ECLI:NL:RBGEL:2021:6179

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
C/05/392772 / KG ZA 21-310
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzage in bescheiden en bewijsbeslag in kort geding inzake merkinbreuk door parallelimport en vervalsing

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, hebben de eiseressen, HP Hewlett Packard Group LLC, Hewlett Packard Enterprise Development LP en Hewlett-Packard Nederland B.V. (hierna gezamenlijk aangeduid als HPE c.s.), een kort geding aangespannen tegen de gedaagde, PTP IT Distribution B.V. De eiseressen vorderen inzage in bescheiden en afgifte van documenten die in beslag zijn genomen in het kader van een bewijsbeslag, dat is gelegd vanwege vermoedelijke merkinbreuk door PTP. HPE c.s. stellen dat PTP zich schuldig maakt aan ongeoorloofde parallelimport van HPE-producten en het 'frankensteinen' van HPE-servers, alsook aan het verhandelen van vervalste licentiecertificaten. De rechtbank heeft op 23 november 2021 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de vorderingen van HPE c.s. voor een deel zijn toegewezen. De rechtbank oordeelt dat HPE c.s. rechtmatig belang hebben bij inzage in de bescheiden, omdat deze relevant zijn voor de onderbouwing van hun vorderingen in een aanhangige bodemprocedure. De rechtbank heeft bepaald dat PTP moet meewerken aan de inzage en dat er een onafhankelijke selecteur wordt aangesteld om de bescheiden te beoordelen. De vorderingen van PTP in reconventie om de beslagen op te heffen zijn afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat er voldoende gronden zijn voor het handhaven van de beslagen. De proceskosten zijn toegewezen aan HPE c.s.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/392772 / KG ZA 21-310
Vonnis in kort geding van 23 november 2021
in de zaak van
1. vennootschap naar Amerikaans recht
HP HEWLETT PACKARD GROUP LLC,
statutair gevestigd te New Castle, Delaware, Verenigde Staten van Amerika en kantoorhoudende te Spring, Texas, Verenigde Staten van Amerika,
2. vennootschap naar Amerikaans recht
HEWLETT PACKARD ENTERPRISE DEVELOPMENT LP,
statutair gevestigd te Dallas, Texas, Verenigde Staten van Amerika en kantoorhoudende te Houston, Texas, Verenigde Staten van Amerika,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HEWLETT-PACKARD NEDERLAND B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Amstelveen,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mrs. J.J.E. Bremer en A.H. van Duijn te 's-Gravenhage,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PTP IT DISTRIBUTION B.V.,
gevestigd te Tiel,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mrs. J.H.C. van den Akker en J. Mobron te Utrecht.
Partijen zullen hierna HPE c.s. en PTP genoemd worden. HPE c.s. zullen hierna afzonderlijk worden aangeduid met HP Group, HPE en HP Nederland.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 34,
  • de brief van 14 september 2021 van de zijde van HPE c.s. met bijgevoegd een akte wijziging producties met productie 32D tot en met 32G,
  • de brief van 1 november 2021 van de zijde van HPE c.s. met bijgevoegd de akte overlegging aanvullende producties tevens houdende wijziging van eis met producties 35 tot en met 38,
- de brief van 2 november 2021 van de zijde van PTP met bijgevoegd de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie in kort geding met bijgevoegd producties 1 tot en met 40,
- het e-mailbericht van 5 november 2021 van de zijde van PTP met bijgevoegd de akte eis in reconventie,
- het e-mailbericht van 6 november 2021 van de zijde van HPE c.s. met bijgevoegd de akte overlegging reactieve producties en producties 39 tot en met 42,
- het e-mailbericht van 7 november 2021 van de zijde van HPE c.s. met bijgevoegd de akte overlegging reactieve producties met producties 43 tot en met 45,
- het e-mailbericht van 8 november 2021 van de zijde van HPE c.s. met bijgevoegd een geactualiseerd proceskostenoverzicht en productieoverzicht,
- de mondelinge behandeling, gehouden op 9 november 2021,
  • de pleitnota van HPE c.s.,
  • de pleitnota van PTP.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
HPE levert wereldwijd IT-producten en -diensten voor de zakelijke markt. Zij ontplooide haar activiteiten voorheen onder de vlag van het technologieconcern Hewlett Packard Company. Eind 2015 heeft een herstructurering van het concern plaatsgevonden en is Hewlett Packard Company gesplitst in HP Group, die zich bezig houdt met printers en personal computers en HPE, die zich bezighoudt met technologie gerelateerde dienstverlening en de verhandeling van bedrijfsmatige hardware. HP Nederland is de Nederlandse verkooporganisatie van HPE.
2.2.
HPE werkt voor de verkoop van haar producten met een systeem van selectieve distributie. Zij verkoopt haar producten op een aantal manieren aan de uiteindelijke eindgebruikers. Een van die manieren betreft het verkopen van HPE-producten aan distributeurs, die de producten vervolgens weer aan wederverkopers verkopen, die al dan niet een contractuele relatie onderhouden met HPE. Wanneer een niet-gecontracteerde wederverkoper niet aan de kwalitatieve criteria die HPE voor haar selectieve distributiesysteem hanteert voldoet, mogen distributeurs niet aan deze wederverkoper leveren.
2.3.
PTP houdt zich sinds haar oprichting vijftien jaar geleden bezig met de inkoop en verkoop van IT-apparatuur voor de zakelijke markt aan met name automatiseringsbedrijven. Aandeelhouders van PTP zijn TM International B.V. en DS Beheer B.V., waarvan [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) respectievelijk [betrokkene 2] bestuurder zijn. De aandeelhouders c.q. bestuurders van PTP hebben op enig moment IITTC NL B.V. (hierna: IITTC) opgericht. IITTC fungeert (onder andere) als inkooporganisatie voor PTP. IITTC heeft een contractuele relatie (‘Partner Agreement’) met HPE.
2.4.
HP Group en HPE houden een aantal merkrechten. HPE c.s. doen in dit geding een beroep op de volgende inschrijvingen bij het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) en het Benelux Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BBIE):
( i) de inschrijving voor het woordmerk HP bij het EUIPO, met nummer 000052449 en
inschrijvingsdatum 25 januari 2001, voor onder meer klassen 9, 16, 20, 37, 39 en 42;
(ii) de inschrijving voor het hierna weergegeven beeldmerk HP bij het EUIPO, met
nummer 008579021 en inschrijvingsdatum 16 mei 2012, voor onder meer klassen 9,
16, 35, 37 en 42;
AFBEELDING 1
(iii) de inschrijving voor het woordmerk HP bij het BBIE, met nummer 438289 en
inschrijvingsdatum 1 september 1988, voor onder meer klassen 9 en 16;
(iv) de inschrijving voor het woordmerk HPE bij het EUIPO, met nummer 013906193 en
inschrijvingsdatum 22 oktober 2015, voor onder meer klassen 9, 16, 35, 37 en 42;
( v) de inschrijving voor het hierna weergegeven beeldmerk HPE bij het EUIPO, met
nummer 014063283 en inschrijvingsdatum 11 juli 2017, voor onder meer klassen 9,
16, 35, 37 en 42;
AFBEELDING 2
(vi) de inschrijving voor het woordmerk HEWLETT PACKARD ENTERPRISE bij het EUIPO, met nummer 013906185 en inschrijvingsdatum 22 oktober 2015, voor onder meer klassen 9, 16, 35, 37 en 42;
(vii) de inschrijving voor het beeldmerk HEWLETT PACKARD ENTERPRISE bij het EUIPO, met nummer 014063184 en inschrijvingsdatum 18 november 2015, voor onder meer klassen 9, 16, 35, 37 en 42;
AFBEELDING 3
(viii) de inschrijving voor het hierna weergegeven beeldmerk bij het BBIE, met nummer 1028698 en inschrijvingsdatum 18 april 2018, voor klasse 9;
AFBEELDING 4
(ix) de inschrijving voor het woordmerk ARUBA bij het EUIPO, met nummer 014421598 en inschrijvingsdatum 26 november 2015, voor klassen 9 en 42.
2.5.
