ECLI:NL:RBGEL:2022:2816

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
3 juni 2022
Zaaknummer
C/05/393852 / HA ZA 21-501
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid hoger onderwijsinstelling wegens onzorgvuldig handelen en negatief bindend studieadvies

In deze zaak vordert de eiseres, een student aan de Academie voor de Kunst en Industrie (AKI), schadevergoeding van de stichting ArtEZ wegens onzorgvuldig handelen. De eiseres ontving een negatief bindend studieadvies na een tentamen voor het vak Concept, dat zij had afgelegd op 5 juni 2019. De examencommissie verklaarde de beoordeling van de examinator ongeldig na beschuldigingen van voorkeursbehandeling. De eiseres stelt dat zij ten onrechte is beoordeeld en dat de examencommissie haar geen eerlijke herkansingsmogelijkheid heeft geboden. De rechtbank oordeelt dat ArtEZ onzorgvuldig heeft gehandeld door de eiseres niet de kans te geven om haar kennis en vaardigheden adequaat te tonen. De rechtbank concludeert dat de eiseres driekwart van de schadevergoeding moet ontvangen, terwijl een kwart voor eigen rekening komt. De eiseres heeft een studieschuld van €12.000 en een schadevergoeding van €44.050 geëist wegens studievertraging. De rechtbank heeft de eiseres opgedragen bewijs te leveren van de hoogte van de studieschuld en de noodzakelijke kosten voor haar opleiding. De vordering tot rectificatie op de website van ArtEZ is afgewezen, omdat onvoldoende rechtsfeiten zijn gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/393852 / HA ZA 21-501
Vonnis van 8 juni 2022
in de zaak van
[eisende partij],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. L.H. Haarsma te Paterswolde,
tegen
de stichting
STICHTING ARTEZ,
gevestigd te Arnhem,
gedaagde,
advocaat mr. B.M. Paijmans te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eisende partij] en ArtEZ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 15 december 2021
- het verkort proces-verbaal van mondelinge behandeling van 1 maart 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
ArtEZ is een instelling voor hoger onderwijs in de zin van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: Whw). ArtEZ biedt verschillende opleidingen aan op het gebied van - onder andere - beeldende kunst, architectuur, mode, vormgeving en muziek. Deze opleidingen worden aangeboden op zes verschillende academies, waaronder de Academie voor de Kunst en Industrie in Enschede (hierna: AKI).
2.2.
[eisende partij] was in het studiejaar 2018/2019 ingeschreven op de AKI als eerstejaars student Crossmedia Design.
2.3.
Op 5 juni 2019 vond het tentamen voor het vak Concept plaats. Dit vak is onderdeel van de propedeutische fase van de opleiding Crossmedia Design. Het tentamen bestond uit een werkschouw. Iedere student moest de door hem/haar vervaardigde opdrachten voor het vak Concept in aanwezigheid van de examinator presenteren. De examinator beoordeelt de werkschouw met het oordeel onvoldoende, voldoende, goed of excellent. Bij tenminste een voldoende beoordeling worden aan de student vier studiepunten toegekend. Ook [eisende partij] heeft aan de werkschouw deelgenomen. De heer [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) was docent van het vak Concept. [betrokkene 1] was door de examencommissie Art & design Enschede (hierna: de examencommissie) ook aangewezen als examinator voor het vak Concept.
2.4.
Mevrouw [betrokkene 2] , hoofd van de opleiding Crossmedia Design, (hierna: [betrokkene 2] ) was op 5 juni 2019 aanwezig bij de diverse werkschouwen. Tijdens de werkschouw van twee studenten, waaronder [eisende partij] , was [betrokkene 2] echter afwezig vanwege een binnenkomend telefoongesprek.
2.5.
Op 13 juni 2019 is [betrokkene 1] door de examencommissie geschorst als examinator. Daarbij heeft de examencommissie alle beoordelingen van [betrokkene 1] ongeldig verklaard. Als reden voor zijn schorsing voerde de examencommissie aan dat het vermoeden bestaat dat [betrokkene 1] zich “
niet 100% integer heeft gedragen, dan wel dat hij zich tijdens recente beoordelingen onvoldoende aan de procedures heeft gehouden die de integriteit van de examinator moet waarborgen.” Aan dit vermoeden lag informatie ten grondslag die [betrokkene 2] omstreeks 6 juni 2019 ontving van diverse studenten. Deze studenten verklaarden aan [betrokkene 2] dat [betrokkene 1] in nauwe relatie zou staan tot de vader van [eisende partij] , zowel vriendschappelijk als zakelijk. [betrokkene 1] zou daarnaast [eisende partij] een voorkeursbehandeling geven. [betrokkene 2] heeft deze informatie onder de aandacht gebracht van de examencommissie.
2.6.
De examencommissie heeft daarna [betrokkene 2] als examinator aangesteld en verzocht om de werkschouwen van alle studenten van het vak Concept opnieuw uit te voeren. Aangezien [betrokkene 2] aanwezig was bij de meeste individuele werkschouwen, heeft zij de beoordelingen achteraf kunnen verrichten. [betrokkene 2] was echter niet aanwezig tijdens de schouw van [eisende partij] . Daarom heeft zij op 20 juni 2019 [eisende partij] per e-mail verzocht om foto’s van haar werkschouw toe te sturen. [eisende partij] heeft in reactie hierop drie foto’s aan [betrokkene 2] toegezonden.
2.7.
De examencommissie heeft aan [eisende partij] op 27 juni 2019 schriftelijk een voorwaardelijk negatief bindend studieadvies uitgereikt. Indien [eisende partij] niet uiterlijk op 31 augustus 2019 tenminste 45 studiepunten zou hebben behaald, is het haar niet toegestaan zich in te schrijven voor het studiejaar 2019/2020 als student van een opleiding die wordt aangeboden door ArtEZ.
2.8.
Op 4 juli 2019 heeft [betrokkene 2] aan [eisende partij] een e-mail gestuurd met onder meer de volgende inhoud:

Ik heb je gisteren, toen je verassend voor mij stond, gezegd:
Dat ik helaas niet bij je werkschouw ben geweest en dat ik niet in staat ben je op basis van drie foto’s te beoordelen. Dat de gehele kwestie nu bij de Examencommissie ligt en wij even moeten afwachten, maar dat wij wellicht nog deze week meer informatie krijgen.
Inmiddels heb ik deze nieuwe informatie ontvangen.
Jij kunt dus je werkschouw komende weekdinsdag 9 juli om 14 uurover doen en daarvoor de hal bij de receptie beneden gebruiken.
Die heb ik net al voor je gereserveerd. Neem het werk voor het vakConceptmee en natuurlijk ook alle schetsen en tussenmaterieel.
Ik zal dan naar je werk kijken en uiteraard aansluitend beoordelen.
2.9.
[eisende partij] heeft op 5 juli 2019 per e-mail aan [betrokkene 2] geantwoord dat zij op 9 juli 2019 is verhinderd omdat zij dan als zeilinstructeur actief is gedurende een zeilkamp. [betrokkene 2] heeft op dezelfde dag per e-mail gereageerd met de mededeling dat de werkschouw is verplaatst naar dinsdag 27 augustus 2019.
