ECLI:NL:RVS:2016:1522

Raad van State

Datum uitspraak
1 juni 2016
Publicatiedatum
1 juni 2016
Zaaknummer
201504696/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering verklaring van geschiktheid voor rijbewijzen C en C+E

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 29 april 2015 een eerder besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) gedeeltelijk vernietigde. Het CBR had op 14 oktober 2014 geweigerd om een verklaring van geschiktheid voor de rijbewijscategorieën C en C+E voor [appellant] te registreren, vanwege een beperking aan zijn linkerarm. De rechtbank oordeelde dat het CBR terecht had gehandeld, maar [appellant] ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 2 februari 2016 werd de zaak behandeld, waarbij [appellant] werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M. Schouten, en het CBR werd vertegenwoordigd door S.J.W. van den Vorstenbosch-Blom.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 1 juni 2016 geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte een te strikte uitleg heeft gegeven aan de relevante regelgeving. De Afdeling concludeerde dat er ruimte is voor een individuele beoordeling van de geschiktheid van [appellant] voor het besturen van motorrijtuigen van groep 2, ondanks zijn beperking. De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het CBR opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid van een rijtest voor [appellant]. Tevens is het CBR veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant].

Uitspraak

201504696/1/A1.
Datum uitspraak: 1 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 april 2015 in zaak nr. 15/387 in het geding tussen:
[appellant]
en
de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 14 oktober 2014 heeft het CBR geweigerd ten behoeve van [appellant] een verklaring van geschiktheid voor de categorieën C en C+E te registreren.
Bij besluit van 22 december 2014 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 april 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 22 december 2014 gedeeltelijk vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 februari 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. M. Schouten, en het CBR, vertegenwoordigd door S.J.W. van den Vorstenbosch-Blom, werkzaam bij het CBR, zijn verschenen.
De zaak is door de enkelvoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een meervoudige.
Met toestemming van partijen is afgezien van een hernieuwde behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
1. Vaststaat dat [appellant] een beperking heeft aan zijn linkerarm en dat hij in het verleden een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van groep 2, onder meer vrachtauto’s, heeft gekregen.
De rechtbank heeft overwogen dat het CBR terecht heeft geweigerd een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van groep 2 af te geven, nu zijn beperking aan de linkerarm een met de rijvaardigheid interfererende functiestoornis is en dat paragraaf 7.7 van de bijlage behorende bij de Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: de Regeling) geen ruimte biedt om in geval van aanwezigheid van een dergelijke stoornis te beoordelen of de aanvrager al dan niet met aanpassingen in zijn motorrijtuig geschikt kan worden geacht voor een rijbewijs van groep 2.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zijn aandoening moet worden gekwalificeerd als een neurologische aandoening als bedoeld in paragraaf 7.7 van de bijlage behorende bij de Regeling. Onder verwijzing naar een verklaring van 27 mei 2015 van zijn behandelend arts [naam arts] stelt hij zich op het standpunt dat zijn aandoening is te kwalificeren als een traumatische amputatie als bedoeld in hoofdstuk 9 "Lichamelijke handicap" van de bijlage bij de Regeling en aan hem een verklaring van geschiktheid voor een rijbewijs van groep 2 zou moeten worden afgegeven met de noodzakelijke codes.
2.1. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat in hoofdstuk 7 "Neurologische aandoeningen" onder paragraaf 7.7 "Stationaire beelden" van de bijlage bij de regeling een specifieke regeling is neergelegd voor dergelijke aandoeningen. De functiebeperking van [appellant] is het gevolg van een beschadiging van zenuwen. Daarom heeft het CBR deze beperking, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, terecht aangemerkt als zenuwletsel met een stabiel beeld. Gezien de beschrijving in paragraaf 7.7 moet dit letsel in die categorie geplaatst worden. [appellant] kan niet worden gevolgd in zijn betoog dat zijn aandoening moet worden gekwalificeerd als traumatische amputatie als bedoeld in hoofdstuk 9 van de bijlage bij de Regeling. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is in de bijlage bij de Regeling een uitgebreide opsomming gegeven van aandoeningen en stoornissen, waarbij per categorie de geschiktheidseisen zijn vermeld. Verschillende daarvan zouden ook kunnen worden aangemerkt als een lichamelijke handicap, maar met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat er vanuit moet worden gegaan dat de regelgever met "lichamelijke handicap" in hoofdstuk 9 het oog heeft gehad op lichamelijke beperkingen die niet zijn beschreven in de andere hoofdstukken.
Het betoog faalt.
3. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank in navolging van het CBR ten onrechte een te strikte uitleg heeft gegeven aan paragraaf 7.7 van de bijlage bij de regeling, waardoor de rechtbank niet heeft onderkend dat het CBR in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld. Volgens hem diende de rechtbank uit te gaan van een ruime uitleg van die paragraaf en te oordelen dat door de verplichte aanpassing van het gebruikte motorrijtuig niet langer meer sprake is van een lichamelijke stoornis welke interfererend is met de geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van groep 2, zodat met behulp van codes een verklaring van geschiktheid kan worden afgegeven. Het CBR heeft deze ruimte in de beoordeling, omdat met de wijziging van de Regeling in 2010 niet is beoogd om de regeling aan te scherpen, maar te verduidelijken, aldus [appellant]. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 23 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1050 stelt hij zich op het standpunt dat de Afdeling in die uitspraak ten onrechte een strikte uitleg heeft gegeven aan paragraaf 7.7 van de bijlage bij de Regeling.
