ECLI:NL:RBGEL:2022:2087

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 april 2022
Publicatiedatum
22 april 2022
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4786 en 19_4789
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke sluiting van horeca-inrichtingen in Arnhem op basis van Wet bibob

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 25 april 2022, staat de tijdelijke sluiting van horeca-inrichtingen van eiseres in Arnhem centraal. De burgemeester had op 6 maart 2018 besloten tot sluiting van de horeca-inrichtingen van eiseres, waaronder [bedrijf 1], [bedrijf 2], [bedrijf 3] en [bedrijf 4], vanwege een ernstig vermoeden van strafbare feiten, waaronder witwassen en schijnbeheer. Dit besluit volgde op een melding van politie en justitie en een advies van het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Bureau) dat de vergunningen van eiseres een risico vormden voor de openbare orde. Eiseres had eerder vergunningen verkregen, maar deze werden ingetrokken na het advies van het Bureau en de burgemeester verklaarde de bezwaren van eiseres ongegrond.

De rechtbank oordeelde dat de burgemeester op goede gronden tot de sluiting had besloten. De burgemeester had voldoende bewijs dat de vergunningen mogelijk gebruikt zouden worden voor strafbare feiten, en de belangen van de openbare orde wogen zwaarder dan de belangen van eiseres. De rechtbank bevestigde dat de burgemeester de intrekking van de vergunningen en de tijdelijke sluiting kon baseren op de Wet bibob, die bedoeld is om te voorkomen dat criminele activiteiten worden gefaciliteerd door middel van vergunningen. Eiseres had aangevoerd dat zij geen strafbare feiten had gepleegd en dat de burgemeester onterecht had gehandeld, maar de rechtbank oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid tot zijn besluiten had kunnen komen. De beroepen van eiseres werden ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/4786 en 19/4789

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaken tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. K.T.E. Huisman),
en

de burgemeester van de gemeente Arnhem

(gemachtigde: mr. F.A. Pommer).

Inleiding

Bij besluit van 6 maart 2018 (zaaknummer 19/4786) heeft de burgemeester besloten tot tijdelijke sluiting van alle horeca-inrichtingen van eiseres, te weten [bedrijf 1] , [bedrijf 2] (voorheen [bedrijf 2] ), [bedrijf 3] en [bedrijf 4] (de horeca-inrichtingen).
Bij uitspraak van 20 maart 2018 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening tegen het besluit van 6 maart 2018 afgewezen.
Bij besluiten van 10 juli 2018 (zaaknummer 19/4789) heeft de burgemeester de aan eiseres in 2016 en 2017 verstrekte exploitatievergunningen en vergunningen op grond van de Drank- en Horecawet (DHW) voor deze horeca-inrichtingen ingetrokken en de aanvragen uit 2017 voor het verstrekken van dergelijke vergunningen geweigerd.
Bij besluiten van 16 juli 2019 (de bestreden besluiten I en II) heeft de burgemeester de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2022.
Verschenen zijn eiseres en haar gemachtigde. Namens de burgemeester zijn de gemachtigde en J. van den Heuvel verschenen. Op zitting is als getuige [getuige] gehoord.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze uitspraak over?
1. Aan de Korenmarkt in Arnhem bevinden zich meerdere cafés en restaurants. Op
1 oktober 2016 heeft de burgemeester aan eiseres een exploitatievergunning en een vergunning op grond van de DHW verleend ten behoeve van de exploitatie van de horeca-inrichting [bedrijf 1] . Op 20 juni 2017 zijn dezelfde vergunningen verleend voor de exploitatie van [bedrijf 2] (voorheen [bedrijf 2] ). Op 19 juni 2017 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een exploitatievergunning en een vergunning op grond van de DHW ten behoeve van de exploitatie van [bedrijf 3] en op 8 augustus 2017 ten behoeve van de exploitatie van [bedrijf 4] . De burgemeester heeft ten aanzien van deze aanvragen een advies aan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Bureau) gevraagd. Naar aanleiding van een melding van politie en justitie heeft de burgemeester op 6 maart 2018 een bevel tot tijdelijke sluiting van de horeca-inrichtingen gegeven. Naar aanleiding van het advies van het Bureau heeft de burgemeester bij besluiten van 10 juli 2018 de reeds verleende vergunningen ingetrokken en de aanvragen voor nieuwe vergunningen geweigerd.
1.1.