2.10.
Op 12 juli 2019 heeft de vader van [eisende partij] , de heer [betrokkene 3] , namens [eisende partij] een klacht ingediend bij het college van bestuur van ArtEZ. Deze klacht richt zich tegen het hoofd van de opleiding Crossmedia Design, [betrokkene 2] .
2.11.
Op 27 augustus 2019 heeft [betrokkene 2] de werkschouw van [eisende partij] beoordeeld met een onvoldoende.
2.12.
Op 31 augustus 2019 is administratief verwerkt dat [eisende partij] gedurende het studiejaar 2018/2019 in totaal 42 studiepunten heeft behaald.
2.13.
Op 4 september 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [eisende partij] , haar vader en namens ArtEZ de voorzitter van het college van bestuur en de heer [betrokkene 4] , voorzitter van de examencommissie (hierna: [betrokkene 4] ). Dit gesprek vond plaats naar aanleiding van de klacht die (de vader van) [eisende partij] op 12 juli 2019 heeft ingediend. In dat gesprek heeft ArtEZ [eisende partij] een extra tentamenmogelijkheid aangeboden. [eisende partij] zou de vier studiepunten voor het vak Concept alsnog kunnen behalen door het maken van een alternatieve opdracht. ArtEZ verbond aan deze extra tentamenmogelijkheid wel de voorwaarde dat [eisende partij] de door haar ingediende klacht moest intrekken. [eisende partij] kreeg tot uiterlijk 6 september 2019 13:00 uur om het voorstel te accepteren. [eisende partij] heeft in een e-mail van 6 september 2019 om 13:15 uur aan ArtEZ meegedeeld dat zij het voorstel nog wilde bespreken met haar vader. [eisende partij] kreeg daarop van ArtEZ de reactie dat het voorstel was komen te vervallen.
2.14.
Het voorwaardelijk negatief bindend studieadvies werd op 1 september 2019 definitief, immers [eisende partij] had op dat moment 42 studiepunten behaald en niet de vereiste 45. [eisende partij] heeft tegen het negatief bindend studieadvies tijdig bezwaar ingesteld. Haar bezwaar is door de examencommissie op 12 november 2019 afgewezen. [eisende partij] heeft tegen deze beslissing op bezwaar beroep ingesteld bij het College van Beroep voor de Examens ArtEZ (hierna: Cobex). Cobex heeft bij beslissing van 3 juli 2020 het beroep van [eisende partij] niet-ontvankelijk verklaard voor zover het beroep betrekking had op het ongeldig verklaren van het tentamenresultaat van het vak Concept
.Het beroep tegen het negatief bindend studieadvies heeft Cobex gegrond verklaard. Cobex heeft de beslissing op bezwaar van de examencommissie van 12 november 2019 vernietigd en de examencommissie opgedragen om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen.
2.15.
Bij besluit van 8 juli 2020 heeft de examencommissie het aan [eisende partij] gegeven negatief bindend studieadvies ingetrokken.
2.16.
Bij beslissing van 26 januari 2021 heeft de commissie van beroep HBO van de Stichting Onderwijsgeschillen (hierna: commissie van beroep) gegrond verklaard het door [betrokkene 1] ingestelde beroep tegen het schorsingsbesluit waarbij de examencommissie hem als examinator heeft geschorst. Het oordeel van de commissie van beroep wordt gedragen door de vaststelling dat [betrokkene 1] tijdig bij zijn werkgever (ArtEZ) melding heeft gemaakt van zijn werkrelatie met de vader van een studente ( [eisende partij] ). Aangezien ArtEZ hiervan kennis had en zelf niet heeft ingegrepen door [betrokkene 1] niet als examinator toe te wijzen aan [eisende partij] , is aan de zijde van [betrokkene 1] geen sprake van plichtsverzuim. Om die reden, zo oordeelt de commissie van beroep, ontbrak een grond om aan [betrokkene 1] een berisping (schorsing als examinator) op te leggen.

3.De vordering

3.1.
[eisende partij] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. een verklaring voor recht dat ArtEZ onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld;
II. ArtEZ te veroordelen tot betaling van de door haar geleden schade bestaande uit een opgebouwde studieschuld van € 12.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
III. ArtEZ te veroordelen tot betaling van de door haar geleden schade die het gevolg is van studievertraging van € 44.050,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. ArtEZ te veroordelen tot rectificatie op grond van artikel 6:167 BW strekkende tot herstel van haar eer en goede naam door plaatsing van de hiernavolgende tekst binnen één dag na betekening van het te wijzen vonnis op de website www.artez.nl en aldaar gedurende een termijn van 60 dagen vanaf het moment van plaatsing geplaatst te houden op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat ArtEZ in strijd handelt met het te wijzen vonnis:
"
Rectificatie en eerherstel [eisende partij] , student Crossmedia Design propedeuse 2018-2019
In september 2019 heeft de examencommissie [eisende partij] ten onrechte op grond van een ongeldigverklaring van een door haar behaalde voldoende voor het vak concept een bindend negatief studieadvies gegeven. Vervolgens heeft de examencommissie besloten haar van de opleiding te verwijderen.
De Commissie Bezwaren Examens (Cobex), heeft, na zitting, de examencommissie gesommeerd dit advies in te trekken. [eisende partij] is onterecht van de opleiding verwijderd, hetgeen wij zeer betreuren! Wij zijn verheugd te horen dat [eisende partij] inmiddels aangenomen is op de Rietveld Academie in Amsterdam en wensen haar veel succes!
Ina [betrokkene 2] en [betrokkene 5]"
V. ArtEZ te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Aan haar vorderingen legt [eisende partij] diverse gedragingen ten grondslag die in combinatie, maar ook ieder afzonderlijk, een onrechtmatige daad (6:162 BW) van ArtEZ opleveren. Ten gevolge van deze onrechtmatige gedragingen heeft [eisende partij] studievertraging opgelopen. Daardoor heeft [eisende partij] schade geleden. Ook is zij in haar eer en goede naam aangetast.
3.3.
De conclusie van ArtEZ strekt tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [eisende partij] in de proceskosten. ArtEZ betwist dat zij onrechtmatig althans onzorgvuldig heeft gehandeld jegens [eisende partij] . Ook betwist ArtEZ het causaal verband tussen de haar verweten gedragingen en de door [eisende partij] geleden schade. Tot slot betwist ArtEZ de hoogte van de gevorderde schade. Als verweer beroept ArtEZ zich op de aanwezigheid van eigen schuld (artikel 6:101 BW) aan de zijde van [eisende partij] .

4.De beoordeling

4.1.
