiser met ingang van 29 oktober 2020 38,02% arbeidsongeschikt is en hierdoor recht heeft op een WIA-uitkering.
Eiser heeft op het bestreden besluit II gereageerd, waarbij hij heeft aangegeven het nog steeds niet eens te zijn met de mate van arbeidsongeschiktheid. Eiser heeft ook een verzoek tot schadevergoeding ingediend.
De zaak is bij de rechtbank behandeld op de online zitting van 19 mei 2022. Eiser was aanwezig. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Wat er aan deze procedure vooraf ging

Het bestreden besluit I

1. Eiser werkte als autotechnicus. Hij heeft zich op 13 februari 2017 ziekgemeld voor dit werk wegens een aanrijding die tot post-whiplashklachten heeft geleid.
2. Eiser had een WIA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het UWV heeft een herbeoordeling gedaan van eisers arbeidsgeschiktheid.
3. Een verzekeringsarts van het UWV heeft eiser onderzocht en beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiser zijn per 29 oktober 2020. Deze beperkingen heeft de verzekeringsarts opgenomen in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het UWV vastgesteld dat er drie functies zijn die eiser, met zijn beperkingen, nog zou kunnen doen. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiser in deze functies gemiddeld 79,23% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij zich ziek meldde. Omdat dit betekent dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is, kan eiser volgens het UWV geen WIA-uitkering krijgen.
4. Eiser heeft bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opnieuw naar de zaak van eiser gekeken. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de beperkingen juist vastgesteld. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit I genomen.

Het bestreden besluit II

5. De rechtbank heeft op 28 februari 2022 vragen gesteld aan het UWV over de geduide functies en de signaleringen.
6. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft hierop gereageerd in zijn rapport van 23 februari 2022. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om een functie te laten vervallen en het arbeidsongeschiktheidspercentage op basis van een aanvullend geduide functie opnieuw te berekenen. De mate van arbeidsongeschiktheid is hierdoor bepaald op 38,02%. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit II genomen.

Wat eiser vindt

7. Eiser is het niet met het UWV eens. Eiser stelt dat hij meer arbeidsongeschikt is dan het UWV heeft vastgesteld. Ook voert eiser aan dat hij duurzaam arbeidsongeschikt is. Eiser verzoekt de rechtbank om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
8. Verder stelt eiser dat hij met zijn beperkingen de functies die het UWV geschikt vindt niet kan verrichten.
9. Tot slot verzoekt eiser het UWV te veroordelen tot het vergoeden van de materiële en immateriële schade die hij heeft geleden door het bestreden besluit I.

Waarover het gaat in deze zaak

10. Tussen partijen is in geschil of het UWV terecht stelt dat eiser voor 38,02% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 29 oktober 2020 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen. Daarnaast is aan de orde of het UWV gehouden is de schade die eiser stelt te hebben geleden te vergoeden.