Onderdeel van HPE c.s. is de afdeling Investigations & Enforcement, die zich op onder meer de handhaving van de intellectuele eigendomsrechten van HPE c.s. richt. Deze afdeling staat onder leiding van [betrokkene 3] . Op enig moment is de afdeling Investigations & Enforcement van HPE een onderzoek gestart naar de HPE-producten die PTP verhandelt.
2.6.
Bij e-mailberichten van 28 september 2015 en 11 oktober 2015 heeft [betrokkene 3] , namens (destijds nog) Hewlett Packard Company, aan PTP laten weten dat zij over bewijs beschikt dat wijst op illegale parallelimport door PTP van HPE producten. Partijen hebben vervolgens gesproken over een minnelijke regeling met betrekking tot de gestelde illegale parallelimport en vervolgens tussen februari en maart 2016 e-mailberichten uitgewisseld over een concept-schikkingsovereenkomst.
2.7.
Bij e-mailbericht van 16 augustus 2019 heeft [betrokkene 4] van HPE (de advocaat van) PTP laten weten over (nieuw) bewijs te beschikken van ongeoorloofde parallelimport door PTP. Bij het e-mailbericht is een Excel-bestand gevoegd met daarop weergegeven de specificaties van de beweerdelijk inbreukmakende producten, die tussen maart 2011 en augustus 2017 uit de fabriek zijn geleverd.
2.8.
HPE c.s. heeft eind 2019 een stroman (de onderneming Depot43 uit Helmond) een testaankoop laten uitvoeren voor twee HPE-servers.
2.9.
HPE c.s. hebben bij beslagrekesten van 19 februari 2021 de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht verlof te verlenen voor het leggen van (i) conservatoir beslag tot afgifte en (ii) conservatoir bewijsbeslag. In de beslagrekesten stelt HPE c.s. dat PTP inbreuk maakt op de merkrechten van HPE c.s. door ongeautoriseerde parallelimport, het ‘frankensteinen’ van HPE-producten, de handel in vervalste licenties- en garantiecertificaten en niet-toelaatbaar refererend merkgebruik. Op 4 maart 2021 en 5 maart 2021 hebben HPE c.s., na daartoe op 23 februari 2021 verlof te hebben verkregen van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, ten laste van PTP conservatoir bewijsbeslag en conservatoir beslag tot afgifte doen leggen door Equilibristen gerechtsdeurwaarders.
2.10.
Blijkens het proces-verbaal van het conservatoir bewijsbeslag van 4 maart 2021 zijn op 4 en 5 maart 2021 in aanwezigheid van [betrokkene 1] van PTP alsmede ICT-deskundigen [betrokkene 5] en [betrokkene 6] de bij PTP aanwezige data bestudeerd op de op de beslaglocatie aangetroffen vier servers en de e-mailserver met betrekking tot de @ptpit.nl-mailaccounts. Vanwege het aanzienlijke datavolume is door de betrokken deurwaarder een grove selectie gemaakt van de data door een integrale kopie te maken van de gebruikersmappen die zien op de opslag van documenten, in welke gebruikersmappen in ieder geval hits zijn aangetroffen aan de hand van de gebruikte zoektermen. De selectie van mogelijk relevante data op de aanwezige servers heeft zich beperkt tot de hoofdserver/domeinserver PTP-DC-1 en de terminal server PTP-TS-1. Ook is een deel van de papieren administratie, de leverings- c.q. pakbonnen, archiefdozen en ordners met de naam ‘BTO assemblage’ over de periode van 2018 tot en met 2020 tijdelijk in bewaring gegeven aan Equilibristen gerechtsdeurwaarders ten behoeve van het maken van digitale kopieën. De administratie is vervolgens optisch leesbaar gedigitaliseerd. Blijkens het proces-verbaal van conservatoir beslag tot afgifte van 4 november 2021 zijn op 4 en 5 maart 2021 bovendien in aanwezigheid van een aantal ICT-deskundigen de bij PTP aanwezige HPE-producten gescand. Vervolgens is een groot aantal bij PTP aanwezige HPE-producten (zoals licenties en servers), zoals omschreven in het proces-verbaal, aan Equilibristen gerechtsdeurwaarders in gerechtelijke bewaring gegeven.
2.11.
Partijen hebben vervolgens (via hun advocaten) uitvoering gecorrespondeerd over de door HPE c.s. gestelde merkinbreuken en de door HPE c.s. gelegde beslagen.
2.12.
Tussen partijen is inmiddels een bodemprocedure bij deze rechtbank aanhangig. De procedure staat voor aanbrengen van de dagvaarding.

3.Het geschil in conventie

3.1.
HPE c.s. vorderen na wijziging van eis bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. PTP te gebieden toe te staan en te gedogen dat een deurwaarder van Equilibristen gerechtsdeurwaarders te Dordrecht, voor zover nodig met bijstand van
 een ICT-deskundige van Probatius te Waddinxveen en/of een ICT-deskundige van een ander kantoor;
 Zylab Technologies B.V. te Amsterdam; en/of
 een consultant Accountview, althans een persoon die de Accountview database kan benaderen (gezamenlijk de “IT deskundigen”),
primair
aan de advocaat van HPE c.s. - die optreedt als selecteur als bedoeld in het lichaam van de dagvaarding - een integrale kopie van de beslagen bescheiden ter beschikking stelt, waarna de selecteur in één of meerdere fasen op individueel documentniveau een selectie maakt - zulks steeds volgens het in het lichaam van de dagvaarding omschreven selectieprocedé en voor zover nodig met bijstand van de IT deskundigen en de leden van het onderzoeksteam - van de binnen de reikwijdte van het verlof vallende en ter inzage te geven bescheiden die de selecteur voornemens is aan HPE c.s. te verstrekken;
waarbij PTP vervolgens steeds het recht heeft om binnen 21 kalenderdagen na de dag waarop de advocaat van PTP de geselecteerde documenten van de selecteur heeft ontvangen bezwaar te maken tegen afgifte of inzage van bepaalde documenten indien en voor zover deze niet vallen binnen de reikwijdte van het verlof;
(te bepalen) dat PTP geacht wordt haar bezwaren niet te handhaven als zij daarover niet binnen 21 kalenderdagen na het schriftelijke kenbaar maken van het bezwaar dit, door dagvaarding van HPE c.s. ter zake (die vrijwillig zal verschijnen) ter beoordeling in kort geding heeft voorgelegd aan de voorzieningenrechter en dat de selecteur het uitblijven van een dergelijke dagvaarding of, indien PTP voornoemd kort geding wel tijdig aanhangig heeft gemaakt, bij het afwijzen van de vordering in kort geding van PTP de geselecteerde bescheiden vervolgens zal verstrekken aan HPE c.s.;
subsidiair
4. aan de heer [betrokkene 7] als genoemd in het lichaam van de dagvaarding - die na ondertekening van een geheimhoudingsovereenkomst optreedt als selecteur als bedoeld in het lichaam van deze dagvaarding - een integrale kopie van de beslagen bescheiden ter beschikking stelt, waarna de selecteur in één of meerdere fasen op individueel documentniveau een selectie maakt - zulks steeds volgens het in het lichaam van de dagvaarding omschreven selectieprocedé en voor zover nodig met bijstand van de IT deskundigen en de leden van het onderzoeksteam - van de binnen de reikwijdte van het verlof vallende en ter inzage te geven bescheiden die de selecteur voornemens is aan HPE c.s. te verstrekken;
5. waarbij PTP vervolgens steeds het recht heeft om binnen 21 kalenderdagen na de dag waarop de advocaat van PTP de geselecteerde documenten van de selecteur heeft ontvangen bezwaar te maken tegen afgifte of inzage van bepaalde documenten indien en voor zover deze niet vallen binnen de reikwijdte van het verlof;
6. (te bepalen) dat PTP geacht wordt haar bezwaren niet te handhaven als zij daarover niet binnen 21 kalenderdagen na het schriftelijke kenbaar maken van het bezwaar dit, door dagvaarding van HPE c.s. ter zake (die vrijwillig zal verschijnen) ter beoordeling in kort geding heeft voorgelegd aan de voorzieningenrechter en dat de selecteur het uitblijven van een dergelijke dagvaarding of, indien PTP voornoemd kort geding wel tijdig aanhangig heeft gemaakt, bij het afwijzen van de vordering in kort geding van PTP de geselecteerde bescheiden vervolgens zal verstrekken aan HPE c.s.;
meer subsidiair
7. aan een door de voorzieningenrechter in goede justitie te benoemen onafhankelijk