3.1. Bij besluit van 23 augustus 2010 (stcrt. 2010, 13121) is onder meer paragraaf 7.7 van de bijlage bij de Regeling gewijzigd. In paragraaf 7.7, zoals deze luidde voor deze wijziging, was bepaald dat in geval van stationaire defecttoestanden betrokkenen in de regel niet in aanmerking komen voor rijbewijzen van groep 2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in voornoemde uitspraak van 23 maart 2015 is met de in paragraaf 7.7 van de bijlage bij de Regeling aangebrachte wijziging niet beoogd om de regeling aan te scherpen, maar om deze te verduidelijken. Anders dan in die uitspraak, is de Afdeling van oordeel dat nu met de wijziging van 23 augustus 2010 niet is bedoeld de Regeling aan te scherpen, de gewijzigde tekst van paragraaf 7.7 van de Regeling zo moet worden gelezen en uitgelegd alsof daar nog steeds "in de regel" staat. De door de Afdeling voorgestane uitleg van paragraaf 7.7 van de Regeling maakt dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, wel een individuele beoordeling moet plaatsvinden. Bij het maken van deze individuele beoordeling dient het CBR te betrekken dat [appellant] vóór de wijziging van de Regeling geschikt was verklaard voor het besturen van motorrijtuigen van groep 2, met de noodzakelijke aanpassingen. Bovendien is niet in geschil dat de beperking aan zijn linkerarm sindsdien niet is verslechterd. Gelet hierop staat niet vast dat bij [appellant] niet de geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van groep 2 aanwezig is. Daarbij acht de Afdeling van belang dat de Regeling, zoals ter zitting door het CBR ook is toegelicht, wel ruimte voor een individuele beoordeling biedt in de situatie dat de arm van [appellant] zou zijn geamputeerd. Gezien het vorenstaande ligt het in de rede [appellant] in de gelegenheid te stellen een rijtest voor het besturen van motorrijtuigen van groep 2 te ondergaan. Dat naar aanleiding van de rijtest van [appellant] voor rijbewijzen van groep 1 de opmerking is gemaakt dat hij in een vrachtwagen onvoldoende in staat zou zijn om met beide handen actief te kunnen sturen en in plotselinge en noodsituaties onvoldoende kan sturen, leidt gezien voormelde omstandigheden en nu geen rijtest voor rijbewijzen van groep 2 is afgenomen, niet tot een ander oordeel. Naar aanleiding van de uitkomst van de rijtest voor het besturen van motorrijtuigen van groep 2, zal door het CBR moeten worden beoordeeld of ten behoeve van [appellant] een verklaring voor de geschiktheid van rijbewijzen van de categorieën C en C+E met de noodzakelijke aanpassingen wordt geregistreerd.
Het betoog slaagt.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 22 december 2014 van het CBR alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking. Het CBR dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
5. Het CBR dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 april 2015 in zaak nr. 15/387;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen van 22 december 2014, kenmerk 46245006/CZ;
V. draagt de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen op om met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen;
VI. veroordeelt de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.021,50 (zegge: tweeduizend eenentwintig euro en vijftig cent), waarvan € 1.984,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 415,00 (zegge: vierhonderdvijftien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.
w.g. Wortmann
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2016
374-776.
BIJLAGE
Reglement rijbewijzen
Artikel 97
1. Verklaringen van geschiktheid worden op aanvraag, alsmede op in dit hoofdstuk vastgestelde wijze, en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief door het CBR in het rijbewijzenregister geregistreerd ten behoeve van een ieder die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen. Het CBR doet van deze registratie mededeling aan de aanvrager.
Artikel 103
1. Indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, registreert het in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid.
10. Indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, slechts voldoet indien het door hem te besturen motorrijtuig aan bepaalde eisen voldoet dan wel indien de aanvrager bij het besturen gebruik maakt van kunst- of hulpmiddelen, registreert het CBR binnen de in het eerste lid aangegeven termijn de noodzakelijk geachte aanpassingen aan het motorrijtuig dan wel de door de bestuurder te gebruiken kunst- of hulpmiddelen in het rijbewijzenregister door middel van een bij ministeriële regeling vastgestelde codering.
Regeling eisen geschiktheid 2000
Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder:
a. groep 1: rijbewijzen van de categorieën A1, A2, A, B en B+E;
b. groep 2: rijbewijzen van de categorieën C, C1, C+E, C1+E, D, D1, D+E en D1+E.
Artikel 2
De eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
Hoofdstuk 7 van de bijlage behorende bij de regeling "Neurologische aandoeningen", paragraaf 7.7 'Stationaire beelden'
Het gaat hierbij om resttoestanden na traumatisch hersenletsel, dwarslesies, traumatisch zenuwletsel, jeugdig verkregen spasticiteit, restverschijnselen van polio en dergelijke.
a. (…)
b. groep 2: Deze personen zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2. Slechts bij afwezigheid van met de geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen interfererende lichamelijke en geestelijke functiestoornissen, kunnen zij geschikt worden verklaard voor een termijn van maximaal vijf jaar. Voor de beoordeling van de geschiktheid is een specialistisch rapport vereist.