Wat de rechtbank vindt

11. Met het bestreden besluit II heeft verweerder opnieuw op het bezwaar beslist en het bestreden besluit I herzien ten aanzien van de mate van arbeidsongeschiktheid. Het bestreden besluit II komt niet geheel tegemoet aan de bezwaren van eiser, zodat het beroep op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede daartegen is gericht.
Beoordeling bestreden besluit 1
12. Omdat het UWV bestreden besluit I heeft vervangen door bestreden besluit II, is het de vraag of eiser nog een belang heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit I. Eiser heeft gesteld dat hij schade heeft geleden door het bestreden besluit I, zodat de rechtbank een procesbelang aanneemt. Nu het bestreden besluit II in de plaats is getreden van het bestreden besluit I kan het bestreden besluit I naar het oordeel van de rechtbank niet in stand blijven, aangezien de WIA uitkering ten onrechte is beëindigd per 29 oktober 2020. Dit heeft als gevolg dat het beroep tegen het bestreden besluit I gegrond is en dat het bestreden besluit I dient te worden vernietigd.
Schadevergoeding
13. Op grond van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de bestuursrechter bevoegd om op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit. Niet in geschil is dat het bestreden besluit I een onrechtmatig besluit is en dat de schade van appellant die door dit besluit is veroorzaakt in beginsel voor vergoeding door het UWV in aanmerking komt.
14. Het is vaste rechtspraak dat de bestuursrechter bij de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding zoveel mogelijk aansluiting zoekt bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. [1] Voor vergoeding van schade is vereist, dat sprake is van een onrechtmatig besluit en dat causaal verband aanwezig is tussen het onrechtmatige besluit en de gestelde schade. Vervolgens komen alleen die schadeposten voor vergoeding in aanmerking die in een zodanig verband staan met dat besluit, dat zij het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van dat besluit kunnen worden toegerekend.
15. Eiser vordert een bedrag van € 5.783,49 aan materiële schade, bestaande uit scholingskosten, betalingsachterstanden en kosten van juridische bijstand door eisers voormalige gemachtigde.
16. Ten aanzien van de materiële schadeposten heeft het UWV gesteld dat deze niet in aanmerking komen voor vergoeding. Als het gaat om de scholing voert het UWV aan dat er geen sprake is van een causaal verband. Ook ten aanzien van de achterstanden stelt het UWV dat er geen sprake is van een causaal verband, omdat deze achterstanden zijn ontstaan voordat het schadeveroorzakend besluit is genomen. In vergoeding van de kosten van de juridische bijstand voorziet het Besluit proceskosten bestuursrecht dus er is geen ruimte voor vergoeding daarvan in het kader van het schadevergoedingsverzoek.
17. De rechtbank wijst het verzoek om materiële schadevergoeding af. Ten aanzien van de scholingskosten komt de rechtbank tot de conclusie dat er geen causaal verband aanwezig is. Eiser heeft onvoldoende aangetoond dat deze kosten zijn gemaakt rechtstreeks als gevolg van het schadeveroorzakend besluit. Het enkel aanvoeren dat hij hiermee zijn arbeidskansen wilde vergroten is niet voldoende om een causaal verband met het bestreden besluit I aannemelijk te maken, ook omdat hij onder het bestreden besluit II nog steeds resterende arbeidsmogelijkheden heeft en dus geacht wordt die te benutten. Ook de kosten wegens betalingsachterstanden worden niet toegewezen, nu eiser onvoldoende heeft gemotiveerd dat die zijn ontstaan ten gevolge van het bestreden besluit I. Uit de stukken blijkt dat eiser al voor het nemen daarvan een huurachterstand had. Eiser geeft aan dat hij alleen de achterstanden na het bestreden besluit I heeft opgevoerd, maar de rechtbank heeft hier geen bewijs van ontvangen. Het is dan ook voor de rechtbank onduidelijk in welke periode de achterstanden daadwerkelijk zijn opgebouwd. Ten aanzien van de kosten van de juridische bijstand stelt de rechtbank vast dat deze kosten vergoed kunnen worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht en zal daar hierna op terugkomen. Vergoeding hiervan op grond van artikel 8:88 van de Awb is niet mogelijk.
18. Daarnaast verzoekt eiser om een immateriële schadevergoeding ter hoogte van
€ 500,- wegens de stress die eiser heeft ervaren door het bestreden besluit I.
19. Volgens het UWV komt eiser niet in aanmerking voor een immateriële schadevergoeding, omdat geen sprake is van omstandigheden zoals benoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek.
20. Voor het nadeel dat niet uit vermogensschade bestaat, heeft een benadeelde overeenkomstig artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Voor vergoeding van immateriële schade is het onvoldoende dat sprake is van een meer of minder sterk psychisch onbehagen en van een zich gekwetst voelen door het onrechtmatig gebleken besluit.
21. De rechtbank acht het aannemelijk dat eiser is gekwetst en emotioneel is geraakt door het besluit waarbij – achteraf bezien – zijn WIA-uitkering onrechtmatig is beëindigd en door de consequenties daarvan, maar dit is onvoldoende voor de conclusie dat sprake is van aantasting van de persoon die recht geeft op schadevergoeding. Eiser is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat hij zodanig leed heeft ondervonden door het bestreden besluit I, dat kan worden gesproken van geestelijk letsel dat kan worden beschouwd als een ernstige inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer of andere persoonlijkheidsrechten als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, van het BW. Het verzoek om vergoeding van immateriële schade wordt daarom afgewezen. [2]

