ECLI:NL:RBGEL:2021:6918

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
AWB _ 20 - 7003
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verklaring van geschiktheid voor rijbewijzen van groep 2 door het CBR in verband met interfererende lichamelijke functiestoornis

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 21 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een bestuurder, en de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Eiser was in eerste instantie rijgeschikt verklaard voor voertuigen van groep 1, maar ongeschikt voor groep 2, wat betreft vrachtauto's. Het CBR had deze beslissing genomen op basis van een plexusletsel bij eiser, dat leidde tot functiestoornissen van de linker onderarm. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het CBR verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank heeft het beroep van eiser op 5 oktober 2021 behandeld. Eiser stelde dat technologische ontwikkelingen, zoals het Volvo Dynamic Steering System (VDSS), een nieuwe omstandigheid vormden die zijn geschiktheid voor groep 2 zou kunnen beïnvloeden. De rechtbank oordeelde dat het CBR onvoldoende had gemotiveerd waarom deze technologische aanpassing niet als nieuw feit kon worden beschouwd. De rechtbank volgde het standpunt van het CBR niet dat de aanwezigheid van een interfererende functiestoornis uitsloot dat eiser geschikt kon worden verklaard, mits er aanpassingen aan het voertuig zouden zijn.

De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit van het CBR vernietigd moest worden en dat er een nieuwe procedure moest worden gestart om de geschiktheid van eiser opnieuw te beoordelen, waarbij hij de gelegenheid krijgt om zijn standpunten nader te onderbouwen. Tevens werd het CBR veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 1.496 werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het CBR om technologische ontwikkelingen in overweging te nemen bij de beoordeling van rijgeschiktheid.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 20/7003

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2021

in de zaak tussen

[Eiser A] , te [plaats A] , eiser

(gemachtigde: mr. R.L. de Graaff),
en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder

(gemachtigde: S.J.W. van de Vorstenbosch).