Aan de rechtbank is de gang van zaken rondom het tentamen voor het vak Concept ter beoordeling voorgelegd. In geschil is of de handelwijze van ArtEZ jegens [eisende partij] juist is geweest. [eisende partij] meent dat ArtEZ haar ten onrechte de beoordeling onvoldoende heeft gegeven, waardoor eveneens ten onrechte de voorwaarde van het aan [eisende partij] uitgebrachte negatief bindend studieadvies is vervuld. De rechtbank zal de specifieke verwijten die [eisende partij] aan ArtEZ maakt bespreken in het licht van het hierna weergegeven relevante wettelijke kader.
Relevante wettelijke kader
4.2.
Aan ieder vak, in de Whw onderwijseenheid genoemd, moet een tentamen zijn verbonden (artikel 7.3 lid 2 en 3 Whw). Een tentamen omvat een onderzoek naar de kennis, het inzicht en de vaardigheden van een student (artikel 7.10 lid 1 Whw). Als uitgangspunt geldt dat een onderzoek naar de kennis, het inzicht en de vaardigheden van een student op objectieve en deskundige wijze dient plaats te vinden (vgl. artikel 7.12 lid 1 Whw). Regels omtrent het tentamineren en het te behalen niveau aan kennis, inzicht en vaardigheden dient een hoger onderwijsinstelling per opleiding vast te leggen in een onderwijs- en examenregeling.
4.3.
Het bestuur van een hoger onderwijsinstelling is verantwoordelijk voor de praktische organisatie van tentamens (artikel 7.10 lid 3 Whw). De uitvoering van de regels die zijn vastgelegd in de onderwijs- en examenregeling is belegd bij de examencommissie van de onderwijsinstelling. Tot de wettelijke taken van een examencommissie behoren onder meer:
het op objectieve en deskundige wijze vaststellen of een student voldoet aan de voorwaarden die de onderwijs- en examenregeling stelt ten aanzien van kennis, inzicht en vaardigheden die nodig zijn voor het verkrijgen van een graad (artikel 7.12 Whw);
het borgen van de kwaliteit van de tentamens en examens (artikel 7.12b lid 1 onder a Whw); en
het borgen van de kwaliteit van de organisatie en de procedures rondom tentamens en examens (artikel 7.12b lid 1 onder e Whw).
4.4.
Het afnemen van tentamens en het vaststellen van de uitslag daarvan geschiedt door examinatoren. Examinatoren worden aangewezen door de examencommissie (artikel 7.12c lid 1 Whw).
4.5.
De rechtbank overweegt dat uit dit wettelijke kader volgt dat van iedere hoger onderwijsinstelling verwacht mag worden dat zij de nodige maatregelen treft zodat een student een eerlijke en reële mogelijkheid heeft om aan te tonen dat hij per onderwijseenheid beschikt over het voorgeschreven niveau van kennis, inzicht en vaardigheden. Dit omdat het resultaat van een tentamen consequenties meebrengt voor een student. In het bijzonder geldt dit voor studenten die zich bevinden in de propedeutische fase van hun opleiding. Deze studenten kunnen geconfronteerd worden met een afwijzend studieadvies, ook wel bindend negatief studieadvies genoemd. Een hoger onderwijsinstelling kan aan een student een bindend negatief studieadvies geven indien de student, met inachtneming van zijn persoonlijke omstandigheden, niet geschikt moet worden geacht voor de opleiding. Hiervan is sprake als de behaalde studieresultaten tijdens de propedeutische fase niet voldoen aan de vereisten opgenomen in een onderwijs- en examenregeling. Artikel 7.8b Whw bevat de wettelijke grondslag voor het bindend negatief studieadvies.
4.6.
Verder overweegt de rechtbank dat op een hoger onderwijsinstelling een zorgplicht rust tegenover de bij haar ingeschreven studenten. Een vaste lijn in jurisprudentie is dat het handelen van een onderwijsinstelling beoordeeld dient te worden naar de norm van hetgeen van een redelijk handelende en redelijk bekwame onderwijsinstelling mag worden verwacht.
De aan ArtEZ verweten gedragingen
4.7.
[eisende partij] verwijt ArtEZ vier gedragingen die volgens haar tezamen, maar ook ieder afzonderlijk, kwalificeren als onrechtmatig. [eisende partij] stelt dat ArtEZ (i) ten onrechte het resultaat van de werkschouw voor het vak Concept van 5 juni 2019 ongeldig heeft verklaard, (ii) haar geen eerlijke herkansingsmogelijkheid heeft geboden, (iii) haar niet op eenzelfde wijze heeft behandeld als haar medestudenten en (iv) ten onrechte een negatief bindend studieadvies heeft uitgebracht. Vanwege de onderlinge samenhang zal de rechtbank deze verwijten gezamenlijk bespreken.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat ArtEZ jegens [eisende partij] onzorgvuldig heeft gehandeld. [eisende partij] heeft in de periode van 6 juni t/m 4 september 2019 niet gehandeld zoals van een redelijk handelende en redelijk bekwame onderwijsinstelling mag worden verwacht. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.9.
De rechtbank stelt vast dat omstreeks 6 juni 2019, na ontvangst van de eerste berichten over het bestaan van een mogelijke (vriendschappelijke en zakelijke) relatie tussen [betrokkene 1] en de vader van [eisende partij] en de mogelijke voorkeursbehandeling van [eisende partij] , de examencommissie voortvarend heeft opgetreden. Binnen één week tijd is [betrokkene 1] door de examencommissie geschorst en zijn de door hem gegeven beoordelingen geschrapt. Dit laatste had tot gevolg dat aan de studenten een nieuwe tentamenmogelijkheid moest worden geboden voor het vak Concept. De examencommissie rechtvaardigt haar handelen door te wijzen op haar wettelijke taak die mede omvat de borging van de kwaliteit van de tentamens en examens. Naar het oordeel van de rechtbank hebben ArtEZ en de examencommissie met de wijze waarop zij hebben gehandeld echter de individuele belangen van specifiek [eisende partij] uit het oog verloren. Vaststaat immers dat alleen [eisende partij] hinder heeft ondervonden van het handelen door de examencommissie. Haar medestudenten hebben, zij het met een beperkte vertraging maar zonder dat zij enige actie hebben moeten ondernemen, hun beoordeling ontvangen voor het vak Concept. Dit geldt niet voor [eisende partij] . Bovendien heeft [eisende partij] na 6 juni 2019 naar het oordeel van de rechtbank geen eerlijke en reële mogelijkheid meer gekregen om aan te kunnen tonen dat zij voor het vak Concept beschikt over het voorgeschreven niveau van kennis, inzicht en vaardigheden. De rechtbank betrekt in dit oordeel de hierna te bespreken omstandigheden.
4.10.