deskundige - die na ondertekening van een geheimhoudingsovereenkomst optreedt als selecteur als bedoeld in het lichaam van deze dagvaarding - een integrale kopie van de beslagen bescheiden ter beschikking stelt, waarna de selecteur in één of meerdere fasen op individueel documentniveau een selectie maakt - zulks steeds volgens het in het lichaam van de dagvaarding omschreven selectieprocedé en voor zover nodig met bijstand van de IT deskundigen en de leden van het onderzoeksteam - van de binnen de reikwijdte van het verlof vallende en ter inzage te geven bescheiden die de selecteur voornemens is aan HPE c.s. te verstrekken;
8. waarbij PTP vervolgens steeds het recht heeft om binnen 21 kalenderdagen na de dag waarop de advocaat van PTP de geselecteerde documenten van de selecteur heeft ontvangen bezwaar te maken tegen afgifte of inzage van bepaalde documenten indien en voor zover deze niet vallen binnen de reikwijdte van het verlof;
9. (te bepalen) dat PTP geacht wordt haar bezwaren niet te handhaven als zij daarover niet binnen 21 kalenderdagen na het schriftelijke kenbaar maken van het bezwaar dit, door dagvaarding van HPE c.s. ter zake (die vrijwillig zal verschijnen) ter beoordeling in kort geding heeft voorgelegd aan de Voorzieningenrechter en dat de selecteur het uitblijven van een dergelijke dagvaarding of, indien PTP voornoemd kort geding wel tijdig aanhangig heeft gemaakt, bij het afwijzen van de vordering in kort geding van PTP de geselecteerde bescheiden vervolgens zal verstrekken aan HPE c.s.;
uiterst subsidiair
10. volgens een door de voorzieningenrechter in goede justitie vast te stellen procedure de beslagen bescheiden, al dan niet na selectie volgens een door de voorzieningenrechter in goede justitie vast te stellen procedure, aan HPE c.s. ter beschikking stelt;
II. PTP te bevelen alle medewerking te verlenen aan het hiervoor gevorderde
waaronder bijvoorbeeld, voor zover sprake is van versleuteling van bestanden, het verschaffen aan deurwaarder, selecteur en/of IT deskundigen van alle benodigde wachtwoorden, toegangscodes, sleutels etc., en het zo nodig assisteren bij het ontsluiten van (een deel van) de (betreffende) bescheiden, één en ander op straffe van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 500.000,00 voor iedere dag, een gedeelte van de dag daaronder begrepen, dat aan deze veroordeling in het geheel of gedeeltelijk geen gevolg is gegeven, met een maximum bedrag aan te verbeuren dwangsommen van € 1.000.000,00;
III. PTP te bevelen medewerking te verlenen aan de ontsleuteling, althans het in de oorspronkelijke - door HPE uitleesbare - staat herstellen van (versleutelde dan wel anderszins niet-uitleesbare) serienummers van HPE-producten, zulks aan te wijzen door HPE, de selecteur en/of het onderzoeksteam, één en ander op straffe van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 500.000,00 voor iedere dag, een gedeelte van de dag daaronder begrepen, dat aan deze veroordeling in het geheel of gedeeltelijk geen gevolg is gegeven, met een maximum bedrag aan te verbeuren dwangsommen van € 1.000.000,00;
IV. PTP op grond van artikel 1019h Rv en artikel 706 Rv te veroordelen tot vergoeding van de volledige proceskosten respectievelijk de beslagkosten van HPE c.s., met
bepaling dat, indien deze kosten niet binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis zullen zijn voldaan, PTP daarover zonder nadere sommatie wettelijke rente zal zijn verschuldigd tot aan de dag der algehele voldoening;
V. zodanige voorzieningen te treffen als de voorzieningenrechter in goede justitie passend acht.
3.2.
PTP voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
PTP vordert bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
primair zowel het door HPE ten laste van PTP gelegde bewijsbeslag als tot afgifte per direct op te heffen met onmiddellijke beëindiging van de gerechtelijke bewaring van de gegevensdragers respectievelijk vermeend inbreukmakende producten en zoals die staan beschreven in de processen-verbaal van de deurwaarder;
subsidiair HPE op te dragen om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis opdracht te geven aan de deurwaarder die het bewijsbeslag en het beslag tot afgifte heeft gelegd en de bescheiden in bewaring heeft gegeven respectievelijk de producten in bewaring heeft genomen, de gegevensdragers met daarop de in bewaring gegeven bescheiden respectievelijk de producten die in gerechtelijke bewaring zijn genomen, uit de gerechtelijke bewaring te nemen en onverwijld in persoon aan PTP te overhandigen, zodanig dat de beslagen bescheiden en producten op geen enkele wijze meer beschikbaar zijn bij de deurwaarder en/of de gerechtelijke bewaarder en/of enige derde, waaronder begrepen HPE, op straffe van een dwangsom van € 50.000,00 per dag;
HPE te verbieden om - zolang jegens PTP niet in rechte de door HPE in de bodemprocedure ingestelde vorderingen zijn toegewezen - nogmaals ten laste van PTP enige vorm van conservatoir beslag te leggen, dat op enigerlei wijze verband houdt met de door HPE in die bodemprocedure ingestelde vorderingen op straffe van een dwangsom van € 500.000,00 voor iedere overtreding van deze veroordeling;
HPE zowel in conventie als in reconventie hoofdelijk te veroordelen in de kosten van dit kort geding ex artikel 1019h Rv, te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
4.2.
HPE c.s. voeren verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling van het geschil

in conventie en in reconventie

5.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze hierna gezamenlijk worden behandeld.
5.2.
Nu HP Group en HPE rechtspersonen naar buitenlands recht zijn en gevestigd zijn in de Verenigde Staten van Amerika en de zaak om die reden een internationaal karakter draagt, dient ambtshalve de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en de voorzieningenrechter van deze rechtbank bevoegd is van de vorderingen van HPE c.s. kennis te nemen. Die vraag moet bevestigend worden beantwoord. In conventie berust de bevoegdheid van de voorzieningenrechter op artikel 4 lid 1 van de in deze zaak toepasselijke Verordening (EU) nr. 1215/2012 (EEX II-Vo). De gedaagde PTP is immers in Nederland gevestigd. De relatieve competentie berust op de algemene bevoegdheidsregel van artikel 99 Rv, nu PTP in Tiel gevestigd is en derhalve binnen het arrondissement van deze rechtbank. De internationale rechtsmacht en relatieve bevoegdheid van de voorzieningenrechter van deze rechtbank in reconventie volgt onder meer uit artikel 8, aanhef en onder 3 EEX II-Vo juncto artikel 705 lid 1 Rv.
5.3.
HPE c.s. hebben na daartoe verkregen verlof conservatoir bewijsbeslag doen leggen op een grote hoeveelheid aan (administratieve) digitale en fysieke bescheiden van PTP. Uit hoofde van het beslag tot afgifte zijn bovendien een groot aantal bij PTP aanwezige HPE-producten in gerechtelijke bewaring genomen. HPE c.s. stellen in deze procedure, kort gezegd, vorderingen in op grond van het bepaalde in artikel 843a Rv, die hen bij toewijzing in staat stellen om al dan niet volledige inzage in en afschrift en afgifte van de beslagen bescheiden te verkrijgen. HPE c.s. leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat PTP op een aantal wijzen inbreuk maakt op de merkrechten van HPE c.s. en HPE c.s. recht en belang hebben bij inzage in de belagen bescheiden om zo de inbreuken door PTP in de inmiddels aanhangige bodemprocedure nader te kunnen onderbouwen en om inzicht te verkrijgen in de omvang van de op PTP te verhalen schade. PTP verzet zich tegen de gevorderde inzage en vordert in reconventie opheffing van de gelegde beslagen en een verbod voor HPE c.s. om, zolang de vorderingen in de bodemprocedure van HPE c.s. niet zijn toegewezen, nogmaals conservatoire beslagen te leggen die verband houden met die vorderingen.