Proceskostenvergoeding

22. Voor een proceskostenveroordeling bestaat aanleiding. Het UWV heeft immers als gevolg van het door eiser ingestelde beroep aanleiding gezien het bestreden besluit I te herzien en een gewijzigde beslissing op bezwaar te nemen, namelijk het bestreden besluit II. De rechtbank draagt het UWV op het door eiser betaalde griffierecht van € 49,- aan hem te vergoeden.
23. De rechtbank stelt de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift tegen het bestreden besluit I met een wegingsfactor 1). De rechtbank merkt op dat de voormalige gemachtigde van eiser zich heeft teruggetrokken gedurende de beroepsprocedure. Ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient in geval van een veroordeling in de kosten ten behoeve van een partij aan wie ter zake van het beroep bij de bestuursrechter, het bezwaar of het administratief beroep een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, het bedrag van de kosten te worden betaald aan de rechtsbijstandverlener. De rechtbank draagt het UWV op om de proceskosten, in geval van een toevoeging, te betalen aan de voormalige rechtsbijstandverlener.
Beoordeling bestreden besluit II
24. Het UWV mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de rapporten moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze voorwaarden voldoen.

De voorwaarden waaraan de rapporten moeten voldoen

25. De verzekeringsarts heeft het dossier en de daarin aanwezige medische informatie over eiser bestudeerd. Zij heeft eiser op het spreekuur gezien en gedeeltelijk lichamelijk kunnen onderzoeken. De verzekeringsarts heeft informatie opgevraagd van de huisarts. Naar aanleiding van de ontvangen informatie van de huisarts, de GGZ en de revalidatiearts heeft de verzekeringsarts op 8 september 2020 een aanvullend medisch onderzoeksverslag opgesteld. In dit verslag heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat deze informatie geen aanleiding geeft om de eerdere conclusie van 18 augustus 2020 te herzien.
26. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het standpunt van de verzekeringsarts in haar rapport van 7 december 2020 heroverwogen. Zij heeft het dossier en aanvullende informatie van de behandelaars bestudeerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd waarom zij geen aanleiding ziet anders te denken over de belastbaarheid dan de verzekeringsarts.
27. De verzekeringsartsen hebben alle klachten van eiser en de informatie van de behandelaars betrokken in hun beoordeling. Gelet op deze onderzoeksactiviteiten is de rechtbank van oordeel dat de medische rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De verzekeringsartsen hebben bovendien eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden uitgelegd hoe hun beoordeling tot stand is gekomen. Dat betekent dat de rapporten aan de drie voorwaarden voldoen.