Als onvoldoende weersproken staat vast dat na afloop van haar werkschouw op 5 juni 2019 bij [eisende partij] door examinator [betrokkene 1] de indruk is gewekt dat zij tenminste de beoordeling voldoende zou ontvangen voor het vak Concept en dat zij daarmee voldoende studiepunten zou hebben behaald. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [betrokkene 4] (voorzitter van de examencommissie) hierover verklaard dat het mogelijk is dat examinatoren voor hun beurt praten, maar dat feitelijk alleen telt of een beoordeling administratief is verwerkt. Dat docenten mogelijk voor hun beurt zouden praten, kan [eisende partij] niet worden tegengeworpen. De omstandigheid dat [eisende partij] na afloop van de werkschouw de door haar vervaardigde materialen niet heeft bewaard, vindt de rechtbank dan ook te begrijpen. Aangezien [eisende partij] gerechtvaardigd in de veronderstelling verkeerde dat zij een voldoende had behaald voor het vak Concept, heeft zij het materiaal vernietigd bij gebreke aan voldoende opslagruimte. Dat kan haar achteraf dan niet kwalijk worden genomen. [eisende partij] heeft ook onweersproken verklaard dat materiaal direct na afloop van haar werkschouw verloren is gegaan bij het ontruimen van het lokaal. Ook dit is voorstelbaar onder de omstandigheid dat [eisende partij] in de gerechtvaardigde veronderstelling verkeerde dat zij een voldoende beoordeling had. Bovendien is niet gebleken dat [eisende partij] met het vernietigen van materiaal in strijd zou hebben gehandeld met het bepaalde in de toepasselijke onderwijs- en examenregeling. ArtEZ heeft bepleit dat zo’n bewaarverplichting geldt en dat studenten uitdrukkelijk op die verplichting worden gewezen. [eisende partij] betwist dit. Aangezien de toepasselijke onderwijs- en examenregeling door geen van partijen in de procedure is gebracht, kan de rechtbank niet vaststellen of een zodanige bewaarverplichting bestaat.
4.11.
Dat [eisende partij] bij de hernieuwde werkschouw op 27 augustus 2019 enkel nog foto’s van haar werkschouw van 5 juni 2019 kon tonen, kan haar dan ook niet worden verweten. Van een redelijk handelende en redelijk bekwame onderwijsinstelling had in de gegeven omstandigheden verwacht mogen worden dat meer maatwerk werd geleverd aan [eisende partij] , zodat zij objectief gezien kon aantonen over het voorgeschreven niveau van kennis, inzicht en vaardigheden te beschikken. Uit het procesdossier is de rechtbank niet gebleken dat ArtEZ aan [eisende partij] vóór 1 september 2019 enig maatwerk heeft geboden. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat het op de weg van ArtEZ lag om meer ondersteuning te bieden aan [eisende partij] , zodat zij kon aantonen wel degelijk te beschikken over het voorgeschreven niveau van kennis, inzicht en vaardigheden voor het vak Concept. Dit oordeel is gegrond op de omstandigheid dat de aanleiding voor de schorsing van [betrokkene 1] rechtstreeks verband hield met de persoon [eisende partij] , terwijl haar ter zake geen enkel verwijt kan worden gemaakt (zie ook hierna: r.o. 4.17). Sterker nog, uit de beslissing van de commissie van beroep van 26 januari 2021 volgt dat de leidinggevende van [betrokkene 1] voor aanvang van het onderwijs van het vak Concept al op de hoogte was van de werkrelatie tussen [betrokkene 1] en de vader van [eisende partij] . Dat desondanks [betrokkene 1] als docent en examinator is aangesteld van de klas van [eisende partij] , maakt naar het oordeel van de rechtbank het niet bieden van enig maatwerk en ondersteuning aan [eisende partij] des te laakbaarder. Voor zover ArtEZ nog zou betogen dat zij maatwerk heeft geleverd door aan [eisende partij] op 4 september 2019 het aanbod te doen voor een vervangende opdracht voor het vak Concept, maakt dat het oordeel niet anders. Niet alleen werd dit aanbod te laat gedaan, maar aan dit aanbod werd ook een oneigenlijke voorwaarde verbonden, te weten: intrekking van de door [eisende partij] ingediende klacht tegen [betrokkene 2] , en werd oneigenlijke (tijds)druk uitgeoefend op [eisende partij] , te weten: een reactie binnen minder dan twee dagen.
4.12.
De rechtbank is verder van oordeel dat ArtEZ de werkschouw van [eisende partij] op 27 augustus 2019 niet had mogen laten uitvoeren door [betrokkene 2] . [eisende partij] had immers op 12 juli 2019 bij het instellingsbestuur van ArtEZ een formele klacht ingediend die zich specifiek richtte op het handelen van [betrokkene 2] . Gedurende de periode dat deze klacht niet formeel was afgehandeld, kon van [betrokkene 2] niet gezegd worden dat zij [eisende partij] objectief kon beoordelen. Van een redelijk handelende en redelijk bekwame onderwijsinstelling mag worden verwacht dat zij geen examinator toewijst aan een student als tussen die student en de examinator een klachtprocedure loopt. Dit geldt in het bijzonder als het tentamen bestaat uit een werkschouw. Bij een werkschouw gaat het immers om de beoordeling van artistiek werk, waarbij een subjectief element meespeelt.
4.13.
Aangezien aan [eisende partij] geen eerlijke en reële mogelijkheid is geboden om aan te tonen dat zij voor het vak Concept beschikte over het voorgeschreven niveau van kennis, inzicht en vaardigheden, is haar de kans ontnomen om vier studiepunten te behalen. [eisende partij] kwam op 31 augustus 2019 uiteindelijk drie studiepunten tekort om haar studie te mogen voortzetten. De rechtbank verbindt hieraan dan ook de conclusie dat onder de gegeven omstandigheden ArtEZ aan [eisende partij] geen negatief bindend studieadvies had mogen geven. Het feit dat [eisende partij] onvoldoende studiepunten had behaald is immers grotendeels te wijten aan de onzorgvuldige handelswijze van ArtEZ met betrekking tot de beoordeling van het vak Concept. Door aanvankelijk toch vast te houden aan het negatief bindend studieadvies, heeft ArtEZ onzorgvuldig gehandeld jegens [eisende partij] . Dat ArtEZ ten onrechte een negatief bindend studieadvies heeft verstrekt, vindt bevestiging in de beslissing van Cobex van 3 juli 2020 en het daaropvolgende besluit van de examencommissie van 8 juli 2020 waarmee het negatief bindend studieadvies werd ingetrokken. Over de beslissing van Cobex overweegt de rechtbank nog dat daaraan geen oneigenlijke formele rechtskracht toekomt, zoals [eisende partij] stelt en ArtEZ betwist. Het leerstuk van oneigenlijke formele rechtskracht houdt in dat de civiele rechter uit moet gaan van de onrechtmatigheid van een besluit indien de bestuursrechter het besluit heeft vernietigd (zie: HR 24 februari 1984, ECLI:NL:HR:1984:AG4771 (
St. Oedenrode/Driessen) en HR 31 mei 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0261 (
Van Gog/Nederweert). De rechtbank oordeelt dat de rechtsgang van Cobex - ondanks de nodige waarborgen die aan die rechtsgang zijn verbonden - niet als een bestuursrechtelijke rechtsgang kwalificeert. Cobex is geen bestuursrechter omdat het niet tot de rechterlijke macht behoort. Het onrechtmatig handelen van ArtEZ kan dan ook niet enkel op de beslissing van Cobex worden gebaseerd.
