ECLI:NL:RBGEL:2022:2058

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
22 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 4138
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging WIA-uitkering en de invloed van PGB-inkomsten op de uitkeringshoogte

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 21 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres A en het UWV over de verlaging van de WIA-uitkering. Eiseres ontving een WIA-uitkering die op 22 juni 2020 was toegekend, maar het UWV heeft deze uitkering verlaagd op basis van inkomsten uit een persoonsgebonden budget (PGB) dat zij ontving voor de zorg van haar dochter. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het UWV om de uitkering te verlagen en stelt dat de inkomsten uit het PGB niet als inkomen moeten worden aangemerkt, omdat deze zijn bedoeld voor de zorg van haar dochter en niet voor haar eigen levensonderhoud.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende procesbelang bestaat bij de voortzetting van het beroep, ondanks het besluit van het UWV om alle openstaande schulden van eiseres kwijt te schelden. De rechtbank oordeelt dat de WIA-uitkering van eiseres met ingang van 1 januari 2021 terecht is verlaagd op basis van de inkomsten uit het PGB. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de inkomsten uit het PGB als inkomen moeten worden aangemerkt, omdat deze een beloning zijn voor de werkzaamheden die eiseres verricht op basis van een zorgovereenkomst voor haar dochter.

Eiseres heeft ook een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen toezeggingen van het UWV zijn gedaan die erop wijzen dat de inkomsten uit het PGB onder de Wet WIA zouden worden vrijgesteld. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, maar heeft het UWV wel veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.518,-, en het griffierecht op € 49,-.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/4138

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Eiseres A] , uit [plaats B] , eiseres

(gemachtigde: mr. T.P. Boer),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het UWV), verweerder,
(gemachtigde: T.I. Gerritsen).

Procesverloop

Met de brief van 11 februari 2021 heeft het UWV aan eiseres meegedeeld dat de beslissing van 2 april 2020 – waarin aan eiseres een WIA [1] -uitkering is toegekend vanaf 22 juni 2020 – onjuist was. De beslissing van 2 april 2020 wordt daarom ingetrokken.
Met het primaire besluit van 11 februari 2021 (het primaire besluit I) heeft het UWV vervolgens de WIA-uitkering [2] toegekend vanaf 22 juni 2020. Omdat eiseres werkt (lees: een PGB [3] ontvangt), kan het UWV de uitkering nog niet definitief vaststellen. De betaling is daarom een voorschot.
Met het primaire besluit van eveneens 11 februari 2021 (het primaire besluit II) is de uitkering van eiseres definitief vastgesteld. Eiseres heeft in de periode van 22 juni 2020 tot en met 31 december 2020 een voorschot ontvangen. Eiseres heeft een bedrag van in totaal € 7.031,80 bruto te veel ontvangen. Dit moet zij aan UWV terugbetalen. Eiseres blijft haar uitkering als voorschot ontvangen, maar het voorschot wordt vanaf 1 januari 2021 verlaagd naar € 278,18 bruto per maand.
Met het besluit van 16 februari 2021 (het primaire besluit III) heeft het UWV aan eiseres meegedeeld dat het bedrag van € 7.031,80 binnen zes weken moet worden betaald.
Met het besluit van 24 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend en verwijst daarin naar het besluit van 6 december 2021. Hierin staat dat de schulden die nog openstaan bij het UWV worden kwijtgescholden. Gelet op de inhoud van dit besluit geeft het UWV eiseres in overweging om het beroep in te trekken.
De rechtbank heeft het besluit van 6 december 2021 - gelet op artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) - betrokken in de beroepsprocedure.
Met de brief van 20 december 2021 heeft eiseres aangegeven dat zij haar beroep handhaaft.
De rechtbank heeft het UWV met de brief van 30 december 2021 vragen gesteld. Het UWV heeft op 19 januari 2022 een nader verweerschrift ingediend. Eiseres heeft met de brief van 25 januari 2022 gereageerd.
De zaak is bij de rechtbank behandeld op de Teams-zitting van 7 april 2022. Eiseres was aanwezig samen met haar gemachtigde. Het UWV is met bericht van verhindering niet verschenen.