De relevante bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Procesbelang en omvang geding
2. Eiseres heeft de exploitatie van de horeca-inrichtingen inmiddels gestaakt en heeft alle vestigingen uitgeschreven uit het handelsregister van de kamer van koophandel. Omdat zij heeft aangevoerd dat zij omzetderving en schade heeft geleden, heeft zij naar het oordeel van de rechtbank toch procesbelang behouden.
2.1.
De rechtbank onderschrijft niet het standpunt van de burgemeester dat – waar het gaat om het beroep tegen de intrekking en weigering van de vergunningen - de omvang van het geding zich moet beperken tot de gronden die in dit verband expliciet in bezwaar zijn aangevoerd. Tussen bezwaar en beroep geldt geen grondentrechter. Voor zover de burgemeester meent dat sprake is van besluitonderdelen en eiseres niet kan opkomen tegen besluitonderdelen waartegen geen bezwaar is gemaakt, wordt ook dit standpunt niet gevolgd. Er is in dit geval geen sprake van afzonderlijke besluitonderdelen waartegen geen bezwaren zijn gericht, zodat een onderdelentrechter reeds om die reden geen toepassing vindt.
Wat is het standpunt van de burgemeester in bestreden besluit I, zaaknummer 19/4786?
3. In het bestreden besluit I stelt de burgemeester zich op het standpunt dat de (toen nog tijdelijke) sluiting nodig was, omdat de burgemeester door politie en justitie op de hoogte was gebracht van een strafrechtelijk onderzoek gericht tegen eiseres en de vermogensverstrekker van de horeca-inrichtingen van eiseres, [persoon] . Dit in verband met een ernstig vermoeden van witwassen, schijnbeheer en valsheid in geschrifte. Er liep toen al een onderzoek op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet bibob). In het kader van de belangenafweging achtte de burgemeester het maatschappelijk niet aanvaardbaar als het niet volstrekt duidelijk is wie in een onderneming verantwoordelijk is en hoe de financiering in elkaar steekt. Als einddatum van de tijdelijke termijn kan gesteld worden dat dit achteraf bezien, uiterlijk 10 juli 2018 is, aldus de burgemeester.
Wat is het standpunt van de burgemeester in bestreden besluit II, zaaknummer 19/4789?
3.1.
Uit het advies van het Bureau blijkt dat [persoon] vermogensverschaffer en partner van eiseres is en dat zij met hem een zakelijk samenwerkingsverband heeft. De burgemeester heeft overwogen dat feiten en omstandigheden erop wijzen dat [persoon] zich schuldig heeft gemaakt aan diverse strafbare feiten (Opiumwet delicten) en daaruit een (zeer) groot financieel voordeel heeft behaald. Op het Bibob-formulier heeft eiseres voorts niet vermeld dat zij twee leenovereenkomsten heeft met [persoon] , zodat er sprake is van valsheid in geschrifte. De vergunningen voor [bedrijf 3] en [bedrijf 4] zijn geweigerd omdat de feitelijke situatie niet overeenkomt met het in de aanvraag vermelde. Dat is een imperatieve weigeringsgrond en daarbij is geen ruimte voor belangenafweging. Voorts is aan de weigering ten grondslag gelegd dat het gevaar bestaat dat de vergunningen mede worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten dan wel mede worden gebruikt voor het plegen van strafbare feiten (artikel 3, lid 1 Wet bibob, hierna: de a- en de b-grond). Die laatste grondslag is eveneens reden geweest om de vergunningen voor [bedrijf 1] en [bedrijf 2] in te trekken. Ten aanzien van het intrekken van de exploitatievergunningen is daaraan toegevoegd dat de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is en daardoor een aantoonbaar veiligheids-of gezondheidsrisico voor de openbare orde is. Volgens de burgemeester wegen de belangen bij het weigeren en het intrekken van de vergunningen zwaarder dan de belangen die pleiten voor het in stand houden en toekennen van de vergunningen.
Waarom is eiseres het met de bestreden besluiten niet eens?