4.14.
ArtEZ heeft nog aangevoerd dat Cobex is uitgegaan van onjuiste feiten. Ook heeft zij gewezen op gedragingen van [eisende partij] , die maken dat er geen sprake kan zijn van onzorgvuldig handelen van ArtEZ. Omdat de beslissing van Cobex niet dragend is voor het oordeel van de rechtbank dat ArtEZ onzorgvuldig heeft gehandeld, behoeft dit argument geen verdere bespreking meer. De eigen rol van [eisende partij] zal hierna aan de orde komen bij de bespreking van het eigen schuld-verweer van ArtEZ. De rol van [eisende partij] is in ieder geval niet van zodanige aard dat daarmee het onzorgvuldig handelen door ArtEZ in het geheel wordt weggenomen.
4.15.
De rechtbank concludeert dat ArtEZ onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eisende partij] . De als gevolg daarvan door [eisende partij] geleden schade dient ArtEZ dan ook te vergoeden.
Eigen schuld
4.16.
ArtEZ beroept zich op de aanwezigheid van eigen schuld (artikel 6:101 BW) aan de zijde van [eisende partij] . ArtEZ stelt dat de schade van [eisende partij] mede het gevolg is van omstandigheden die aan [eisende partij] kunnen worden toegerekend. ArtEZ wijst in dit verband op de volgende vier omstandigheden:
 [eisende partij] handelde zelf onzorgvuldig door zich te realiseren dat [betrokkene 1] haar zou bevoordelen, maar hiervan geen melding te maken bij ArtEZ;
 [eisende partij] verscheen niet bij de werkschouw op 9 juli 2019;
 niet al het voor het vak Concept vervaardigde materiaal werd door [eisende partij] meegenomen naar de werkschouw die op 27 augustus 2019 plaatsvond;
 [eisende partij] heeft geen enkele poging ondernomen om andere vakken te herkansen, zodat zij zou beschikken over voldoende studiepunten.
[eisende partij] heeft gemotiveerd weersproken dat sprake is van eigen schuld.
4.17.
Als vaststaand neemt de rechtbank aan dat [betrokkene 1] aan de docenten, die de klas van [eisende partij] begeleidden, en aan de medestudenten van [eisende partij] heeft verteld dat hij [eisende partij] kent en dat hij een werkrelatie had met haar vader. Dit heeft plaatsgevonden in het bijzijn van [eisende partij] . Een en ander volgt ook uit de beslissing van de commissie van beroep van 26 januari 2021. Gegeven deze omstandigheden valt niet in te zien waarom [eisende partij] zelf ook nog melding had moeten maken van de relatie tussen haar vader en [betrokkene 1] en de omstandigheid dat zij [betrokkene 1] kent. Daar komt nog bij dat ArtEZ tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat nergens de verplichting is vastgelegd dat een student eventuele relaties met docenten of examinatoren moet melden. Anders dan ArtEZ meent is zo’n meldingsplicht niet zo vanzelfsprekend dat een student gehouden is een eventuele relatie te melden, ondanks het ontbreken van een geschreven verplichting. Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aan [eisende partij] geen verwijt kan worden gemaakt ter zake het niet melden van de relatie tussen haar vader en [betrokkene 1] en de omstandigheid dat zij [betrokkene 1] kent.
4.18.
De stelling van ArtEZ dat [eisende partij] op 9 juli 2019 niet verscheen op de werkschouw en daarmee een officiële tentamenkans heeft gemist is onjuist. Op 9 juli 2019 heeft geen formele werkschouw kunnen plaatsvinden. [betrokkene 2] heeft immers zelf op 5 juli 2019 besloten de herkansing van de werkschouw te verplaatsen naar 27 augustus 2019, omdat [eisende partij] op 9 juli 2019 verhinderd was. Dit heeft [betrokkene 2] ook aan [eisende partij] geschreven. Ook de aangevoerde omstandigheid dat [eisende partij] niet al het door haar geproduceerde werk heeft meegenomen naar de herkansing van de werkschouw op 27 augustus 2019 levert geen omstandigheid op die heeft bijgedragen aan de eigen schade van [eisende partij] . De rechtbank heeft hierover al overwogen (4.10) dat het onder de gegeven omstandigheden valt te begrijpen dat het materiaal niet bewaard is gebleven. Dat een bewaarplicht zou gelden is bovendien in deze procedure niet komen vast te staan.
4.19.
Over de laatste door ArtEZ aangevoerde omstandigheid oordeelt de rechtbank als volgt. Vaststaat dat [eisende partij] na 6 juni 2019 geen stappen heeft ondernomen om andere vakken te herkansen waarvoor zij eerder een onvoldoende had behaald. Indien [eisende partij] één van die vakken succesvol had herkanst, dan was [eisende partij] in het geheel niet geconfronteerd geweest met het negatief bindend studieadvies. Zij had dan immers tenminste 45 studiepunten behaald. [eisende partij] heeft geen verklaring gegeven voor het feit dat zij geen vakken heeft herkanst. Naar het oordeel van de rechtbank mag van een student, die zich in de propedeutische fase van haar opleiding bevindt en waarbij nog niet formeel vaststaat dat aan de eisen is voldaan voor een positief studieadvies, in beginsel worden verwacht dat zij alle mogelijkheden aangrijpt om nog niet behaalde vakken alsnog te herkansen. Aangezien [eisende partij] wist dat zij de studiepunten voor het vak Concept op z’n vroegst pas op 27 augustus 2019, ofwel vier dagen voor de deadline van 1 september 2019, kon ontvangen heeft [eisende partij] een zeker risico genomen. Bij de beoordeling onvoldoende had zij geen andere mogelijkheden meer om tenminste drie studiepunten te behalen. De rechtbank is van oordeel dat [eisende partij] actief vakken waarvoor zij nog geen voldoende had behaald had moeten herkansen. Als onweersproken staat vast dat [eisende partij] verschillende vakken vóór 31 augustus 2019 had kunnen herkansen, zodat zij tenminste 45 studiepunten had kunnen behalen. In zoverre had zij dus de schade kunnen beperken en is in die zin sprake van sprake van eigen schuld van [eisende partij] .
4.20.