Wat er aan deze procedure voorafging

1. Eiseres heeft op 7 maart 2020 een WIA-uitkering aangevraagd. Op het aanvraagformulier heeft eiseres vermeld dat zij inkomen ontvangt uit het PGB van haar dochter.
2. Het UWV heeft de aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA beoordeeld.
3. Volgens de arts heeft eiseres geen benutbare mogelijkheden. [4] Er is sprake van een ernstige medische aandoening.
4. Met het besluit van 2 april 2020 is aan eiseres met ingang van 22 juni 2020 een WIA-uitkering toegekend.
5. Met het besluit van 27 mei 2020 is aan eiseres meegedeeld dat haar uitkering op grond van de Ziektewet met ingang van 21 juni 2020 stopt. Eiseres is dan twee jaar ziek.
6. Met de brief van 11 februari 2021 heeft het UWV eiseres geïnformeerd dat de beslissing van 2 april 2020 wordt ingetrokken. Volgens het UWV is dit besluit onjuist. Vervolgens heeft het UWV de primaire besluiten I, II en III genomen die hiervoor onder procesverloop genoemd zijn.
7. Met het besluit van 11 maart 2021 heeft het UWV aan eiseres laten weten dat zij haar schuld aan het UWV voorlopig niet hoeft te betalen. De Belastingdienst heeft het UWV geïnformeerd dat zij bij de Belastingdienst is aangemeld als gedupeerde van de problemen met de kinderopvangtoeslag.
8. Met het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Het UWV stelt zich op het standpunt dat de definitieve hoogte van de WIA-uitkering over de periode van 22 juni 2020 tot en met 31 december 2020 juist is berekend. Op goede gronden is besloten dat het te veel betaalde bedrag moet worden terugbetaald. Volgens het UWV is bij de definitieve vaststelling van de hoogte van de WIA-uitkering op goede gronden besloten om het gedeelte van de inkomsten uit het PGB niet vrij te laten. Het UWV verwijst voor wat betreft het verzoek om kwijtschelding naar zijn brief van 11 maart 2021. Het UWV kan nog geen beslissing nemen op het verzoek.
9. Met het besluit van 6 december 2021 heeft het UWV alle openstaande schulden van eiseres kwijtgescholden. Gelet hierop stelt het UWV zich op het standpunt dat eiseres geen procesbelang meer heeft in deze procedure. Het UWV verzoekt de rechtbank om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.

Wat eiseres vindt

10. Eiseres is het niet met het UWV eens. Zij voert aan dat de inkomsten uit het PGB eerder wel, onder het regime van de WW [5] en de Ziektewet, zijn vrijgesteld. Het is onduidelijk waarom deze vrijstelling niet zou kunnen voortduren. Volgens eiseres was het UWV altijd op de hoogte van de vrijgestelde inkomsten en het bijzondere karakter van die uren, te weten PGB-uren voor de verzorging van haar dochter. Eiseres doet een beroep op het vertrouwensbeginsel. Eiseres heeft haar beroep na het besluit van 6 december 2021 gehandhaafd. Volgens eiseres is er niet beslist op haar beroepsgrond dat de inkomsten uit PGB (70 uur) moeten worden vrijgesteld. Er vindt nog altijd een korting plaats op de uitkering in verband met het PGB. Eiseres is daarom ontvankelijk in haar beroep.

Waarover het gaat in deze zaak

11. De rechtbank moet in de eerste plaats beoordelen of eiseres procesbelang heeft. Wanneer hiervan sprake is, moet de rechtbank het beroep inhoudelijk beoordelen en een oordeel geven over de vraag of het UWV bij het bepalen van de hoogte van de WIA-uitkering per 1 januari 2021 terecht rekening houdt met de inkomsten uit het PGB.