4. Eiseres heeft aangevoerd dat in 2015 de aanvraag van de vergunningen voor de exploitatie van [bedrijf 1] aan een Bibob-toets is onderworpen en dat er geen reden was om de gevraagde vergunningen te weigeren. Op 20 juni 2017 en 17 oktober 2017 zijn nog vergunningen aan eiseres verleend. Sindsdien hebben zich geen incidenten voorgedaan. Eiseres begrijpt niet dat de burgemeester het Bureau een nader onderzoek heeft laten instellen. Eiseres betwist het advies van dit Bureau. De inhoud is volgens eiseres niet op feiten of bewijzen gebaseerd. [persoon] had een zakelijke relatie met eiseres en adviseerde haar als zij daar om vroeg. Hij was sporadisch aanwezig in de horecagelegenheden om in opdracht van eiseres iets te doen. Daaraan mag niet de conclusie worden verbonden dat hij direct of indirect leiding heeft gegeven of zeggenschap had. Er was geen sprake van een zakelijk samenwerkingsverband. Het was een eenmanszaak. [persoon] heeft eiseres enkel geld geleend. Dit geld is afkomstig uit een erfenis die hij heeft ontvangen. Het verleden is het verleden en kan niet in eeuwigheid tegen Van de Meer en (afgeleid) eiseres worden gebruikt. De strafbare feiten waarop de besluiten zijn gestoeld dateren van meer dan 18 jaar geleden.
Bij de a-grond wordt wel gesteld dat het tijdsverloop heeft meegespeeld en de mate van gevaar is afgenomen, maar hieraan is geen duidelijke conclusie verbonden.
Het is aan de burgemeester om aan te tonen dat het geld niet afkomstig is uit een erfenis, zoals [persoon] heeft verklaard. Van de Meer en eiseres zijn inmiddels inderdaad veroordeeld door de strafrechter maar in de strafzaak is hoger beroep ingesteld. Er is geen a-grond aanwezig. Ook is er geen b-grond. Bij de aanvragen in 2017 voor de vergunningen is [persoon] als financier vermeld. De stukken zijn door eiseres aangeleverd. Van het achterhouden van stukken of valsheid in geschrifte was geen sprake. Inmiddels is eiseres gebleken dat bepaalde stukken en informatie niet in het dossier aanwezig zijn. Dat bevreemdt haar. Eiseres heeft herhaaldelijk nadere stukken aan de burgemeester gezonden. Er is geen sprake van strafbare feiten bij het invullen. Eiseres heeft de complete geldleningsovereenkomsten ingezonden. De stelling van de burgemeester dat zij bewust valsheid in geschrifte heeft gepleegd kan geen stand houden.
Er is sprake van onevenredigheid. Eiseres is haar goedlopende horecazaken kwijt geraakt door geruchten, kan geen vergunningen meer aanvragen en is ernstig in haar goede naam aangetast. Het openbaar belang en/of de openbare orde is nimmer in het gedrang gekomen.
Het bestreden besluit I: De tijdelijke sluiting
5. Bij besluit van 6 maart 2018 heeft de burgemeester de tijdelijke sluiting van alle horeca-inrichtingen van eiseres bevolen. Deze sluiting heeft de burgemeester gebaseerd op artikel 2.3.1.16, eerste lid, -de rechtbank gaat ervan uit dat artikel 2.3.1.6. een verschrijving was- van de APV.
5.1.
Ingevolge artikel 2.3.1.16 van de APV kan de burgemeester in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor een of meer horeca-inrichtingen, tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2.3.1.15 geldende sluitingsuren vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.
5.2.
Uit de bestuurlijke rapportage van de politie van 15 maart 2018 blijkt dat op de ING en ABN-AMRO bankrekeningen van [persoon] in de periode 23 mei 2016 tot 26 oktober 2017 een bedrag van in totaal € 591.005 contant is gestort. Voor de herkomst van deze gelden is geen legale verklaring omdat bij de belastingdienst geen inkomsten van [persoon] bekend zijn en hij langdurig gedetineerd is geweest vanwege (grootschalige) internationale drugshandel. [persoon] heeft € 361.500 overgeboekt naar de bankrekening van [bedrijf 1] van eiseres. Ook heeft [persoon] een bedrag van € 44.688 betaald ten behoeve van [bedrijf 1] . Deze bedragen zijn gebruikt voor de financiering van de exploitatie-, overname-, verbouwing- en inrichtingskosten van de vier horecagelegenheden. Verder is uit tapgesprekken het beeld ontstaan dat Van de Meer betrokken is bij de exploitatie van de horecagelegenheden en dat [persoon] , nadat de burgemeester had aangezegd de aanvragen voor advies aan het Bureau te zullen inzenden, de volgende dag besliste alle vier horecapanden in de (stille) verkoop aan te bieden bij een horecamakelaar. [persoon] heeft daarbij aangeboden bereid te zijn tot financiering van de koopsom aan potentiële kopers. Vervolgens is waargenomen dat [persoon] in [bedrijf 1] een gesprek heeft gehad met de horeca-makelaar, zonder dat mevrouw [eiseres] daarbij aanwezig is.