Uitgangspunt van artikel 6:101 BW is dat de schade over de benadeelde en de aansprakelijke wordt verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Anders dan ArtEZ verbindt de rechtbank aan de hiervoor genoemde omstandigheid niet de conclusie dat de gehele verplichting van ArtEZ tot betaling van schadevergoeding komt te vervallen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft immers zowel het onzorgvuldig handelen van ArtEZ als het nalaten van [eisende partij] bijgedragen aan de schade van [eisende partij] . De schade van [eisende partij] dient daarom in beginsel tussen partijen op gelijke wijze verdeeld te worden. De rechtbank is echter van mening dat de billijkheid een andere verdeling verlangt. Vaststaat dat [eisende partij] geen enkel verwijt kan worden gemaakt van de omstandigheid dat zij het vak Concept opnieuw moest laten beoordelen. Ook staat vast dat ArtEZ onvoldoende maatwerk heeft geleverd aan [eisende partij] . Hierdoor vond de hernieuwde werkschouw van [eisende partij] niet op korte termijn na 5 juni 2019 plaats. De ontstane situatie dat [eisende partij] pas op 27 augustus 2019 kon herkansen, vlak voor de door ArtEZ gestelde deadline van 1 september 2019, is dus geheel te wijten aan ArtEZ. In zoverre is van eigen schuld van [eisende partij] geen sprake. [eisende partij] had enkel haar schade kunnen beperken door andere vakken te herkansen. Gelet op alle omstandigheden, zoals ook vermeld onder r.o. 4.9 t/m 4.13, is de rechtbank van oordeel dat het onzorgvuldig handelen door ArtEZ zwaarder weegt dan het nalaten van [eisende partij] .
4.21.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat ArtEZ driekwart (75%) van de schade die door [eisende partij] is geleden ten gevolge van het onzorgvuldig handelen door ArtEZ dient te vergoeden. Een kwart (25%) van de schade komt voor eigen rekening van [eisende partij] .
Geleden vermogensschade
4.22.
[eisende partij] vordert een schadevergoeding van in totaal € 56.050,00. Dit bedrag bestaat uit een vergoeding van de door [eisende partij] in het studiejaar 2018/2019 opgebouwde studieschuld bij de Dienst Uitvoering Onderwijs van € 12.000,00 en een financiële compensatie van € 44.050,00 omdat zij vanwege de opgelopen studievertraging twee jaar later toetreedt tot de arbeidsmarkt.
4.23.
Ter inleiding overweegt de rechtbank als volgt. Als uitgangspunt voor de berekening van de omvang van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding geldt dat [eisende partij] zoveel mogelijk in de toestand dient te worden gebracht waarin zij zou hebben verkeerd indien ArtEZ niet onzorgvuldig had gehandeld. De schade wordt aldus berekend met inachtneming van alle feiten en omstandigheden van het concrete geval. De schade wordt zo veel als mogelijk concreet berekend en, indien dit niet mogelijk is, zo goed als mogelijk geschat (op grond van artikel 6:97 BW). Voor vergoeding komt voorts slechts die schade in aanmerking die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend (artikel 6:98 BW).
Studieschuld
4.24.
[eisende partij] stelt dat het in de rede ligt dat ArtEZ de door haar opgebouwde studieschuld gedurende het studiejaar 2018/2019 vergoedt. Zij stelt dat zij deze kosten heeft gemaakt in het kader van haar opleiding gedurende de periode dat zij studeerde aan de AKI. ArtEZ voert aan dat [eisende partij] onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat zij een studieschuld van € 12.000,00 heeft opgebouwd, alsmede waarop de hoogte van dit bedrag is gebaseerd.
4.25.
De rechtbank overweegt dat een student kosten dient te maken voor het volgen van een opleiding. Deze kosten bestaan onder meer uit collegegeld, de aanschaf van boeken/studiematerialen en voor uitwonende studenten ook kosten van huisvesting. In het geval dat een student ten onrechte is geconfronteerd met een negatief bindend studieadvies, waardoor de student de betreffende studie niet meer kon vervolgen, heeft dat tot gevolg dat de doorlopen studietijd in beginsel nutteloos is geweest. Gezien het uitgangspunt dat voor de berekening van de omvang van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding geldt dat [eisende partij] zoveel mogelijk in de toestand dient te worden gebracht waarin zij zou hebben verkeerd indien er niet onzorgvuldig was gehandeld, kwalificeert een opgebouwde studieschuld als vermogensschade die voor vergoeding in aanmerking komt. Hierbij overweegt de rechtbank dat alleen het gedeelte van een opgebouwde studieschuld voor vergoeding in aanmerking komt dat daadwerkelijk is aangewend ter dekking van studiekosten die noodzakelijk zijn voor het volgen van een opleiding. Het gedeelte van een opgebouwde studieschuld dat is aangewend voor zaken die niet noodzakelijkerwijs verband houden met het volgen van een opleiding komen niet voor vergoeding in aanmerking.
4.26.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen is [eisende partij] ten onrechte geconfronteerd met een negatief bindend studieadvies. Daardoor heeft zij de studie Crossmedia Design – vanwege onder meer het lange tijdsverloop tot intrekking van het bindend studieadvies en de daaropvolgende beslissing om met een andere kunstopleiding te beginnen – niet meer vervolgd. [eisende partij] heeft verklaard dat zij geen vrijstellingen kon krijgen voor haar nieuwe kunststudie aan de Gerrit Rietveld Academie te Amsterdam in verband met vakken die zij op de AKI voldoende heeft afgerond. Deze verklaring is door ArtEZ niet betwist, zodat de rechtbank hiervan uitgaat. Aan het voorgaande verbindt de rechtbank de conclusie dat het door [eisende partij] gevolgde propedeusejaar van de opleiding Crossmedia Design in 2018/2019 nutteloos is geweest. Een door [eisende partij] gedurende het studiejaar 2018/2019 opgebouwde studieschuld komt dan ook voor vergoeding door ArtEZ in aanmerking onder de hiervoor genoemde voorwaarden.
4.27.
Volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv draagt [eisende partij] de stelplicht en bij betwisting de bewijslast van niet alleen de hoogte van de door haar opgebouwde studieschuld, maar ook van de hoogte van de noodzakelijke kosten voor het volgen van haar opleiding die zijn voldaan met gebruikmaking van gelden die kwalificeren als studieschuld. Aangezien ArtEZ de hoogte van de studieschuld en de onderbouwing daarvan betwist, staat in deze procedure de omvang van de door [eisende partij] opgebouwde studieschuld niet vast. Ook staat niet vast welk deel van haar studieschuld door [eisende partij] daadwerkelijk is aangewend voor de betaling van noodzakelijke kosten voor het volgen van een opleiding in het studiejaar 2018/2019.
4.28.
De rechtbank zal [eisende partij] daarom in de gelegenheid stellen om de hoogte van de door haar opgebouwde studieschuld in het studiejaar 2018/2019 te bewijzen. Ook krijgt [eisende partij] de gelegenheid de omvang van de noodzakelijke kosten die zij heeft gemaakt voor het volgen van de opleiding Crossmedia Design in het studiejaar 2018/2019 te bewijzen die door haar zijn betaald door aanwending van de door haar opgebouwde studieschuld. [eisende partij] kan dit bewijs leveren door overlegging van schriftelijk bewijs of door middel van getuigen. In dat laatste geval zal de rechtbank een getuigenverhoor bepalen op de terechtzitting van mr. M.D.R. Joppe. Indien dit getuigenverhoor niet vóór 1 september 2022 kan plaatsvinden, dan zal het getuigenverhoor plaatsvinden op de terechtzitting van mr. S.J. Peerdeman die ook aanwezig was tijdens de mondelinge behandeling van 1 maart 2022.