Medische beoordeling

28. De verzekeringsarts heeft aangenomen dat er geen objectiveerbare afwijkingen zijn vastgesteld die eisers fysieke klachten kunnen verklaren. De behandelingen bij Klimmendaal en de GGZ, waardoor eiser tijdelijk geen benutbare mogelijkheden had, zijn voortijdig gestaakt. De verzekeringsarts stelt vast dat er geen lopende behandelingen meer zijn, maar er enkel sprake is van medicatiegebruik. Er is dus geen reden meer voor het aannemen van geen benutbare mogelijkheden. In de FML heeft de verzekeringsarts onder andere beperkingen opgenomen voor het bewegen van nek/hoofd, tillen, duwen, werken met gevaarlijke machines en verhoogd persoonlijk risico.
29. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 7 december 2020 uiteengezet waarom de conclusie van de verzekeringsarts over de belastbaarheid van eiser in stand kan blijven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook benadrukt dat er geen medisch objectiveerbare afwijkingen kunnen worden vastgesteld. Eiser gebruikt momenteel als behandeling enkel medicatie, waarmee al rekening is gehouden bij het opstellen van de FML. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er geen reden om een urenbeperking of verdergaande beperkingen aan te nemen, omdat alleen medicatiegebruik dat niet rechtvaardigt. Met de stelling dat eiser meer beperkt is wegens medicatiegebruik, is de verzekeringsarts bezwaar en beroep het ook niet eens. Zij stelt dat tijdens het spreekuur van 18 augustus 2020 is geconstateerd dat eiser een normale concentratie en geheugen heeft en dat sufheid niet werd waargenomen. Hierdoor is het niet nodig om de FML aan te vullen ten aanzien van onder andere handelingstempo.
30. Eiser is het niet eens met de medische beoordeling door het UWV. Eiser stelt allereerst dat hij verdergaande beperkingen heeft ten aanzien van het item 1.8.6 (persoonlijk functioneren). In de FML is opgenomen dat eiser beperkt is voor het werken op hoogtes en het werken met machines en gereedschappen met verwondingsrisico. Eiser is van mening dat hij wegens medicatiegebruik overdag behoorlijk suf/vermoeid en duizelig is. Hierdoor meent hij dat hij niet alleen beperkt is voor machines en gereedschappen met verwondingsrisico, maar voor elk voorwerp dat verwondingsrisico oplevert. Eiser is dan ook van mening dat de beperking op dit item aangevuld moet worden met bijvoorbeeld machines/gereedschappen met prik- of snijgevaar en verbrandgevaar.
31. Het UWV heeft in de brief van 2 maart 2022 een reactie gegeven op vragen van de rechtbank hierover. Ten aanzien van het item 1.8.6 (persoonlijk functioneren) voert het UWV aan dat de verzekeringsartsen voldoende hebben gemotiveerd waarom er geen aanleiding bestaat om verdergaande beperkingen aan te nemen. Het UWV merkt op dat de verzekeringsartsen een beperking hebben aangenomen voor werken met machines en/of gereedschappen. Een prik- of snijgevaar en verbrandgevaar kan niet gelijk worden gesteld met een verwondingsrisico bij het gebruik van een machine en/of gereedschap. Daarnaast stelt het UWV dat de verzekeringsartsen deze beperking hebben aangenomen wegens verminderde alertheid en niet wegens een antistollingsziekte. Hierdoor is het aannemen van een beperking voor alle prik- of snijgevaar – niet ontstaan door een machine en/of gereedschap – niet noodzakelijk.
32. De rechtbank kan deze motivering volgen. Uit de verzekeringsgeneeskundige rapporten van de verzekeringsartsen blijkt niet dat zij hebben beoogd om alle soorten verwondingsrisico’s te voorkomen. De verzekeringsartsen hebben expliciet overwogen dat het gaat om verwondingsrisico voortvloeiend uit het gebruik van machines en/of gereedschappen. Eiser heeft geen medische informatie overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat hij beperkt moet worden ten aanzien van elk voorwerp dat een verwondingsrisico oplevert.
33. Tevens stelt eiser beperkt te zijn ten aanzien van item 1.8.7 (hoog werktempo). Eiser stelt dat hij conform de basisinformatie CBBS door aandriftverlies geen werk met een hoog handelingstempo kan verrichten. Eiser geeft aan dat dit komt door zijn medicatiegebruik, wat leidt tot een verminderde alertheid.