5.4.
PTP stelt zich in conventie en in reconventie allereerst op het standpunt dat de beslagen dienen te worden opgeheven omdat HPE c.s. de waarheidsplicht uit hoofde van artikel 21 Rv hebben geschonden door de voorzieningenrechter van deze rechtbank in de beslagrekesten onjuist en onvolledig voor te lichten over de relevante feiten en omstandigheden. Aan een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen in conventie kan daarom niet worden toegekomen, zo stelt PTP. PTP kan in dit standpunt niet worden gevolgd. Ook indien HPE c.s. de rechter die de beslagverloven heeft gegeven in strijd met artikel 21 Rv tot op zekere hoogte onjuist of onvolledig hebben voorgelicht in hun verzoekschriften, wat HPE c.s. tijdens de zitting gemotiveerd hebben betwist, kan dit niet zonder meer tot de conclusie leiden dat de beslagen reeds daarom dienen te worden opgeheven en de vorderingen van HPE c.s. dienen te worden afgewezen. Aan de hand van hetgeen in deze procedure door beide partijen naar voren is gebracht en met stukken is onderbouwd moet worden beoordeeld of er voor het leggen en het handhaven van de beslagen van HPE c.s. voldoende gronden aanwezig zijn en of er gezien de criteria van art. 843a Rv gronden zijn om HPE c.s. inzage toe te staan in de beslagen bescheiden. In dit geval geldt daarbij dat indien er in conventie voldoende gronden zijn om HPE c.s. gehele of gedeeltelijke inzage toe te staan in de beslagen bescheiden, er in zoverre in reconventie in ieder geval geen grond is voor opheffing van het bewijsbeslag.
5.5.
Met betrekking tot de vraag of HPE c.s. op grond van het bepaalde in artikel 843a Rv van PTP inzage in en afschrift dan wel afgifte van de door de beslagen getroffen stukken kunnen vorderen geldt het volgende. Een vordering op grond van artikel 843a Rv kan worden toegewezen indien: (i) degene die inzage, afschrift, uittreksel van bescheiden of overlegging van ander bewijsmateriaal vordert, daarbij een rechtmatig belang heeft, (ii) het bepaalde bescheiden en/of bepaald ander bewijsmateriaal betreft als bedoeld in voormelde bepalingen, en (iii) deze bescheiden en/of dit bewijsmateriaal een rechtsbetrekking betreffen waarin degene die deze vordering heeft ingesteld of zijn rechtsvoorganger, partij is. In het kader van vereiste (iii) is van belang dat ingevolge het bepaalde in artikel 1019a lid 1 Rv een verbintenis uit onrechtmatige daad wegens inbreuk op een recht van intellectuele eigendom geldt als een rechtsbetrekking in de zin van artikel 843a Rv. Op grond van het bepaalde in artikel 1019a lid 3 Rv wordt de vordering afgewezen voor zover de bescherming van vertrouwelijke informatie niet is gewaarborgd. Het vierde lid van artikel 843a Rv is ingevolge het bepaalde in artikel 1019a lid 3 Rv niet van toepassing.
5.6.
HPE c.s. stoelen de vordering tot inzage op een aantal rechtsbetrekkingen in de zin van artikel 843a Rv, die hierna achtereenvolgend zullen worden besproken. HPE c.s. stellen in de eerste plaats dat PTP merkinbreuk maakt door ongeautoriseerde parallelimport. Zo drijft PTP binnen de Europese Economische Ruimte (hierna: EER) handel in producten die door HPE oorspronkelijk buiten de EER in het verkeer zijn gebracht terwijl HPE c.s. geen toestemming hebben gegeven voor de verhandeling van deze producten met daarop (een of meerdere) merken van HPE en HP Group binnen de EER. Voorop moet worden gesteld dat ingevolge artikel 2.20 lid 2 sub a Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (BVIE) respectievelijk artikel 9 lid 2 sub a Uniemerkenverordening (UMVo) een merkhouder op grond van zijn uitsluitend recht iedere derde die niet zijn toestemming hiertoe heeft verkregen kan verhinderen gebruik te maken van een teken wanneer dit teken gelijk is aan het merk en in het economisch verkeer gebruikt wordt voor dezelfde waren of diensten als die waarvoor het merk is ingeschreven. Dit is op grond van artikel 2.23 lid 3 BVIE en artikel 15 lid 1 UMVo slechts anders indien het betreft waren die onder dit merk door de houder of met diens toestemming in de Europese Economische Ruimte in de handel zijn gebracht, tenzij er voor de houder gegrond redenen zijn zich te verzetten tegen verdere verhandeling van de waren, met name wanneer de toestand van de waren, nadat zij in de handel zijn gebracht, gewijzigd of verslechterd is.
5.7.
Uit de door HPE c.s. in het geding gebrachte stukken blijkt dat HPE c.s. op grond van eigen onderzoek hebben vastgesteld dat PTP in de periode van maart 2011 tot en met oktober 2020 betrokken was bij verhandeling binnen de EER van in ieder geval 3.595 waren die HPE c.s. oorspronkelijk buiten de EER in het verkeer heeft gebracht zonder toestemming van HPE c.s. en dus bij ongeoorloofde parallelhandel in waren met HP(E) merken. PTP heeft zich ter zitting beroepen op uitputting van de merkrechten van HP Group en HPE maar zij heeft evenwel ook verklaard niet uit te sluiten dat door haar incidenteel goederen worden aangekocht en verhandeld die niet door of met toestemming van HPE c.s. in de EER in het verkeer zijn gebracht omdat zij dit zonder medewerking van HPE c.s. niet kan controleren. PTP heeft verder echter niet gemotiveerd betwist dat de hiervoor bedoelde 3.595 door haar verhandelde waren door HPE c.s. buiten de EER in het verkeer waren gebracht. Daarmee staat wel vast dat aan PTP in zoverre geen beroep op uitputting toekomt. Geconstateerd moet dan ook worden dat PTP in zoverre vanwege ongeoorloofde parallelimport van HPE-producten inbreuk maakt op de merken van HPE en HP Group in de zin van artikel 2.20 lid 2 sub a BVIE respectievelijk artikel 9 lid 2 sub a UMVo. PTP heeft nog aangevoerd dat het voor haar geen doen is om dit (zonder hulp van HPE c.s.) te voorkomen maar dat ontneemt hieraan niet het karakter van onrechtmatige merkinbreuk. PTP dient er zelf voor te zorgen dat zij geen inbreuk maakt op de merken van HPE en HP Group. Van PTP mag als professional in de IT-sector worden verwacht dat zij de nodige stappen neemt om zich te vergewissen van de herkomst van de door haar verhandelde HPE-producten. HPE c.s. kunnen dan ook tegen deze merkinbreuk door PTP optreden en ter zake schadevergoeding vorderen, ongeacht of PTP een verwijt met betrekking tot de parallelimport kan worden gemaakt. Het enkele feit dat het procentueel gezien om een gering aantal van het totaal door PTP binnen de EER verhandelde producten gaat, doet hieraan niet af, nog afgezien van de discussie die tussen partijen bestaat over het precieze percentage ongeautoriseerd parallel geïmporteerde producten. Voor het aannemen van merkinbreuk in dit verband doet immers niet ter zake op welke schaal de ongeoorloofde parallelimport heeft plaatsgevonden. Nu het ervoor moet worden gehouden dat PTP merkinbreuk maakt vanwege ongeautoriseerde parallelimport, is voldoende van de gestelde rechtsbetrekking tussen partijen gebleken.
5.8.