5.3
In het advies van het Bureau, dat ten tijde van het bestreden besluit reeds ter beschikking stond van de burgemeester, worden de bevindingen in de bestuurlijke rapportage bevestigd en nader geconcretiseerd.
5.4
De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester op basis van de bestuurlijke rapportage tot de conclusie kon komen dat er ten tijde van het opleggen van de sluitingsmaatregel sprake was van een ernstig vermoeden van witwassen en schijnbeheer. Het advies van het Bureau is in de motivering van het bestreden besluit niet expliciet benoemd maar hieruit volgt in ieder geval dat de vermoedens zoals die zijn neergelegd in de bestuurlijke rapportage niet zonder grond zijn geweest. De burgemeester heeft daarom in redelijkheid tot de tijdelijke sluiting kunnen overgaan. Gelet op de aard en de ernst van de uit de bestuurlijke rapportage blijkende feiten en omstandigheden, kan niet worden gezegd dat met een andere, lichtere, maatregel dan een tijdelijke sluiting hetzelfde resultaat kon worden bereikt. Doel was immers te voorkomen dat de horeca-inrichtingen van eiseres, gedurende het onderzoek, kunnen worden gebruikt voor het faciliteren van criminele activiteiten. De belangen van eiseres bij het voortzetten van de exploitatie wegen niet op tegen het belang van de burgemeester bij de tijdelijke sluiting van de horecagelegenheden in het kader van de bescherming van de openbare orde. Gelet hierop heeft de burgemeester het bezwaar van eiseres terecht ongegrond verklaard.
Het bestreden besluit II : De intrekking en weigering van de vergunningen
6. Vervolgens moet beoordeeld worden of de burgemeester op goede gronden het bezwaar tegen de intrekking en de weigering van de vergunningen van eiseres, ongegrond heeft kunnen verklaren.
6.1.
De burgemeester heeft de intrekking van de exploitatievergunningen gebaseerd op artikel 2.3.1.9, tweede lid, aanhef en onder f, van de APV, artikel 7, eerste lid, in samenhang met artikel 3 van de Wet bibob en artikel 3, tweede lid, van de Beleidsregels Wet bibob.
De intrekking van de DHW-vergunningen is gelegen in artikel 31, derde lid, onder a, van de DHW, artikel 3, eerste lid, Wet bibob en artikel 3, tweede lid, Beleidsregels Wet bibob.
De weigering van de exploitatievergunningen heeft de burgemeester bij de besluiten van 10 juli 2018 gebaseerd op artikel 2.3.1.6, aanhef en onder h, van de APV en op artikel artikel 7, eerste lid, in samenhang met artikel 3 van de Wet bibob en artikel 3 van de Beleidsregels Wet bibob.
In het bestreden besluit II heeft de burgemeester daar tevens artikel 2.3.1.6, aanhef en onder i, van de APV aan toegevoegd.
Voorts heeft de burgemeester de weigering van de DHW-vergunningen gebaseerd op artikel 27, eerste lid, aanhef en onder b, en artikel 27, derde lid, van de DHW en op artikel 3 Wet bibob en artikel 3, eerste lid, onder I, van de Beleidsregels Wet bibob.
De burgemeester verwijst voor de onderbouwing van de intrekking en weigering van de vergunningen met name naar het door hem gevraagde advies van het Bureau van 6 april 2018. In het advies is het Bureau tot het volgende oordeel gekomen:
“A-grond Het Bureau is van oordeel dat een mindere mate van gevaar bestaat dat de vergunningen mede zullen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten (artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Wet Bibob)
B-grond Het Bureau is van oordeel dat een ernstig gevaar bestaat dat de vergunningen mede zullen worden gebruikt om strafbare feiten te plegen (artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de Wet Bibob).”
Mocht de burgemeester het advies van het Bureau aan zijn besluit ten grondslag leggen?
7. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [1] mag een bestuursorgaan, gelet op de deskundigheid van het Bureau, in beginsel van diens advies uitgaan. Dit neemt niet weg dat het zich ervan moet vergewissen dat het aan het advies ten grondslag liggende onderzoek naar de feiten op zorgvuldige wijze is verricht en dat de feiten de conclusies kunnen dragen. Dat is bijvoorbeeld niet het geval indien de feiten voor de conclusies te weinig of te weinig directe aanwijzingen bieden of omdat ze in verschillende richtingen wijzen, onderling tegenstrijdig zijn of niet stroken met hetgeen overigens bekend is. Van belang is in dit verband dat het bestuursorgaan in beginsel geen inzage heeft in de onderliggende broninformatie van het advies van het Bureau, zodat eigen verificatie veelal niet mogelijk is. Dit betekent dat het bestuursorgaan in de regel op de weergave van de broninformatie door het Bureau en de daaraan gegeven kwalificatie mag afgaan. Wel dient het bestuursorgaan zich ervan te vergewissen dat de gestelde vragen op zodanige wijze zijn beantwoord dat op basis van het advies op zorgvuldige wijze en voldoende gefundeerd kan worden beslist. [2]
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de burgemeester, gelet op de feiten en bronnen vermeld in het advies van het Bureau, kunnen concluderen dat het advies zorgvuldig tot stand is gekomen en geen zodanige gebreken of leemten in kennis bevat dat hij het advies van het Bureau niet aan zijn beslissing ten grondslag mocht leggen.
Is er sprake van een zakelijk samenwerkingsverband tussen eiseres en [persoon] ?
8. Volgens de rechtspraak [3] van de Afdeling moet voor het aannemen van een zakelijke samenwerkingsverband een zakelijke relatie bestaan die is gericht op samenwerking en een zeker duurzaam en structureel karakter heeft. Verder blijkt uit vaste rechtspraak van de Afdeling dat een veelheid aan factoren kan bijdragen aan de conclusie dat van een zakelijk samenwerkingsverband sprake is, bijvoorbeeld: de mate van invloed op de bedrijfsvoering, onzakelijke (financierings-, overname of huur) constructies, huurrelatie, handelsrelatie, werkrelatie, onervarenheid van de aanvragen in de branche, het werkzaam zijn in dezelfde branche en/of een familie- of vriendenrelatie. [4]
De conclusie dat eiseres in een zakelijk samenwerkingsverband tot [persoon] staat is in het advies van Bureau uiteengezet. Uit het advies blijkt dat [persoon] aan eiseres een lening van € 50.000 en een lening van € 350.000 heeft verstrekt. Deze leningen zijn nog actueel, aldus het Bureau. Op zitting heeft eiseres dit ook bevestigd. Ook heeft [persoon] in de periode van 10 augustus 2016 tot en met 1 februari 2017 een bedrag van in totaal € 45.500 aan eiseres overgeboekt. Uit de bankrekeningen van [persoon] volgt dat in de periode van augustus 2016 tot en met oktober 2017 een bedrag van € 361.500 is overgeboekt naar een bankrekening van [bedrijf 1] en dat een bedrag van € 44.688 is betaald ten behoeve van [bedrijf 1] .
Verder blijkt uit het advies dat er tussen eiseres en [persoon] een persoonlijke relatie bestaat en dat beiden staan ingeschreven op hetzelfde adres. Ook is er sprake van betrokkenheid van [persoon] bij de vestigingen en de bedrijfsvoering van [bedrijf 1] . [persoon] heeft zich actief bezighouden met de vergunningaanvragen. Dit blijkt uit het feit dat eiseres samen met [persoon] naar een horecaspreekuur is gekomen alsmede dat [persoon] gegevens bij de gemeente [woonplaats] heeft ingeleverd over een vergunningaanvraag en een erfenis van eiseres. Uit tapgesprekken blijkt dat [persoon] betrokken is bij de exploitatie van de horecagelegenheden van eiseres door het doorgeven van bestellingen en het fungeren als aanspreekpunt voor personeel. Tevens heeft [persoon] de vier horecavestigingen op de Korenmarkt zonder de aanwezigheid van eiseres in de verkoop aangeboden bij een horeca-makelaar.
8.1.
Op de zitting is [persoon] op verzoek van eiseres als getuige gehoord. Daar heeft hij de door het Bureau genoemde feiten niet ontkend, maar slechts in een andere context geplaatst. Aan die getuigenverklaring kan echter niet de betekenis worden gehecht die eiseres daaraan toegekend wenst te zien. De stelling dat [persoon] slechts een marginale, adviserende rol zou hebben gehad, laat immers de eerdergenoemde feiten onverlet. Nog daargelaten dat een adviserende rol eveneens wijst op een samenwerking, staat in dit geval buiten kijf dat [persoon] ook grote bedragen heeft geleend aan eiseres en daarmee de horecazaken heeft gefinancierd. Ook heeft hij als aanspreekpunt gefungeerd voor het personeel en is hij betrokken geweest bij de verkoop van de horecavestigingen. Ook daaruit blijkt een hoge mate van invloed en betrokkenheid op de bedrijfsvoering.