Latere toetreding arbeidsmarkt
4.29.
[eisende partij] stelt dat zij als gevolg van het onrechtmatig handelen van ArtEZ twee jaar studievertraging heeft opgelopen, dat zij daardoor twee jaar later toe zal treden tot de arbeidsmarkt en dat zij aldus schade lijdt. Onder verwijzing naar de schaderichtlijn studievertraging van de Letselschade Raad (hierna: richtlijn studievertraging) begroot [eisende partij] haar schade op tweemaal € 22.025,00. ArtEZ betwist dat [eisende partij] twee jaar studievertraging heeft opgelopen. Ook betwist ArtEZ het causaal verband tussen haar onzorgvuldig handelen en de door [eisende partij] gevorderde schade. Tot slot betwist ArtEZ de omvang van de door [eisende partij] gevorderde schade.
Duur van de studievertraging
4.30.
Om de schade te kunnen vaststellen zal de rechtbank eerst de duur van de studievertraging die [eisende partij] heeft opgelopen bepalen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eisende partij] verklaard dat zij met ingang van het studiejaar 2021/2022 met een nieuwe opleiding is gestart aan de Gerrit Rietveld Academie in Amsterdam. Gedurende het studiejaar 2020/2021 heeft zij een voorbereidingsjaar gedaan. Tijdens dit jaar heeft zij zich voorbereid op de toelatingsexamens die zij moest afleggen om te worden toegelaten tot de Gerrit Rietveld Academie. Vanwege de verplichte toelatingsexamens was het niet mogelijk om eerder met een nieuwe opleiding aan een andere kunstacademie te starten. Tot slot heeft [eisende partij] verklaard dat zij geen vrijstellingen kon krijgen op de Gerrit Rietveld Academie in verband met vakken die zij op de AKI voldoende heeft afgerond. Deze verklaring is door ArtEZ niet betwist, zodat de rechtbank hiervan zal uitgaan. ArtEZ voert aan dat ook zonder het onzorgvuldig handelen van ArtEZ, [eisende partij] hoe dan ook het eerste vertragingsjaar zou hebben opgelopen. Het tweede vertragingsjaar is ook niet te wijten aan enig handelen van ArtEZ, omdat het de eigen keuze van [eisende partij] was om de bezwaar- en beroepsprocedure tegen het bindend negatief studieadvies af te wachten.
4.31.
De rechtbank overweegt als volgt. De stelplicht en bewijslast van de omvang van de schade rusten in beginsel op [eisende partij] . Echter hieraan mogen in dit verband geen te strenge eisen worden gesteld. Het is immers ArtEZ die aan [eisende partij] de mogelijkheid heeft ontnomen om zekerheid te verschaffen over wat in die hypothetische situatie zou zijn gebeurd. Bij de beoordeling van de hypothetische situatie komt het dan ook aan op wat redelijkerwijs te verwachten valt (HR 15 mei 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2654, NJ 1998/624 en HR 14 januari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4277, NJ 2000/437). In dat verband dienen de goede en kwade kansen te worden afgewogen, bij welke afweging de rechter een aanzienlijke mate van vrijheid heeft (vergelijk HR 17 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:273, NJ 2017/115).
4.32.
Ten aanzien van het eerste studiejaar voert ArtEZ aan dat [eisende partij] al 30% studievertraging had opgelopen en dat het gezien de commentaren van enkele docenten op haar prestaties aannemelijk was dat [eisende partij] ook zonder negatief bindend studieadvies van studie zou zijn gewisseld. Of [eisende partij] zonder het onzorgvuldig handelen van ArtEZ binnen de nominale duur van vier jaar haar opleiding had afgerond is gissen. Vaststaat dat als gevolg van het onzorgvuldig handelen van ArtEZ [eisende partij] in ieder geval niet in staat was om haar studie te vervolgen. In zoverre staat voor de rechtbank vast dat [eisende partij] in ieder geval één jaar studievertraging heeft opgelopen. Dat [eisende partij] haar studie überhaupt niet zou hebben afgerond of had kunnen afronden binnen de nominale duur is niet komen vast te staan. Waar ArtEZ enkel wijst op negatieve beoordelingen, constateert de rechtbank ook dat [eisende partij] diverse positieve en lovende beoordelingen heeft ontvangen.
4.33.
Vaststaat dat [eisende partij] , vanwege het negatief bindend studieadvies, gedurende het studiejaar 2019/2020 haar opleiding niet kon vervolgen. Ook kon zij daardoor niet starten met een andere door ArtEZ aangeboden opleiding. De rechtbank neemt daarnaast als vaststaand aan dat het voor [eisende partij] evenmin mogelijk was om met een kunstopleiding aan een andere (HBO-) instelling te starten gedurende het studiejaar 2019/2020. Als onweersproken geldt voor kunstopleidingen immers dat aspirant-studenten een toelatingsexamen moeten doen. Deze toelatingsexamens vinden plaats in de maanden voor aanvang van een nieuw studiejaar. Omdat [eisende partij] voor aanvang van het studiejaar 2019/2020 er niet op bedacht hoefde te zijn dat zij haar opleiding niet kon vervolgen, kan het haar niet worden verweten dat zij zich in het voorjaar van 2019 niet heeft ingeschreven voor een andere kunstopleiding voor het studiejaar 2019/2020.
4.34.
Uit het voorgaande volgt dan ook dat [eisende partij] twee jaar studievertraging heeft opgelopen doordat ArtEZ ten onrechte een negatief bindend studieadvies aan [eisende partij] heeft verstrekt. Hiermee is eveneens gegeven dat er causaal verband bestaat tussen het onzorgvuldig handelen door ArtEZ en de studievertraging die [eisende partij] daardoor heeft opgelopen.
Omvang schade
4.35.
Ten aanzien van de omvang van de schade overweegt de rechtbank dat deze niet concreet kan worden berekend. De schade moet dan ook zo goed als mogelijk worden geschat. Als aanknopingspunt voor deze schattig beroept [eisende partij] zich op het bepaalde in de richtlijn studievertraging. ArtEZ voert aan dat [eisende partij] de richtlijn studievertraging onjuist toepast. De richtlijn studievertraging is gemaximeerd tot het bepalen van schade bij één jaar studievertraging. Daarnaast is de richtlijn studievertraging alleen analoog van toepassing op de situatie van [eisende partij] . Er dienen correcties te worden toegepast op de normschadebedragen omdat de studievertraging niet het gevolg is van letselschade, aldus nog steeds ArtEZ.
4.36.
De rechtbank overweegt dat voor het bepalen van de omvang van schade die het gevolg is van studievertraging aansluiting gezocht kan worden bij de richtlijn studievertraging. Deze richtlijn bevat immers voor schade die het gevolg is van studievertraging per opleidingsniveau normschadebedragen. Deze normbedragen zijn door of namens de Letselschade Raad berekend op basis van CBS-gegevens en cao’s. Dat deze richtlijn een van de specifieke omstandigheden geabstraheerd, maar wel reëel beeld geeft van door studievertraging opgelopen schade is door geen van partijen betwist.