De vraag is vervolgens of HPE c.s. een rechtmatig belang hebben bij inzage in en afschrift en afgifte van de beslagen stukken die zien op ongeoorloofde parallelimport door PTP. Voorop moet worden gesteld dat voor het aannemen van een rechtmatig belang in voornoemde zin voldoende is dat de partij die inzage verlangt aan de hand van de hem bekende feiten en omstandigheden aannemelijk maakt dat hij mogelijk een onderliggende vordering heeft en dat de verlangde stukken relevant kunnen zijn voor de onderbouwing van deze vordering (vlg. onder meer Hof Arnhem-Leeuwarden 16 december 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:9850 en Hof ’s-Hertogenbosch 8 september 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:3479). Gelet op de door HPE c.s. reeds vastgestelde ongeoorloofde parallelimport hebben HPE c.s. in beginsel dan ook een rechtmatig belang om aan de hand van beslagen bescheiden (nader) bewijs te vergaren met betrekking tot de omvang waarin deze parallelimport daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Het verweer van PTP in dit verband komt erop neer dat HPE c.s. reeds over alle informatie beschikken uit hoofde van de door (onderdelen van) HPE c.s. uitgevoerde audits, testaankopen, informatievergaring uit de eigen database van HPE c.s., schikkingen met inbreukmakende (weder)verkopers en het ontvangen van zogenaamde ‘data dumps’ van gecontracteerde wederverkopers, zodat HPE c.s. ter onderbouwing van hun vorderingen in de bodemprocedure geen inzage nodig hebben in de administratie van PTP. PTP kan hierin niet worden gevolgd in aanmerking genomen dat HPE c.s. tijdens de zitting gemotiveerd uiteen hebben gezet dat zij van toevallige omstandigheden afhankelijk zijn om verboden parallelimport van HPE-producten door PTP op het spoor te komen en dat het onderzoek dat zij in dit verband hebben uitgevoerd daarom slechts een incompleet en gefragmenteerd beeld van de werkelijkheid geeft. Het is daarmee voldoende aannemelijk dat HPE c.s. het vereiste rechtmatig belang hebben om verder onderzoek te verrichten naar de omvang waarop de ongeautoriseerde parallelimport zich heeft voorgedaan, mede met het oog op de begroting van de schade die HPE c.s. hierdoor mogelijk (zullen) lijden. Gezien de reeds geconstateerde inbreuken is er een gerede kans dat merkinbreuk door parallelimport door PTP op grotere schaal heeft plaatsgevonden. In welke mate door HPE c.s. in dit verband schade is geleden, kan in dit kort geding niet worden vastgesteld maar wel is aannemelijk dat HPE c.s. door de ongeoorloofde parallelimport in ieder geval enige schade hebben geleden. HPE c.s. hebben in dit verband onbetwist gesteld dat HPE voor in ieder geval de gestelde 3.595 HPE servers die zij buiten de EER in het verkeer heeft gebracht kortingen op de verkoopprijs heeft verleend ter hoogte van ongeveer $ 2.344.224,36, die zij nooit zou hebben verleend voor producten die zij binnen de EER in het verkeer brengt. Ook lijden HPE c.s. naar eigen zeggen schade doordat, zodra de sterk afgeprijsde producten binnen de EER op de markt komen, HPE op de eigen verkopen aan haar distributeurs en op verkopen aan andere afnemers binnen de EER ook vergaande kortingen moet verlenen om te kunnen concurreren met de HPE-producten afkomstig van buiten de EER.
5.9.
Met betrekking tot de bepaaldheid van de bescheiden wordt als volgt overwogen. Op zichzelf is duidelijk dat in de (digitale en fysieke) administratie en alle bescheiden die daartoe behoren en in beslag zijn genomen het antwoord kan worden gevonden op de vraag in welke mate PTP betrokken is geweest bij ongeoorloofde parallelimport van HPE-producten. Bovendien is op zichzelf voldoende bepaald om welke bescheiden het gaat en in aanmerking genomen dat reeds is komen vast te staan dat in ieder geval op enige schaal sprake is van de gestelde ongeoorloofde parallelimport is het voldoende concreet waar HPE c.s. naar op zoek zijn in de administratie van PTP. De conclusie is dat de vordering tot inzage in en afschrift en afgifte van die bescheiden in beginsel voor wat betreft de ongeoorloofde parallelimport toewijsbaar is. Het spoedeisend belang bij toewijzing van dit deel van de vordering is voorts gegeven gelet op de bewijspositie van HPE c.s. in de bodemprocedure. Het hiertegen gerichte verweer van PTP kan dan ook niet slagen.
5.10.
Met betrekking tot de periode waarover HPE c.s. inzage in en afschrift en afgifte van de beslagen bescheiden dienen te krijgen, beroept PTP zich allereerst op een schikking die in 2015 tussen haar en HPE c.s. tot stand zou zijn gekomen, waarin door HPE c.s. aan PTP finale kwijting zou zijn verleend voor alle op dat moment bekende en onbekende merkinbreuken. Met betrekking tot de periode tot en met 2015 kan de vordering ex artikel 843a Rv dan ook niet worden toegewezen volgens PTP. Uit de in het geding gebrachte stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat partijen in 2015 inderdaad hebben gesproken over een schikking met betrekking tot door HPE c.s. geconstateerde merkinbreuk door PTP maar ook dat het, om welke reden dan ook, nooit tot ondertekening van enige vaststellingsovereenkomst is gekomen. PTP heeft weliswaar gesteld dat in ieder geval mondeling overeenstemming is bereikt over een schikking maar dit kan, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door HPE c.s., binnen het bestek van dit kort geding niet worden vastgesteld. Bovendien heeft PTP desgevraagd verklaard dat geen van partijen ooit uitvoering heeft gegeven aan de door PTP gestelde afspraken, die mede omvatten het betalen van een geldsom door PTP aan HPE c.s. De conclusie is dan ook dat niet kan worden aangenomen dat HPE c.s. hun aanspraken uit hoofde van (bekende dan wel onbekende) merkinbreuken door PTP tot en met 2015 hebben prijsgegeven.
5.11.
Ook het beroep van PTP op verjaring met betrekking tot vorderingen tot vergoeding van schade door merkinbreuk tot en met 2015 moet worden verworpen. HPE c.s. hebben in dit verband tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat, voor zover zij al in 2015 bekend waren met de serienummers die zien op ongeoorloofde parallelimport door PTP, geldt dat zij (onder meer) deze serienummers in 2019 opnieuw per e-mailbericht aan PTP hebben medegedeeld en daarbij uitdrukkelijk hun rechten hebben voorbehouden, zodat zij de verjaring tijdig hebben gestuit. Dit blijkt ook met zoveel woorden uit de in het geding gebrachte stukken en is door PTP niet betwist. Bovendien heeft te gelden dat, zoals HPE c.s. onbestreden hebben aangevoerd, voor zover het gaat om parallel geïmporteerde producten waarvan HPE c.s. geen weet hadden, de schadevergoedingsvordering te dien aanzien pas verjaart twintig jaar na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt (ex artikel 3:310 lid 1 BW). Ook kwalificeert bedrijfsmatige merkinbreuk als een misdrijf in de zin van artikel 337 lid 3 Wetboek van Strafrecht. De strafrechtelijke verjaringstermijn in dit verband is twaalf jaar (ex artikel 337 lid 4 Wetboek van Strafrecht juncto artikel 70 lid 1 sub 3 Wetboek van Strafrecht). Op grond van het bepaalde in artikel 3:310 lid 4 BW verjaart een civiel vorderingsrecht tot vergoeding van schade niet zolang het recht tot strafvordering niet verjaart. Gelet op het voorgaande kan thans niet worden vastgesteld dat aanspraken die voortvloeien uit merkinbreuk door PTP tot en met 2015 teniet zijn gegaan door verjaring. Of dat op grond van enige verjaringsregel zo is, zal in de bodemprocedure verder moeten worden beoordeeld. Gelet op het voorgaande bestaat dan ook geen reden om het inzagerecht van HPE c.s. in tijd te beperken tot de periode vanaf 2016.
5.12.