34. Het UWV wijst erop dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de geclaimde sufheid niet heeft geconstateerd en aangeeft dat er bij eiser sprake was van een normaal geheugen en een normale concentratie. Hierdoor acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep een beperking ten aanzien van hoog werktempo niet noodzakelijk.
35. Ook deze motivering kan de rechtbank volgen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft expliciet overwogen dat een beperking ten aanzien van handelingstempo niet aan de orde is. Eiser heeft niet met nieuwe medische stukken kunnen aantonen dat er wel sprake dient te zijn van een beperking voor handelingstempo. De rechtbank merkt ten overvloede op dat verminderde alertheid niet gelijkstaat aan aandriftverlies zoals wordt bedoeld in de CBBS en waar eiser naar verwijst.
36. Eiser is tevens van mening dat er verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen voor de items 4.15.1 en 5.8.1. Eiser is op deze items licht beperkt geacht, namelijk voor het bewegen van zijn hoofd tot maximaal 45 graden en voor het in stand houden van zijn hoofd tijdens werk voor maximaal 4 uur. Eiser is hier niet mee eens. Hij meent dat de verzekeringsartsen ten onrechte stellen dat er geen sprake is van een verklaarbare oorzaak voor nekbelasting. Het lichamelijk onderzoek tijdens de spreekuur op 18 augustus 2020 moest volgens eiser gestaakt worden, omdat hij aanzienlijke pijn had aan zijn nek. Daarnaast geeft eiser aan dat tijdens het onderzoek door Klimmendaal in 2017 is vastgesteld dat er sprake is van hypertone nek/schoudergordel musculatuur. Eiser meent dat dit ook de oorzaak is van zijn nekklachten. Ten aanzien van item 5.8.1 is eiser van mening dat hij gezien zijn nekklachten verdergaand beperkt is. Over item 4.15.1 meent eiser dat hij zijn hoofd op de datum in geding, 29 oktober 2020, minimaal kon bewegen en dat hij veel pijnmedicatie gebruikte. Hierdoor is eiser van mening dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep dit punt nader had moeten onderzoeken.
37. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft uitgelegd waarom niet meer of andere beperkingen zijn aangenomen. Er kunnen geen medische objectiveerbare afwijkingen worden vastgesteld en met beperkingen ten gevolge van eisers medicijngebruik is al rekening gehouden. Als iemand het niet eens is met een oordeel van een verzekeringsarts, dan moet hij dat onderbouwen met (andere) medische stukken. Bij de rechtbank werken immers geen verzekeringsartsen en de rechtbank kan zelf dus niet zomaar zeggen dat een verzekeringsarts tot een onjuiste medische conclusie is gekomen. Dat betekent ook dat hoe iemand zich voelt - zonder medische onderbouwing - niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen. Eiser heeft niet met aanvullende medische stukken onderbouwd dat de opgenomen beperkingen niet correct zijn. Het onderzoek van Klimmendaal waarnaar wordt verwezen door eiser is door de verzekeringsarts al meegenomen in haar dossieronderzoek. Ook de recentere brief uit 2018 van de revalidatiearts is meegenomen in haar overweging. De verzekeringsartsen zijn met elkaar eens dat er geen sprake is van objectiveerbare medische afwijkingen. Aangezien eiser geen nieuwe stukken heeft ingebracht bestaat er voor de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen.
IVA-uitkering
38. Tijdens de zitting heeft eiser aangevoerd dat hij ook duurzaam arbeidsongeschikt is. Eiser zou namelijk uitbehandeld zijn voor Whiplash WAD II. Volgens eiser zijn de klachten de afgelopen vijf jaar niet verbeterd. Eiser geeft aan dat in zijn geval na twee jaar is geconstateerd dat de kans op verbetering nihil is.
39. De rechtbank neemt aan dat eiser hiermee bedoelt dat hij recht heeft op een IVA-uitkering. Volgens artikel 4 van de Wet WIA heeft iemand recht op een IVA-uitkering indien diegene volledig én duurzaam arbeidsongeschikt is. Iemand is volledig arbeidsongeschikt indien diegene 80 tot 100% arbeidsongeschikt. De rechtbank stelt vast dat eiser gezien hetgeen is vastgesteld door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet volledig arbeidsongeschikt is. De rechtbank komt dan ook niet toe aan de toets of de arbeidsongeschiktheid van eiser duurzaam is. De beroepsgrond slaagt niet.