4.37.
Met ArtEZ is de rechtbank van oordeel dat de richtlijn studievertraging in beginsel is bedoeld voor het bepalen van schade bij maximaal één jaar studievertraging. Dit betekent echter niet dat de richtlijn geen betekenis kan spelen bij langere studievertraging. Hierbij is relevant dat in de toelichting bij de richtlijn studievertraging is opgenomen dat bij een vertraging van meer dan één jaar concrete invloeden een overwegende rol gaan spelen bij de waardering van deze schadepost. De toelichting noemt als zo’n concrete invloed het al dan niet in aanmerking komen voor een Wajong-uitkering. Die laatste omstandigheid speelt niet in deze zaak. Ook is in deze zaak niet gebleken dat sprake is van
concrete invloedendie
een overwegende rol spelen bij de waardering van deze schadepost. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de richtlijn studievertraging kan worden toegepast voor beide vertragingsjaren.
4.38.
Wel constateert de rechtbank dat [eisende partij] de richtlijn studievertraging onjuist hanteert. [eisende partij] sluit immers niet aan bij de normschadebedragen die gelden in het studiejaar waarin de studievertraging daadwerkelijk is geleden. Bij de begroting van de schade zal de rechtbank hier wel van uitgaan. De rechtbank begroot de schade van [eisende partij] dan ook door de normschadebedragen te hanteren genoemd bij de jaren 2019 en 2020. Dit betekent dat de schade van [eisende partij] wordt begroot op: € 42.275,00 (€ 20.875,00 (2019) en € 21.400,00 (2020)).
4.39.
ArtEZ betoogt verder nog dat er correcties moeten worden toegepast op de normschadebedragen van de richtlijn studievertraging. ArtEZ stelt dat de studievertraging van [eisende partij] niet te wijten is aan letselschade, daarom dienen genoten inkomsten gedurende de periode van studievertraging in mindering te worden gebracht op het schadebedrag. ArtEZ beroept zich in dit verband op het leerstuk van voordeelstoerekening. De rechtbank overweegt als volgt. Het uitgangspunt van de richtlijn studievertraging is dat een benadeelde later op de arbeidsmarkt instapt als gevolg van studievertraging. Daardoor verdient de benadeelde later dan gepland een hoger inkomen dat past bij de afgeronde opleiding. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit dit uitgangspunt niet, zoals ArtEZ aanvoert, dat genoten inkomsten tijdens de duur van de studievertraging daarom moeten worden gecorrigeerd. Bovendien heeft [eisende partij] onweersproken verklaard dat zij in het studiejaar 2019/2020 enkel onbetaalde arbeid heeft verricht (vrijwilligerswerk bij een poppodium). [eisende partij] heeft aldus geen inkomsten genoten die uit hoofde van enige correctie in mindering gebracht kunnen worden op de te betalen schadevergoeding.
4.40.
Tot slot heeft ArtEZ nog aangevoerd dat het niet aannemelijk is dat [eisende partij] na afronding van de studie Crossmedia Design überhaupt een betaalde baan had kunnen vinden. In zoverre had het, aldus ArtEZ, niet uitgemaakt dat [eisende partij] later had kunnen toetreden tot aan arbeidsmarkt. [eisende partij] zal dan ook geen schade ondervinden als gevolg van de opgelopen studievertraging. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, volgt de rechtbank ArtEZ niet in haar stelling dat [eisende partij] geen betaalde baan had kunnen vinden indien zij de opleiding Crossmedia Design wel had afgerond. Het is naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval geen feit van algemene bekendheid dat een opleiding aan een kunstacademie minder garantie geeft op betaalde werkzaamheden in vergelijking met andere opleidingen.
4.41.
De schade die [eisende partij] heeft geleden in verband met de studievertraging die het gevolg is van het onrechtmatig handelen door ArtEZ begroot de rechtbank op € 42.275,00. Van deze schade komt, zoals hiervoor is overwogen, 75% voor rekening van ArtEZ.
Rectificatievordering
4.42.
[eisende partij] vordert dat ArtEZ een rectificatie plaatst op de internetpagina www.artez.nl. Aan haar vordering legt [eisende partij] artikel 6:167 BW ten grondslag. Dit artikel bepaalt dat de rechter een aansprakelijke partij kan veroordelen tot rectificatie in verband met een onrechtmatige daad vanwege een onjuiste of door onvolledigheid misleidende publicatie van gegevens van feitelijke aard.
4.43.
De rechtbank wijst de rectificatievordering van [eisende partij] af, omdat zij voor toewijzing onvoldoende rechtsfeiten heeft gesteld. [eisende partij] stelt immers alleen dat sprake is geweest van
zeer onduidelijke en schimmige communicatievanuit ArtEZ. Vanwege de onduidelijke communicatie, in samenhang met de schorsing van [betrokkene 1] en de verwijdering van [eisende partij] , is er negatief over [eisende partij] gepraat, zo stelt [eisende partij] . De rechtbank concludeert dat [eisende partij] niet stelt dat ArtEZ enige uiting heeft gedaan die onjuist is of door onvolledigheid heeft te gelden als een misleidende publicatie van gegevens van feitelijke aard.
4.44.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
draagt [eisende partij] op te bewijzen:
de hoogte van de door haar opgebouwde studieschuld gedurende het studiejaar 2018/2019, en
de omvang van de noodzakelijke kosten die [eisende partij] heeft gemaakt voor het volgen van de opleiding Crossmedia Design in het studiejaar 2018/2019 en die door haar zijn betaald door aanwending van de door haar opgebouwde studieschuld,
5.2.
bepaalt dat, voor zover [eisende partij] dit bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. M.D.R. Joppe of mr. S.J. Peerdeman in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
22 juni 2022voor het opgeven door [eisende partij] van de getuigen en van hun respectieve verhinderdagen, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op de dinsdagen in de maanden juli tot en met november 2022 waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.4.
verwijst voor het geval [eisende partij] op die roldatum heeft medegedeeld geen getuigenbewijs te willen leveren of geen getuigen of verhinderdata heeft opgegeven de zaak naar de achtste rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor vonnis of,
maar alleen indien [eisende partij] daarom op de onder 5.3 bedoelde roldatum heeft verzocht,naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan de zijde van [eisende partij] , waarbij deze desgewenst ook het bewijs schriftelijk kan leveren,
5.5.
bepaalt voorts dat de partijen bij de getuigenverhoren aanwezig zullen zijn en, indien daartoe naar het oordeel van de rechter aanleiding bestaat, tijdens en/of na de getuigenverhoren voor de rechter zullen verschijnen om aan deze inlichtingen over de zaak te geven en deze te laten onderzoeken of de partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden,
5.6.
bepaalt dat de partijen alle schriftelijke (bewijs)stukken die zij nog in het geding willen brengen uiterlijk twee weken voor het getuigenverhoor in fotokopie aan de andere partij en aan de rechtbank toegezonden moeten hebben,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.D.R. Joppe en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2022.