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de burgemeester, onder verwijzing naar deze feiten en omstandigheden in het advies van het Bureau, voldoende onderzocht en gemotiveerd dat aannemelijk is dat een zakelijk samenwerkingsverband tussen eiseres en [persoon] bestaat.
Bestaat er ernstig gevaar?
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de burgemeester zich onder verwijzing naar het advies van het Bureau op het standpunt mogen stellen dat een ernstig gevaar bestaat dat de genoemde vergunningen mede zullen worden gebruikt om strafbare feiten te plegen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet bibob.
De burgemeester heeft dit kunnen baseren op de zakelijke relatie tussen eiseres en [persoon] en op het vermoeden dat eiseres valsheid in geschrifte heeft gepleegd, zoals volgt uit het advies van het Bureau.
Uit het advies van het Bureau blijkt dat [persoon] volgens een Spaans vonnis uit 2012 in 2011 in strijd met de Opiumwet heeft gehandeld en daarbij is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar en zes maanden en betaling van een geldboete van in totaal € 47.449.422,52. Daarnaast zijn er onherroepelijke veroordelingen tot zes jaar gevangenisstraf in 2003 en 4 maanden gevangenisstraf in 1999 wegens het overtreden van de Opiumwet. Ook is [persoon] veroordeeld tot twaalf maanden gevangenisstraf wegens deelname aan een criminele organisatie in oktober 2003. Daarbij acht het Bureau het aannemelijk dat [persoon] met de strafbare feiten een (zeer) groot financieel voordeel heeft behaald.
De stelling van eiseres dat de bij de beoordeling meegewogen veroordelingen van [persoon] betrekking hebben op betrekkelijk gedateerde strafbare feiten en het daarom niet evenredig is met de mate van het gevaar slaagt niet. Anders dan eiseres stelt, staat tijdsverloop op zichzelf niet aan een ernstig gevaar ex artikel 3, eerste lid, van de Wet Bibob in de weg. Uit de rechtspraak van de Afdeling volgt dat indien veroordelingen in de justitiële registraties staan vermeld, die bij het bibob-onderzoek kunnen worden betrokken en de burgemeester die bij zijn besluitvorming kan betrekken. [5] Daarbij komt dat [persoon] in 2011 is veroordeeld voor handelen in strijd met de Opiumwet en gelet op de rechtspraak van de Afdeling [6] blijft voordeel dat is behaald met criminele activiteiten in beginsel deel uitmaken van het vermogen zolang dit niet bijvoorbeeld met een ontnemingsmaatregel aan het vermogen is onttrokken.
Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank een onvoldoende verklaring gegeven voor de herkomst van het vermogen waaruit zij leningen heeft ontvangen. De grond dat het geld van [persoon] een legale herkomst heeft en afkomstig is uit een erfenis, heeft eiseres niet onderbouwd. Ook hetgeen eiseres overigens nog heeft aangevoerd over de herkomst van het vermogen van [persoon] acht de rechtbank, nu enige onderbouwing daarvan ontbreekt, niet aannemelijk. Omdat volgens het Bureau [persoon] een (zeer) groot financieel voordeel heeft behaald met de strafbare feiten en er geen ontnemingsmaatregel is geweest, heeft de burgemeester zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt mogen stellen dat een ernstig gevaar bestaat dat de genoemde vergunningen mede zullen worden gebruikt voor het plegen van strafbare feiten, in dit geval witwassen van uit criminele activiteiten verkregen vermogen.
Daar komt bij dat volgens het Bureau sprake is van een ernstig vermoeden dat eiseres valsheid in geschrifte heeft gepleegd, omdat eiseres op het Bibob-vragenformulier van na augustus 2017 ontkennend heeft geantwoord op de vragen: “
Wordt de onderneming gefinancierd met vreemd vermogen?” en “ Heeft u momenteel openstaande schulden?”terwijl zij op 5 september 2016 en 17 maart 2017 leenovereenkomsten had aangegaan met [persoon] voor een bedrag van in totaal € 400.000.
De rechtbank is uit de stukken niet gebleken dat eiseres haar leningen altijd aan de burgemeester heeft opgegeven. Deze stelling heeft eiseres ook niet op enige wijze met gegevens onderbouwd zodat deze grond niet slaagt.
Op de zitting is aan de orde geweest dat [persoon] in december 2021 door de rechtbank is veroordeeld tot 5 jaar en 6 maanden gevangenisstraf voor gewoontewitwassen en valsheid in geschrifte en dat eiseres is veroordeeld wegens valsheid in geschrifte en schuldwitwassen tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden.