Procesverloop

In het besluit van 30 juni 2020 (primair besluit) heeft verweerder eiser rijgeschikt verklaard voor de in het besluit genoemde voertuigen en ongeschikt voor – samengevat – vrachtauto’s.
In het besluit van 23 november 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 5 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn vader. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De van belang zijnde wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bij deze uitspraak behorende bijlage.
1. Verweerder heeft eiser rijgeschikt verklaard voor rijbewijzen van groep 1 zoals bedoeld in artikel 1 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (Regeling) en ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2 zoals bedoeld in artikel 1 van de Regeling. Het beroep ziet op de weigering van verweerder om een verklaring van geschiktheid af te geven voor rijbewijzen van groep 2.
2. In het primaire besluit heeft verweerder een verklaring van geschiktheid voor groep 2 geweigerd omdat eiser niet voldoet aan de eisen van de Regeling. Uit de brief van verweerder van 19 oktober 2020 blijkt dat verweerder voornemens was om in de beslissing op bezwaar de grondslag van het besluit te wijzigen, in die zin dat de verklaring van geschiktheid wordt geweigerd omdat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Eiser is in de gelegenheid gesteld hierop te reageren.
Aan het bestreden besluit ligt het volgende ten grondslag. Bij besluit van 21 januari 2015 heeft verweerder een verklaring van geschiktheid voor groep 2 geweigerd, omdat bij eiser sprake is van een plexusletsel met als gevolg functiestoornissen van de linker onderarm. Dit besluit is in rechte vast komen te staan. Er is geen sprake van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Daarom wordt met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een verklaring van geschiktheid geweigerd.
Beoordeling bestreden besluit
3. In bezwaar heeft eiser gesteld dat het Volvo Dynamic Steering System (VDSS) een nieuwe ontwikkeling is. In 2018, dus na het besluit uit 2015, zijn nieuwe functionaliteiten toegevoegd waardoor de beheersbaarheid van de vrachtwagen is toegenomen. Daarom is sprake van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden.
4. In het bestreden besluit heeft verweerder op pagina 3, tweede en derde alinea, samengevat het volgende standpunt ingenomen.
De stelling dat sprake is van technologische veranderingen kan eiser niet baten, want dit kan er niet toe leiden dat geen sprake meer is van een interfererende functiestoornis zoals bedoeld in paragraaf 7.7, onder b, van de Bijlage bij de Regeling. Slechts bij afwezigheid van interfererende functiestoornissen is geschiktheid voor rijbewijzen van groep 2 mogelijk. In geval van een interfererende functiestoornis is er geen ruimte om de aanvrager geschikt te achten met aanpassingen aan het voertuig.
5. De rechtbank volgt dit standpunt van verweerder niet en overweegt daartoe het volgende.
5.1.
Uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [1] volgt dat de tekst van paragraaf 7.7, onder b, van de Bijlage bij de Regeling zo moet worden gelezen dat de hier bedoelde personen ‘in de regel’ ongeschikt zijn voor rijbewijzen van groep 2, en dat zij ‘in de regel’ slechts bij afwezigheid van met de geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen interfererende lichamelijke en geestelijke functiestoornissen, geschikt kunnen worden verklaard.
Dat betekent dat bij aanwezigheid van een interfererende functiestoornis niet uitgesloten is dat toch tot geschiktheid kan worden besloten. De rechtbank kan niet inzien dat in een dergelijke situatie technische aanpassingen aan een voertuig geen rol kunnen spelen. Integendeel, het ligt juist in de lijn der verwachting dat, indien ondanks de aanwezigheid van een interfererende functiestoornis tot geschiktheid wordt besloten, technische aanpassingen aan het voertuig (of kunst- of hulpmiddelen) daarbij een rol zullen spelen.
5.2.
Dat betekent dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd dat het VDSS dat eiser in bezwaar heeft genoemd, geen nieuw feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb kan zijn. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd.
Gelet op hetgeen verweerder in het verweerschrift en in aanvulling daarop ter zitting naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank aanleiding om te beoordelen of aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
In stand laten rechtsgevolgen?
6. Op pagina 2, laatste alinea, van het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat uit interne richtlijnen volgt dat een aanpassing in of aan een voertuig volledig de beperking van de bestuurder moet compenseren, dat eiser zijn linkerarm niet kan strekken, en dat er geen technische aanpassingen aan voertuig of mens mogelijk zijn die deze armfunctie terug kunnen geven, ook het VDSS niet.
Ook heeft verweerder in het verweerschrift verwezen naar de “Notitie ten aanzien van rijtaken en aanpassingen groep 2 rijbewijzen” (de notitie), waarin ten aanzien van de besturing is vermeld dat een bestuurder in staat moet zijn onder alle omstandigheden, inclusief extreme en noodsituaties met beide armen/handen controle te hebben over het voertuig. Uit een rijtest op 9 oktober 2012 blijkt dat eiser eenarmig stuurt met de rechterhand en dat de linkerhand a-functioneel is. Op 16 januari 2015 heeft [A] geadviseerd eiser ongeschikt te verklaren voor rijbewijscategorie C, omdat het voor eiser niet mogelijk is om met beide armen/handen actief in beide richtingen te sturen. Een rijtest hoeft niet te worden afgenomen omdat noodsituaties niet getest kunnen worden.
7. In de uitspraak van 25 juni 2014 [2] heeft de Afdeling in r.o. 2 het volgende overwogen:
“Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan doen zich niettemin geen feiten of omstandigheden voor die een - hernieuwde - toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.”
8. Uit hetgeen verweerder in het verweerschrift heeft aangevoerd leidt de rechtbank af dat verweerder zich op het standpunt stelt dat op voorhand uitgesloten is dat het VDSS aan het eerdere besluit (van 21 januari 2015) kan afdoen.
9. De rechtbank volgt dit standpunt van verweerder niet en overweegt daartoe het volgende.
9.1.
De notitie houdt in dat een bestuurder bij de bediening van het stuurwiel in staat moet zijn onder alle omstandigheden inclusief extreme en noodsituaties met beide armen/handen controle over het voertuig te hebben (de voorwaarde). De redenering van verweerder komt erop neer dat eiser maar met één arm kan sturen, dat het VDSS dit niet kan veranderen en dat, óók met de nieuwe functionaliteiten van het VDSS, dus niet aan de voorwaarde in de notitie kan worden voldaan. Dat betekent dat verweerder de voorwaarde in de notitie als uitgangspunt hanteert.
9.2.
In de uitspraak van 21 augustus 2013 [3] heeft de Afdeling in r.o. 3.1. overwogen dat de omstandigheid dat de notitie niet openbaar is gemaakt, onverlet laat dat het CBR deze als vaste gedragslijn mag volgen, mits het de keuze daarvoor bij ieder individueel besluit opnieuw motiveert. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit dat verweerder moet motiveren dat de voorwaarde in de notitie ook ten tijde van het bestreden besluit nog steeds gesteld mag worden.
9.3.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of hetgeen verweerder in het verweerschrift heeft aangevoerd voldoende is om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Ter zitting heeft eiser gereageerd op de motivering in het verweerschrift. Eiser heeft gesteld dat hij met de stuurbekrachtiging van het VDSS net zo veilig kan rijden als ieder ander. Ook heeft eiser aangevoerd dat er geoefend wordt met allerlei noodsituaties, en dat dit nu dus ook in een rijtest getest kan worden. De vader van eiser, die jarenlang bij het CBR heeft gewerkt als examinator, heeft gesteld dat met stuurbekrachtiging een vrachtwagen met één pink op de weg kan worden gehouden. Naar aanleiding van het standpunt van verweerder dat een stuurbekrachtiging kan uitvallen, heeft de vader van eiser gesteld dat ook een gezond persoon een vrachtwagen niet zonder stuurbekrachtiging op de weg kan houden. Ook heeft de vader van eiser gesteld dat op bermsituaties wordt geoefend.
9.4.
Het bestreden besluit is ruim 7 jaar na de uitspraak van 21 augustus 2013 genomen, en ruim 5 jaar na het besluit van 21 januari 2015. Het standpunt van eiser komt erop neer dat er sindsdien relevante ontwikkelingen zijn geweest in de besturing van vrachtwagens, waardoor het de vraag is of de voorwaarde in de notitie nog gesteld mag worden, en dat, anders dan tot nu toe is geoordeeld door verweerder en in de rechtspraak, bepaalde noodsituaties geoefend, en dus ook getest, kunnen worden.
9.5.
De discussie tussen partijen blijkt zich toe te spitsen op de vraag of, gelet op de ontwikkelingen in de besturing van vrachtwagens, de voorwaarde in de notitie nog gesteld mag worden, en de vraag of het inmiddels mogelijk is om noodsituaties in de praktijk te testen. Met deze discussie is pas in het verweerschrift en met de reactie van eiser ter zitting een begin gemaakt, en op dit moment zijn de standpunten van partijen en de onderbouwingen daarvan onvoldoende uitgewerkt om een oordeel daarover te geven.
Gelet op hetgeen over en weer is aangevoerd, komt de rechtbank in elk geval tot het oordeel dat het standpunt van verweerder in het verweerschrift dat op voorhand is uitgesloten dat het VDSS aan het eerdere besluit (van 21 januari 2015) kan afdoen op dit moment onvoldoende is onderbouwd. Er bestaat dus geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
Conclusie
10. Zoals hiervoor al is overwogen is het beroep gegrond, moet het bestreden besluit worden vernietigd, en bestaat geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien.
10.1.
Gelet op hetgeen onder 9.5. is overwogen is de rechtbank van oordeel dat een hervatting van de bezwaarprocedure de beste manier is om deze zaak voort te zetten, en wel op de volgende wijze. Verweerder dient eiser in de gelegenheid te stellen om zijn standpunten nader te onderbouwen. Indien verweerder een reactie of standpunt vraagt van één of meer van zijn deskundigen praktische rijgeschiktheid, moet die reactie/dat standpunt voor de hoorzitting aan eiser worden verstrekt. Vervolgens dient een hoorzitting plaats te vinden, waarbij zo nodig van de zijde van verweerder een deskundige praktische rijgeschiktheid aanwezig is.
10.2.
Wat betreft de termijn voor het nemen van een nieuw besluit op bezwaar dient verweerder conform artikel 7:10 van de Awb te handelen, waarbij de termijn van lid 1 aanvangt op de dag na verzending van deze uitspraak. Indien verweerder besluit tot een rijtest, kan in overleg tussen partijen de termijn voor het nemen van een besluit op bezwaar worden verlengd.
11. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser in beroep heeft moeten maken. Bij het nieuwe besluit op bezwaar moet verweerder een besluit nemen over de proceskosten in bezwaar.
De proceskosten in beroep stelt de rechtbank vast op € 1.496 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de zitting, waarde per punt € 748, wegingsfactor 1).
Ook dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496;
  • bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 48 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Post, rechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Vruwink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage

Artikel 103 van het Reglement rijbewijzen.
(…)
4. Indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, slechts kan voldoen indien het door hem te besturen motorrijtuig aan bepaalde eisen voldoet dan wel indien de aanvrager bij het besturen gebruik maakt van kunst- of hulpmiddelen, is het, ten einde de aard van de mogelijke aanpassingen aan het motorrijtuig of van de door de aanvrager te gebruiken kunst- of hulpmiddelen vast te stellen, bevoegd technisch onderzoek te verrichten of te doen verrichten dan wel van de aanvrager te vorderen dat deze zich onderwerpt aan een rijproef.
5. Indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, slechts voldoet indien het door hem te besturen motorrijtuig aan bepaalde eisen voldoet dan wel indien de aanvrager bij het besturen gebruik maakt van kunst- of hulpmiddelen, registreert het CBR binnen de in het eerste lid aangegeven termijn de noodzakelijk geachte aanpassingen aan het motorrijtuig dan wel de door de bestuurder te gebruiken kunst- of hulpmiddelen in het rijbewijzenregister door middel van een bij ministeriële regeling vastgestelde codering.
(…)
Bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000
(…)
7.7.
Stationaire beelden
Het gaat hierbij om resttoestanden na traumatisch hersenletsel, dwarslaesies, traumatisch zenuwletsel, jeugdig verkregen spasticiteit, restverschijnselen van polio en dergelijke.
groep 1: Voor rijbewijzen van groep 1 is geen specialistisch onderzoek nodig, als de aantekening van de keurend arts of de revalidatiearts voldoende informatie bevat om de geschiktheid te kunnen beoordelen. Is dit niet het geval dan is een specialistisch rapport vereist, opgesteld door een neuroloog (en eventueel een neuropsycholoog).
Bij afwezigheid van met de geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen interfererende lichamelijke of geestelijke functiestoornissen, kunnen deze personen geschikt worden geacht voor rijbewijzen van groep 1 zonder termijnbeperking.
Bij een vermoeden van een met de geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen interfererende lichamelijke en geestelijke functiestoornis, is voor de beoordeling van de geschiktheid een rijtest vereist met een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid van het CBR. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig protocol. Bij een positieve rijtest zijn deze personen geschikt zonder termijnbeperking.
Bij twijfel over de geschiktheid in de toekomst kunnen zij geschikt worden geacht voor maximaal vijf jaar.
groep 2: Deze personen zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2. Slechts bij afwezigheid van met de geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen interfererende lichamelijke en geestelijke functiestoornissen, kunnen zij geschikt worden verklaard voor een termijn van maximaal vijf jaar. Voor de beoordeling van de geschiktheid is een specialistisch rapport vereist.
Bij een vermoeden van een met de geschiktheid interfererende motorische functiestoornis, kan ter uitsluiting daarvan een rijtest met een deskundige praktische geschiktheid van het CBR worden gevraagd. Het CBR heeft hiervoor een uitvoerig protocol.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 1 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1522