Wat de rechtbank vindt

Procesbelang
12. De rechtbank oordeelt dat er voldoende procesbelang bestaat bij de voortzetting van dit beroep ondanks het besluit van het UWV om alle openstaande schulden van eiseres kwijt te schelden. De rechtbank zal dit hierna uitleggen.
13. De rechtbank heeft aan het UWV schriftelijk vragen gesteld. In het aanvullend verweerschrift stelt het UWV zich op het standpunt dat eiseres geen procesbelang meer heeft omdat al haar openstaande schulden zijn kwijtgescholden. De rechtbank volgt dit standpunt niet. In het primaire besluit II is ook beslist dat eiseres haar WIA-uitkering als voorschot blijft ontvangen. De WIA-uitkering wordt met ingang van 1 januari 2021 verlaagd gelet op haar inkomsten. Het UWV gaat hier in het aanvullend verweerschrift ten onrechte aan voorbij. De rechtbank oordeelt dat eiseres procesbelang heeft nu het oordeel van de rechtbank over de vraag of het PGB-inkomen terecht wordt gekort gevolgen kan hebben voor de hoogte van haar WIA-uitkering met ingang van 1 januari 2021.
Inkomsten uit het PGB
14. Eiseres heeft op de zitting nader toegelicht dat het PGB is bestemd voor haar hulpbehoevende dochter. Eiseres verleent zorg aan haar dochter ondanks haar eigen gezondheidsproblemen. Daarnaast schakelt zij met het PGB de hulp in van anderen. Gelet op het bijzondere karakter van het PGB en de reden waarvoor het is toegekend, vindt eiseres dat het PGB niet als inkomen mag worden gezien.
15. Op de zitting is besproken dat op grond van vaste rechtspraak [6] inkomsten uit PGB als inkomen moeten worden aangemerkt. De inkomsten uit PGB zijn namelijk een beloning voor de werkzaamheden die eiseres op basis van een zorgovereenkomst ten behoeve van haar dochter verricht. De rechtbank ziet in de omstandigheden die eiseres heeft aangevoerd geen reden om hierover anders te oordelen.
16. Eiseres doet tot slot een beroep op het vertrouwensbeginsel. Eiseres voert aan dat de inkomsten uit PGB in de periode dat eiseres een uitkering ontving op grond van de WW en de Ziektewet wel waren vrijgesteld.
17. Bij de beoordeling van een beroep op het vertrouwensbeginsel moeten volgens vaste rechtspraak drie stappen worden doorlopen. [7] In de eerste plaats is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van het bestuursorgaan toezeggingen of uitspraken zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden kon en mocht afleiden of, en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.
18. De rechtbank stelt vast dat eiseres een uitkering op grond van de Wet WIA ontvangt. Uit het dossier is niet gebleken dat het UWV aan eiseres heeft toegezegd dat de inkomsten uit PGB onder de Wet WIA zouden worden vrijgesteld. Eiseres heeft dit op de zitting ook niet nader onderbouwd. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt dus alleen al niet omdat niet aan de voorwaarde van de eerste stap is voldaan. Overigens heeft het UWV in het bestreden besluit toegelicht dat er voor de vrijstelling van de inkomsten uit PGB bij de betaling van met name de WW-uitkering achteraf geen rechtsgrond aanwezig was.

De conclusie van de rechtbank

19. Het beroep van eiseres is ongegrond. Dit betekent dat zij geen gelijk krijgt.
20. De rechtbank ziet wel aanleiding om – gelet op het besluit van 6 december 2021 gedurende deze beroepsprocedure – te bepalen dat het UWV het door eiseres betaalde griffierecht van € 49,- aan haar vergoedt.
21. De rechtbank veroordeelt het UWV daarnaast in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van in totaal € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan op 21 april 2022 door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. S.E. Berghout, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Wet WIA: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.Het gaat om een WGA-loonaanvullingsuitkering.
3.PGB: Persoonsgebonden budget.
4.De arts heeft zijn bevindingen vastgelegd in de rapporten van 1 april 2020 en 27 mei 2020. Het sociaal medisch oordeel in deze rapporten is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts.
5.WW: Werkloosheidswet.
6.De rechtbank wijst op deze plaats naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 11 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2292 en de uitspraak van de rechtbank Limburg van 18 februari 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:1289.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 11 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2866.