Met betrekking tot het beroep van PTP op rechtsverwerking geldt het volgende. PTP heeft in dit verband enkel gesteld dat HPE c.s. hun rechten hebben verwerkt door pas in maart 2021 een procedure te beginnen terwijl zij al sinds 2015 op de hoogte zijn van alle activiteiten van PTP. Voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking is enkel tijdsverloop of stilzitten echter onvoldoende. Bovendien is tussen partijen niet in geschil dat partijen in (in ieder geval) 2015, 2016 en 2019 contact hebben gehad over merkinbreuk wegens ongeoorloofde parallelimport door PTP. Door PTP zijn voorts geen bijzondere omstandigheden gesteld waardoor bij PTP het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat HPE c.s. de aanspraken uit hoofde van merkinbreuk niet (meer) geldend zouden maken, of waardoor de positie van PTP onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard als HPE c.s. deze aanspraken alsnog geldend zouden maken. Het beroep op rechtsverwerking kan dan ook niet slagen.
5.13.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat voor wat betreft de door HPE c.s. gestelde merkinbreuk vanwege ongeoorloofde parallelimport door PTP aan de vereisten van artikel 843a Rv voor een recht op inzage en/of afschrift is voldaan.
5.14.
De tweede door HPE c.s. gestelde rechtsbetrekking betreft het ongeoorloofd ‘frankensteinen’ van HPE-producten door PTP, dat wil zeggen het doorvoeren van wijzigingen aan servers van HPE door onderdelen daarvan te vervangen voor andere (HPE) onderdelen, die al dan niet buiten de EER door PTP zijn betrokken. HPE c.s. verwijzen in dit verband naar de testaankoop die zij bij PTP hebben gedaan via Depot43. Zoals hiervoor reeds is overwogen geldt dat een merkhouder zich op grond van het bepaalde in artikel 2.23 lid 3 BVIE en artikel 15 lid 1 UMVo niet kan verzetten tegen het gebruik van het merk voor waren die onder dit merk door de houder of met diens toestemming in de EER in de handel zijn gebracht, tenzij er voor de houder gegronde redenen zijn om zich tegen de verdere verhandeling van de waren, met name wanneer de toestand van de waren, nadat zij in de handel zijn gebracht, gewijzigd of verslechterd is. HPE c.s. stellen zich op het standpunt dat zij gelet op het voorgaande een gegronde reden hebben om op te treden tegen de wijziging van binnen de EER in het verkeer gebrachte HPE-servers door PTP.
5.15.
HPE c.s. hebben tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd toegelicht waar het bezwaar met betrekking tot het gestelde ‘frankensteinen’ door PTP precies in zit. HPE c.s. hebben naar eigen zeggen geen bezwaar tegen het modificeren van kale ‘barebone’ HPE-servers door daar bijvoorbeeld extra opslagcapaciteit aan toe te voegen, hetgeen in de praktijk ook veelal gebeurt, zolang dit maar niet wordt gedaan met (nieuwe of gebruikte) onderdelen van servers (van HPE dan wel een ander merk) verkregen uit de ongeoorloofde parallelimport en men het originele serienummer en het Stock Keeping Unit-nummer (hierna: SKU-nummer) van HPE intact laat. Volgens HPE c.s. is het niet toegestaan om onderdelen die zich af fabriek in de servers van HPE bevinden, zoals geheugenkaarten, te vervangen voor andere onderdelen van HPE. PTP heeft niet betwist dat zij onderdelen van servers van HPE vervangt dan wel dat zij onderdelen aan deze servers toevoegt. Volgens PTP is de standaard samenstelling van een HPE-server minimaal en dient in 99% van de gevallen een harde schijf en opslagcapaciteit te worden toegevoegd om de server te kunnen gebruiken. Dit stemt PTP naar eigen zeggen steeds af op de specifieke wensen van de klant. Volgens PTP handelt zij met volledig medeweten, instemming en zelfs medewerking van HP Nederland. PTP heeft in dit verband juist op instigatie van HP Nederland ITTC opgericht als contractuele wederverkoper van HPE c.s. om via IITTC HPE waren in te kopen. Volgens PTP hebben werknemers van haar via IITTC cursussen gevolgd bij HPE, waaronder technische trainingen voor het configureren en assembleren van HPE-producten. Het modificeren van servers wordt voorts gedaan met behulp van en op verzoek van HP Nederland en dit is ook verder algemeen gebruikelijk in de IT-branche. HPE c.s. treden bij andere bedrijven ook niet tegen deze handelwijze op, aldus PTP. Hiertegenover hebben HPE c.s. weinig informatie verschaft over de precieze verhouding tussen HP Nederland, PTP en IITTC, anders dan dat HPE c.s. in algemene zin ontkennen dat HP Nederland op de hoogte is van, instemt met dan wel het initiatief neemt met betrekking tot het modificeren van servers door PTP. Dat is onvoldoende tegenover het gemotiveerde en met concrete feiten en omstandigheden onderbouwde standpunt van PTP. Daarom is er aanleiding om aan te nemen dat tussen PTP en haar zustervennootschap IITTC enerzijds en HP Nederland anderzijds banden bestaan zoals PTP die gemotiveerd heeft beschreven. Indien zou komen vast te staan dat HP Nederland op enige wijze meewerkt aan dan wel instemt met de volgens HPE c.s. ongeoorloofde wijzigingen aan servers kan er aanleiding zijn voor het oordeel dat HPE c.s. niet een gegronde reden hebben in de zin van artikel 2.23 lid 3 BVIE en artikel 15 lid 1 UMVo om tegen de voornoemde handelwijze van PTP op te treden.
5.16.
Bovendien is er in dit kort geding onvoldoende duidelijkheid gekregen over het antwoord op de vraag of PTP SKU nummers vervalst, zoals HPE c.s. stellen. PTP heeft tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd toegelicht dat zij bij het assembleren van de HPE-servers de kast (het chassis) van de betreffende server steeds intact laat en op de doos een BTO-sticker (Build To Order) toevoegt om kenbaar te maken dat het in het betreffende geval om een geassembleerde HPE-server gaat. Ook voegt PTP naar eigen zeggen soms de inhoud van de ene server toe aan de kast van een andere server vanwege leverings- en/of voorraadproblemen, zodat zich de situatie voor kan doen dat op de kast van de server een ander SKU nummer is weergegeven dan op de doos waarin de betreffende server verpakt wordt. PTP ontkent echter stellig eigen SKU nummers te verzinnen en in het verlengde daarvan aan de door haar aangepaste HPE-servers toe te voegen. Bij deze stand van zaken moet geconcludeerd worden dat er thans een onvoldoende mate van zekerheid is om aan te nemen dat er een rechtsbetrekking tussen partijen bestaat uit hoofde van ongeoorloofd ‘frankensteinen’, afgezien van de gevallen waarbij PTP bij het assembleren/modificeren van de servers gebruik heeft gemaakt van onderdelen (al dan niet van HPE) uit illegale parallelimport. Het gaat dan ook vooralsnog te ver om HPE c.s. toe te staan om in de beslagen bescheiden te zoeken naar gegevens over al dan niet ongeoorloofd ‘frankensteinen’, mede omdat dit allerhande informatie op kan leveren die HPE c.s. voor een ander doel zouden kunnen gebruiken dan het optreden tegen merkinbreuk. Hoewel niet concreet kan worden vastgesteld dat het HPE c.s. erom te doen is PTP buiten spel te zetten door aan de hand van de verkregen informatie distributeurs in andere landen te verbieden nog aan PTP te leveren, waarvan PTP stellig overtuigd is, kan niet worden uitgesloten dat HPE c.s. die informatie op een verkeerde manier zouden kunnen gebruiken om zo hun eigen distributiestelsel veilig te stellen. In de inmiddels tussen partijen aanhangige bodemprocedure moet eerst worden uitgezocht in hoeverre sprake is van het gestelde ‘frankensteinen’ door PTP op een onrechtmatige wijze en in hoeverre dit zonder medeweten of instemming van HPE c.s. dan wel HP Nederland plaatsvindt, alvorens wordt toegekomen aan het in kaart brengen van de precieze omvang hiervan.
5.17.