Onafhankelijke deskundige

40. Eiser heeft de rechtbank verzocht om een onafhankelijke deskundige te benoemen, nu eiser dit niet zelf kan betalen. Eiser verwijst hierbij naar Korošec arrest.
41. De Centrale Raad van Beroep heeft in haar uitspraak van 30 juni 2017 naar aanleiding van de arresten Korošec en Spycher uitgangspunten geformuleerd over in welke gevallen de rechtbank verplicht is een deskundige te benoemen. [3] Het eerste punt waaraan het bestreden besluit moet voldoen is de zorgvuldigheid van de besluitvorming. Zoals hiervoor overwogen, vindt de rechtbank dat het onderzoek zorgvuldig is verricht. De tweede voorwaarde is dat er moet zijn voldaan aan het beginsel van de “equality of arms”. Hieruit volgt dat er tussen beide partijen evenwicht moet bestaan in de mogelijkheid om bewijsmateriaal aan te dragen. Beoordeeld moet worden of eiser voldoende ruimte heeft gehad om de bevindingen van de verzekeringsartsen te betwisten, bijvoorbeeld door medische stukken aan te leveren. Eiser heeft zelf geen medische stukken aangeleverd en ook niet gesteld en gemotiveerd dat hij daartoe niet in staat is. Volgens eiser heeft hij niet de financiële middelen om zijn medische toestand door een partijdeskundige te laten beoordelen. De rechtbank overweegt hierover dat een rapport van een deskundige niet noodzakelijk is. [4] Eiser stelt dat de verzekeringsartsen onvoldoende informatie hebben opgevraagd bij de behandelaars. Het is de deskundigheid van de verzekeringsartsen om zelf te bepalen in welke gevallen informatie opgevraagd dient te worden van behandelaars en in welke situaties dit achterwege kan blijden. De verzekeringsartsen vonden het in deze situatie niet noodzakelijk om extra informatie op te vragen bij behandelaars. Het is dan aan eiser om zelf nieuwe medische informatie te verstrekken, zodat er twijfel gewekt kan worden bij de rechtbank ten aanzien van de conclusies van de verzekeringsartsen. De rechtbank ziet dan ook geen reden om aan te nemen dat het beginsel “equality of arms” is geschonden. Tot slot dient er een inhoudelijke beoordeling plaats te vinden. Zoals hiervoor is overwogen, is er geen twijfel over de juistheid van de medische beoordeling. Dit betekent dat er geen aanleiding is een deskundige te benoemen. De rechtbank wijst het verzoek om een deskundige te benoemen dan ook af.
De arbeidskundige beoordeling
42. De arbeidsdeskundige heeft op grond van de FML functies (beroepen/werkzaamheden) gezocht die eiser met zijn medische beperkingen in theorie nog kan doen. Het gaat om:
- ( SBC-code 111 220) Lader, losser;
- ( SBC-code 315 132) Archiefmedewerker;
- ( SBC-code 267 032) Monteur reparatie smartphones en/of tablets.
43.
Eiser heeft aangegeven dat hij de geduide functies niet kan verrichten wegens zijn medische beperkingen.
44. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op 23 februari 2022 een aanvullend rapport opgesteld naar aanleiding van de vragen van de rechtbank. De arbeidsdeskundige heeft naar aanleiding daarvan de functie met SBC-code 267032 met nummer 6862.0012.001 laten vervallen. Hiervoor in de plaats heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vastgesteld dat met dezelfde SBC-code functienummer 6862.0008.001 geduid kan worden, omdat voor het uitoefenen van deze functie geen soldeerbout wordt gebruikt.
45. Deze toelichtingen zijn voor de rechtbank begrijpelijk. De rechtbank vindt dan ook dat het UWV voldoende duidelijk heeft onderbouwd, dat eiser in staat is de functies te vervullen.
46. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft berekend dat eiser op 29 oktober 2020 met deze functies 61,98% kan verdienen van het loon dat hij voorheen verdiende, zodat eiser voor de overige 38,02% arbeidsongeschikt is. Het UWV heeft in het bestreden besluit II dus terecht aan eiser een WIA‑uitkering toegekend op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 38,02%. Het beroep tegen het bestreden besluit II slaagt dus niet.

Wat is de conclusie van de rechtbank?

47. Het beroep van eiser is ten aanzien van het bestreden besluit I gegrond en het bestreden besluit I zal worden vernietigd. Het beroep ten aanzien van het bestreden besluit II is ongegrond. Het verzoek tot schadevergoeding wordt afgewezen. De rechtbank ziet aanleiding om het UWV te veroordelen in de proceskosten ad € 759,- en het door eiser betaalde griffierecht ad € 49,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep ten aanzien van het bestreden besluit I gegrond en vernietigt het bestreden besluit I;
  • verklaart het beroep ten aanzien van het bestreden besluit II ongegrond;
  • wijst het verzoek tot schadevergoeding af;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten € 759,- ;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 2 juni 2022 door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in samenwerking met mr. C. Deve, griffier
De uitspraak is verzonden op
En zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl
griffier
rechter

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.