Eiseres heeft aangevoerd dat er nog geen sprake is van onherroepelijke veroordelingen omdat er nog hoger beroep loopt. Deze grond leidt niet tot een ander oordeel. Voor het bepalen van ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet bibob is niet vereist dat er sprake is van onherroepelijke veroordelingen [7] . De burgemeester kon ten tijde van het nemen van zijn besluiten uit de feiten en omstandigheden afleiden dat het gevaar bestond dat de in geding zijnde vergunningen mede gebruikt konden gaan worden om strafbare feiten te plegen.
9.1.
Omdat het bestreden besluit II al op de b-grond van artikel 3 van de Wet bibob in stand blijft, ziet de rechtbank geen aanleiding om nog in te gaan op de a-grond respectievelijk de andere weigerings- en intrekkingsgronden.
Belangenafweging
10. Eiseres heeft aangevoerd dat zij haar horecazaken is kwijtgeraakt en dat dit onevenredig is.
10.1.
Zoals volgt uit overweging 9 was de burgemeester bevoegd om de vergunningen in te trekken en te weigeren. Dit mag echter alleen als dit evenredig is. De burgemeester stelt zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt dat dit het geval is. De intrekking en weigering van de vergunningen dient het algemeen belang om te voorkomen dat de overheid het benutten van uit strafbare feiten verkregen of te verkrijgen voordelen faciliteert, teneinde de ontwrichtende gevolgen voor de openbare orde, het woon- en leefklimaat en de veiligheid te voorkomen. De Wet Bibob strekt er bovendien toe te voorkomen dat oneerlijke concurrentie ontstaat of machtsposities worden opgebouwd met witgewassen geld en/of verwevenheid van de onder- en bovenwereld. [8] De rechtbank begrijpt dat de financiële en persoonlijke gevolgen voor eiseres ingrijpend zijn, maar de verwijten op grond waarvan de burgemeester de besluiten heeft genomen, zijn zeer ernstig. De burgemeester heeft daarom het algemeen belang in verhouding tot de gevolgen die eiseres ondervindt zwaarder mogen laten wegen en in redelijkheid meer gewicht kunnen toekennen aan het voorkomen dat de vergunningen mede zullen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen, op geld waardeerbare voordelen te benutten dan aan het belang van eiseres bij het behouden en verkrijgen van de vergunningen.
Conclusie
11. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, voorzitter, mr. G.H.W. Bodt en mr. M. Ichoh, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Smeenk, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Bijlage
Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet bibob)
Artikel 3
1. Voorzover bestuursorganen bij of krachtens de wet daartoe de bevoegdheid hebben gekregen, kunnen zij weigeren een aangevraagde beschikking te geven dan wel een gegeven beschikking intrekken, indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om:
a. uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of
b. strafbare feiten te plegen.
2 Voorzover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, betreft, wordt de mate van het gevaar vastgesteld op basis van:
a. feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a,
b. ingeval van vermoeden de ernst daarvan,
c. de aard van de relatie en
d. de grootte van de verkregen of te verkrijgen voordelen.
3 Voorzover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, betreft, wordt de mate van het gevaar vastgesteld op basis van:
a. feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die zijn gepleegd bij activiteiten die overeenkomen of samenhangen met activiteiten waarvoor de beschikking wordt aangevraagd dan wel is gegeven,
b. ingeval van vermoeden de ernst daarvan,
c. de aard van de relatie en
d. het aantal van de gepleegde strafbare feiten.
4 De betrokkene staat in relatie tot strafbare feiten als bedoeld in het tweede en derde lid, indien:
a. hij deze strafbare feiten zelf heeft begaan,
b. hij direct of indirect leiding geeft dan wel heeft gegeven aan, zeggenschap heeft dan wel heeft gehad over of vermogen verschaft dan wel heeft verschaft aan een rechtspersoon in de zin van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht die deze strafbare feiten heeft begaan, of
c. een ander deze strafbare feiten heeft gepleegd en deze persoon direct of indirect leiding geeft dan wel heeft gegeven aan, zeggenschap heeft dan wel heeft gehad over, vermogen verschaft dan wel heeft verschaft aan betrokkene, of in een zakelijk samenwerkingsverband tot hem staat of heeft gestaan.
5 De weigering dan wel intrekking, bedoeld in het eerste lid, vindt slechts plaats indien deze evenredig is met:
a. de mate van het gevaar en
b. voorzover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, betreft, de ernst van de strafbare feiten.