De derde door HPE c.s. gestelde rechtsbetrekking komt erop neer dat PTP handelt in vervalste licentiecertificaten en licentiecodes. Zo handelt PTP volgens HPE c.s. in vervalste licenties met betrekking tot ‘Brocade SAN switches’, die worden vervaardigd en verhandeld aan HPE door Broadcom, voorzien van de HPE merken. Uit het afgiftebeslag blijkt volgens HPE c.s. verder dat bij PTP een groot aantal ‘Integrated Lights-Out’- certificaten (iLO) zijn aangetroffen. Ook zou in een recent door HPE c.s. verricht onderzoek in Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk zijn ontdekt dat PTP betrokken is geweest bij de distributie van een aantal vervalste Microsoft Server licenties, voorzien (een van de) merken van HPE en HP Group. PTP maakt daarmee merkinbreuk in de zin van artikel 2.20 lid 2 sub a BVIE en artikel 9 lid 2 sub a UMVo. Ook is het onrechtmatig om in vervalste licentiesleutels te handelen en vervalste documenten te gebruiken, zo stellen HPE c.s. PTP betwist met klem zich schuldig te maken aan het vervalsen dan wel verhandelen van vervalste licentiecertificaten en/of licentiecodes. Gelet op de sterk uiteenlopende standpunten van partijen kan binnen het beperkte bestek van dit kort geding niet worden vastgesteld dat PTP werkelijk de hand heeft in het vervalsen en/of verhandelen van licentiecertificaten en licentiecodes. Hoewel onder de door het afgiftebeslag getroffen producten kennelijk een aantal vervalste iLO- certificaten zijn aangetroffen, blijkt uit de in het geding gebrachte stukken en het verhandelde ter zitting niet zonder meer welke rol PTP in dit verband al dan niet heeft gespeeld. Bij deze stand van zaken is nog onvoldoende aannemelijk geworden dat PTP inbreuk maakt op de merken van HPE en HP Group door het vervaardigen dan wel verhandelen van vervalste licentiecertificaten en licentiecodes. Ook in dit verband dient in de bodemprocedure te worden uitgezocht in hoeverre sprake is van de door HPE c.s. gestelde merkinbreuk. Wanneer hiervan sprake blijkt te zijn kan HPE c.s. te dien aanzien inzage vorderen in de beslagen documenten om de omvang van de inbreuk te kunnen vaststellen.
5.18.
HPE c.s. verwijten PTP in de dagvaarding verder dat zij zich bezighoudt met niet-toelaatbaar refererend merkgebruik van de (beeld)merken van HPE en HP Group. HPE c.s. hebben tijdens de zitting echter verklaard dat het gestelde refererend merkgebruik door PTP geen rol (meer) speelt in het kader van dit kort geding. Hetgeen partijen in dit verband over en weer hebben gesteld behoeft dan ook geen bespreking.
5.19.
Met betrekking tot de wijze van inzage in de beslagen bescheiden geldt het volgende. HPE c.s. hebben in de dagvaarding een uitgebreide selectieprocedure van in totaal zes stappen beschreven, een en ander om de vertrouwelijkheid van de beslagen stukken waarin inzage wordt verleend, te waarborgen. PTP heeft geen (gemotiveerd) verweer gevoerd tegen de wijze waarop HPE c.s. inzage wensen te verkrijgen in de beslagen bescheiden zodat de vorderingen dienovereenkomstig zullen worden toegewezen, met inachtneming van het volgende. De selecteur zal zich bij de eerste selectie, door HPE c.s. omschreven als stap 1, dienen te beperken tot stukken die (mogelijk) zien op ongeoorloofde parallelimport door PTP. Bovendien bestaat, gelet op de door PTP naar voren gebrachte bezwaren met betrekking tot het gebruik van de verkregen informatie door HPE c.s. voor een ander doel dan het onderbouwen van de vorderingen in de bodemprocedure, en in aanmerking genomen dat de beslagen bescheiden enkel mogen worden doorzocht in het kader van de ongeoorloofde parallelimport, aanleiding om de heer [betrokkene 7] als onafhankelijke derde tot selecteur te benoemen in plaats van de advocaat van HPE c.s., zoals door HPE c.s. subsidiair is gevorderd. Tegen de benoeming van de heer [betrokkene 7] heeft PTP overigens ook geen bezwaar gemaakt.
5.20.
Het voorgaande betekent dat de subsidiaire vordering onder I. in conventie voor een deel wordt toegewezen in die zin dat het de heer [betrokkene 7] als selecteur alleen is toegestaan in de beslagen bescheiden te zoeken naar stukken die (mogelijkerwijs) verband houden met ongeoorloofde parallelimport door PTP maar niet naar andere gegevens die betrekking hebben op mogelijke andere merkinbreuken. Ook de vorderingen tot medewerking zoals geformuleerd onder II. en III. zullen worden toegewezen. De door HPE c.s. gevorderde dwangsommen zullen als volgt worden gematigd en gemaximeerd.
5.21.
Verder wordt het verweer van PTP tegen de gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de voornoemde veroordeling verworpen. HPE c.s. hebben met het oog op het vergaren van bewijs voor hun stellingen in de bodemprocedure spoedeisend belang en daarmee strookt dat zij dit vonnis ten uitvoer moeten kunnen leggen. Daar komt bij dat de door HPE c.s. gestelde, ongeoorloofde, parallelimport tot op zekere hoogte vaststaat en het in die zin geen twijfel lijdt dat PTP merkinbreuk heeft gepleegd. Dit maakt dat het belang van HPE c.s. tot tenuitvoerlegging thans zwaarder weegt dan het belang van PTP bij het behoud van de bestaande toestand totdat op een eventueel rechtsmiddel zal zijn beslist.
5.22.
PTP vordert in reconventie opheffing van de ten laste van haar gelegde conservatoire beslagen. Voor zover het betreft de ongeoorloofde parallelimport van HPE- producten vloeit uit de beoordeling in conventie voort dat is voldaan aan de vereisten van artikel 843a Rv, zodat de vordering tot opheffen van de beslagen te dien aanzien niet toewijsbaar is. Voor wat betreft het ‘frankensteinen’ van HPE-producten op een ongeoorloofde wijze en de handel in, dan wel betrokkenheid bij, vervalste licentiecertificaten volgt uit de beoordeling in conventie dat niet uitgesloten is dat in de inmiddels aanhangige bodemprocedure zal blijken dat PTP ook op deze wijzen inbreuk heeft gepleegd op de merken van HPE en HP Group. De beslagen bescheiden kunnen van belang zijn voor de bewijsvoering in dat verband. HPE c.s. hebben dan ook belang bij de handhaving van de beslagen voor het geval zij in de bodemprocedure toestemming krijgen om de beslagen bescheiden ook hierop te doorzoeken en in te zien. Ook bij handhaving van het beslag tot afgifte van zaken hebben HPE c.s. belang mede met het oog op beperking van schade door verdere verhandeling. Dat leidt tot de slotsom dat in dit kort geding niet van de summierlijke ondeugdelijkheid van de vorderingen waarvoor de beslagen zijn gelegd is gebleken. Ook een afweging van de belangen van partijen leidt niet tot een ander oordeel. PTP heeft niet gesteld, laat staan onderbouwd, dat zij op enige wijze hinder ondervindt van het voortduren van de gelegde beslagen. In het kader van het bewijsbeslag is een integrale digitale kopie gemaakt van de in dat verband beslagen bescheiden, zodat PTP over haar administratie kan beschikken. Welke zwaarwegende belangen PTP heeft bij opheffing van het beslag tot afgifte heeft PTP niet gesubstantieerd. Het evidente belang van HPE c.s. bij handhaving van de conservatoire beslagen weegt dan ook zwaarder dan het belang van PTP bij opheffing van deze beslagen. De vorderingen in reconventie tot opheffing van de gelegde beslagen zullen daarom worden afgewezen. Dit geldt eveneens voor de vordering om HPE c.s. te verbieden nogmaals ten laste van PTP conservatoir beslag te leggen.
5.23.
PTP zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in conventie in de proceskosten worden veroordeeld. HPE c.s. maken aanspraak op vergoeding van de volledige proceskosten als bedoeld in artikel 1019h Rv, met inbegrip van de kosten van het beslag. HPE c.s. hebben ter onderbouwing van hun vordering een gedetailleerde urenspecificatie van hun advocaten overgelegd, waaruit blijkt dat in het kader van de gelegde beslagen een bedrag van € 131.497,84 aan kosten is gemaakt, waaronder begrepen de kosten van de deurwaarder, de advocaatkosten van HPE c.s., griffierechten en koerierskosten. Uit het kostenoverzicht blijkt verder dat de kosten ter voorbereiding van het onderhavige kort geding in totaal € 152.595,71 bedragen, inclusief advocaatkosten, deurwaarderskosten, koerierskosten en de kosten van de tolk maar exclusief btw en griffierecht.
5.24.
Met betrekking tot de door HPE c.s. gevorderde beslagkosten van € 131.497,84 ex artikel 706 Rv geldt het volgende. Hoewel gelet op het voorgaande aannemelijk is geworden dat PTP inbreuk maakt op de merkrechten van HPE c.s. door ongeoorloofde parallelimport, HPE c.s. uit dien hoofde belang hebben bij inzage in en afschrift en afgifte van bescheiden die op de omvang hiervan zien en het bewijsbeslag door HPE c.s. in die zin rechtmatig is gelegd, is binnen het bestek van dit kort geding niet aannemelijk geworden dat PTP op een ongeoorloofde wijze servers van HPE ‘frankensteint’ dan wel dat zij handelt in dan wel betrokken is bij de handel van vervalste licenties. Dit dient in de inmiddels aanhangige bodemprocedure nader te worden onderzocht. Gelet hierop bestaat thans onvoldoende aanleiding om de beslagkosten nu reeds te liquideren. In de bodemprocedure zal moeten worden beslist in hoeverre de gemaakte beslagkosten door PTP zullen moeten worden gedragen.
5.25.
Met betrekking tot de kosten gemaakt ter voorbereiding van dit kort geding ten bedrage van € 152.595,71 wordt als volgt overwogen. Op de voet van artikel 1019h Rv wordt de in het ongelijk gestelde partij desgevorderd veroordeeld in redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijk gestelde partij heeft gemaakt, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet. PTP heeft verweer gevoerd tegen de hoogte van het door HPE c.s. in dit verband gevorderde bedrag en stelt zich op het standpunt dat de opgevoerde kosten buitensporig zijn en dat de kosten beperkt moeten blijven tot het indicatietarief voor complexe IE-zaken. HPE c.s. hebben naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die een (forse) overschrijding van het genoemde maximum indicatietarief rechtvaardigen en voorts moet in aanmerking worden genomen dat de vorderingen van HPE c.s. enkel voor wat betreft bescheiden die zien op de ongeoorloofde parallelimport zullen worden toegewezen. Voor de redelijkheid en evenredigheid van de advocaatkosten zal daarom aansluiting worden gezocht bij de Indicatietarieven in IE-zaken (versie 1 april 2017). Gelet op al het voorgaande kwalificeert de zaak als een complex kort geding waarvoor een maximum geldt van € 25.000,00 (exclusief verschotten). Daarnaast zijn door HPE c.s. deurwaarderskosten (€ 1.990,80), griffierecht (€ 667,00), de kosten van de tolk (€ 1.300,00) en koerierskosten (€ 301,70) van in totaal € 4.259,50 voldaan, zodat de totale proceskosten uitkomen op een bedrag van € 29.259,50 exclusief btw. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal als niet weersproken worden toegewezen.
5.26.
PTP zal als de in het ongelijk gestelde partij in reconventie in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden op basis van het reguliere liquidatietarief voor rechtbanken en gerechtshoven aan de zijde van HPE c.s. tot op heden begroot op een bedrag van € 762,00 aan salaris advocaat (factor 0,5 × tarief € 1.524,00 voor een complex kort geding).

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
gebiedt PTP toe te staan en te gedogen dat een deurwaarder van Equilibristen gerechtsdeurwaarders te Dordrecht, voor zover nodig met bijstand van
 een ICT-deskundige van Probatius te Waddinxveen en/of een ICT-deskundige van een ander kantoor;
 Zylab Technologies B.V. te Amsterdam; en/of
 een consultant Accountview, althans een persoon die de Accountview database kan benaderen (gezamenlijk de “IT deskundigen”),
aan de heer [betrokkene 7] , forensisch deskundige, die na ondertekening van een geheimhoudingsovereenkomst optreedt als selecteur als bedoeld in de dagvaarding - een integrale kopie van de beslagen bescheiden ter beschikking stelt, waarna de selecteur in één of meerdere fasen op individueel documentniveau een selectie maakt - zulks steeds volgens het in de dagvaarding omschreven selectieprocedé en voor zover nodig met bijstand van de IT deskundigen en de aan geheimhouding gebonden leden van het onderzoeksteam van HPE - van de binnen de reikwijdte van het verlof vallende en ter inzage te geven bescheiden die de selecteur voornemens is aan HPE c.s. te verstrekken, maar alleen voor zover het betreft bescheiden die (mogelijkerwijs) verband houden met ongeoorloofde parallelimport van HPE-producten door PTP,
6.2.
bepaalt dat PTP vervolgens steeds het recht heeft om binnen 21 kalenderdagen na de dag waarop de advocaat van PTP de geselecteerde documenten van de selecteur heeft ontvangen bezwaar te maken tegen afgifte of inzage van bepaalde documenten indien en voor zover deze geen verband houden met ongeoorloofde parallelimport van HPE-producten door PTP of anderszins niet vallen binnen de reikwijdte van het verlof,
6.3.
bepaalt dat PTP geacht wordt haar bezwaren niet te handhaven als zij daarover niet binnen 21 kalenderdagen na het schriftelijke kenbaar maken van het bezwaar een kort geding tegen HPE c.s. aanhangig heeft gemaakt (waarin HPE c.s. dan vrijwillig zullen moeten verschijnen), waarin zij haar bezwaren ter beoordeling heeft voorgelegd aan de voorzieningenrechter en dat de selecteur bij het uitblijven van het aanhangig maken van een dergelijk kort geding of, indien PTP voornoemd kort geding wel tijdig aanhangig heeft gemaakt, bij het afwijzen van de vordering in kort geding van PTP, de geselecteerde bescheiden vervolgens zal verstrekken aan HPE c.s.,
6.4.
beveelt PTP alle medewerking te verlenen aan uitvoering van hetgeen hiervoor onder 6.1 tot en met 6.3 is bepaald waaronder bijvoorbeeld, voor zover sprake is van versleuteling van bestanden, het verschaffen aan deurwaarder, selecteur en/of IT deskundigen van alle benodigde wachtwoorden, toegangscodes, sleutels etc., en het zo nodig assisteren bij het ontsluiten van (een deel van) de (betreffende) bescheiden, één en ander op straffe van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 10.000,00 voor iedere dag, een gedeelte van de dag daaronder begrepen, dat aan deze veroordeling in het geheel of gedeeltelijk geen gevolg is gegeven, met een maximum bedrag aan te verbeuren dwangsommen van € 1.000.000,00,
6.5.
beveelt PTP alle medewerking te verlenen aan de ontsleuteling, althans het in de oorspronkelijke - door HPE c.s. uitleesbare - staat herstellen van (versleutelde dan wel anderszins niet-uitleesbare) serienummers van HPE-producten, zulks aan te wijzen door HPE c.s., de selecteur en/of het onderzoeksteam, één en ander op straffe van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 10.000,00 voor iedere dag, een gedeelte van de dag daaronder begrepen, dat aan deze veroordeling in het geheel of gedeeltelijk geen gevolg is gegeven, met een maximum bedrag aan te verbeuren dwangsommen van € 1.000.000,00,
6.6.
veroordeelt PTP in de proceskosten in conventie, aan de zijde van HPE c.s. tot op heden begroot op € 29.259,50, waarin begrepen € 25.000,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis,
6.7.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.9.
wijst de vorderingen af,
6.10.
veroordeelt PTP in de proceskosten in reconventie, aan de zijde van HPE c.s. tot op heden begroot op € 762,00,
6.11.
verklaart dit vonnis in reconventie voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2021.