6 Eenzelfde bevoegdheid tot weigering dan wel intrekking als bedoeld in het eerste lid hebben bestuursorganen, indien feiten en omstandigheden erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging van de aangevraagde dan wel gegeven beschikking een strafbaar feit is gepleegd. De weigering dan wel intrekking vindt slechts plaats, indien deze tenminste evenredig is met, ingeval van vermoedens, de ernst daarvan en met de ernst van het strafbare feit.
7 Voorzover blijkt dat geen sprake is van ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, kan het bestuursorgaan bij mindere mate van gevaar aan de beschikking voorschriften verbinden. Deze voorschriften zijn gericht op het wegnemen of beperken van dergelijk gevaar.
8 In dit artikel wordt mede verstaan onder strafbaar feit een overtreding waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd.
Artikel 7
1. Een gemeentelijke vergunning die op grond van een verordening verplicht is gesteld voor een inrichting of bedrijf, kan door het college van burgemeester en wethouders respectievelijk de burgemeester worden geweigerd dan wel ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3.
2 Voordat een beslissing als bedoeld in het eerste lid wordt genomen, kan het college van burgemeester en wethouders respectievelijk de burgemeester het Bureau om een advies vragen.
3 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op een gemeentelijke ontheffing.
Artikel 8
Er is een Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
Artikel 9
1. Het Bureau heeft tot taak aan bestuursorganen, voorzover deze bij of krachtens de wet de bevoegdheid hebben gekregen het Bureau daartoe te verzoeken, desgevraagd advies uit te brengen over de mate van gevaar, bedoeld in artikel 3, eerste lid, of over de ernst van de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 3, zesde lid.
Drank- en horecawet, zoals deze wet luidde ten tijde in geding
Artikel 3
1. Het is verboden zonder daartoe strekkende vergunning van de burgemeester het horecabedrijf of slijtersbedrijf uit te oefenen.
Artikel 27
1. Een vergunning wordt geweigerd indien:
(…)
b. redelijkerwijs moet worden aangenomen, dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvrage vermelde in overeenstemming zal zijn;
3 Een vergunning kan worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
Artikel 31
(…)
3 Een vergunning kan voorts door de burgemeester worden ingetrokken, indien:
a. er sprake is van het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur. Voordat daaraan toepassing wordt gegeven, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van voornoemde wet, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd;
(…)
Algemene Plaatselijke Verordening voor [woonplaats]
Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:
a. indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;
b. indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;
c. indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;
Artikel 2.3.1.1 Begripsomschrijvingen
(…)
4. Onder exploitant wordt in deze paragraaf verstaan: de natuurlijke- of rechtspersoon voor wiens rekening en risico een horeca-inrichting wordt geëxploiteerd.
5. Onder beheerder wordt in deze paragraaf verstaan: de persoon die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in een horeca-inrichting.
Artikel 2.3.1.2 Vergunningplicht
1.Het is verboden een horeca-inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
Artikel 2.3.1.6 Weigeringsgronden
De burgemeester weigert de vergunning, indien:
(…)
h. redelijkerwijs moet worden aangenomen, dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag voor de vergunning vermelde in overeenstemming zal zijn; of
i. de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is en daardoor een aantoonbaar veiligheids- of gezondheidsrisico of een risico voor de openbare orde ontstaat.
Artikel 2.3.1.9 Intrekkingsgronden
(…)
2. De burgemeester kan de vergunning intrekken, indien:
(…)
f. de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is en daardoor een aantoonbaar veiligheids- of gezondheidsrisico of een risico voor de openbare orde.
(…)
Artikel 2.3.1.16 Afwijking sluitingsuur; tijdelijke sluiting
1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor een of meer horeca-inrichtingen, tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2.3.1.15 geldende sluitingsuren vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.
2.Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 13b Opiumwet van toepassing is.
Beleidsregels Wet bibob
Artikel 3. Categorieën
1. Het bestuursorgaan past, met inachtneming van hetgeen in deze beleidsregels daarover is bepaald, de wet toe met betrekking tot
a. beschikkingen zoals bedoeld in:
I. artikel 3 van de Drank- en Horecawet, indien sprake is van vestiging van een nieuw bedrijf, overname van een bestaand bedrijf of wijziging van de ondernemingsvorm;
(…)

Voetnoten

1.20 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3500
2.4 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2676
5.Uitspraak van 24 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:216 (rov. 5.3).
6.uitspraak van15 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3113
8.Kamerstukken II 1999/2000, 26 883, nr. 3, blz. 2 en ABRvS 28 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:638.