Het beroep van het waterschap
Omvang van het geding; belang bij het besluit van 14 juli 2020?
19. Met het wijzigingsbesluit van 9 februari 2021 heeft verweerder voorschrift A. gewijzigd. Hiermee is niet geheel tegemoetgekomen aan het beroep van het waterschap, zodat het wijzigingsbesluit op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb geacht wordt mede onderwerp te zijn van dit geding.
Het beroep van het waterschap richt zich gezien de aanvullende gronden van het beroep tegen voorschrift A. in het gewijzigde besluit. Er zijn geen aanknopingspunten dat het waterschap nog belang heeft bij een beoordeling door de rechtbank van voorschrift A. in het besluit van 14 juli 2020. Het beroep zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
Mocht voorschrift A. aan de vergunning worden verbonden?
20. Als er geen sprake is van een blijvende onevenredige aantasting van de landschaps- en natuurwaarden, ook niet bij de kap van meer dan vier bomen, dan is er naar het oordeel van de rechtbank geen grondslag om op dit punt toch voorschrift A., vermeld onder 7., aan de aanlegvergunning te verbinden. Aan het opleggen van een voorschrift wordt immers pas toegekomen als er wel sprake is van een onevenredige aantasting en dit, door het opleggen van een voorschrift, kan worden voorkomen. Daarvan is in dit geval dus geen sprake. Verweerder heeft daarom ten onrechte voorschrift A. aan de aanlegvergunning verbonden.
Het beroep van het waterschap gericht tegen het wijzigingsbesluit is gegrond. De resterende beroepsgrond van het waterschap kan onbesproken blijven.
Finale geschilbeslechting
21. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het wijzigingsbesluit te vernietigen voor wat betreft voorschrift A. Dit betekent dat het voorschrift van tafel is en dat de aanlegvergunning, zonder dit voorschrift, in stand blijft.
Proceskosten en griffierecht
22. Omdat het beroep tegen het besluit van 14 juli 2020 niet tevergeefs is ingesteld en omdat het beroep van het waterschap tegen het wijzigingsbesluit gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door het waterschap gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748 en een wegingsfactor 1).
De rechtbank bepaalt dat verweerder het door het waterschap betaalde griffierecht van € 345 vergoedt.
- verklaart het beroep van de stichting ongegrond;
- verklaart het beroep van het waterschap tegen het besluit van 14 juli 2020 niet ontvankelijk;
- verklaart het beroep van het waterschap tegen het wijzigingsbesluit van 9 februari 2021 gegrond;
- vernietigt het besluit van 9 februari 2021, voor wat betreft voorschrift A., en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345 aan het waterschap te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het waterschap tot een bedrag van € 1.496.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. van Breda, voorzitter, en mr. M.J.M. Verhoeven en mr. J.A.M. van Heijningen, leden, in aanwezigheid van mr. E. Mengerink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1
“1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
(…)
b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
i. het verrichten van een andere activiteit die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie activiteiten die van invloed kunnen zijn op de fysieke leefomgeving.”
Artikel 2.11
“1 Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, waaromtrent regels zijn gesteld in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien het werk of de werkzaamheid daarmee in strijd is of in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
2 Indien sprake is van strijd met de regels, bedoeld in het eerste lid, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.”
Artikel 2.22, tweede lid
“Aan een omgevingsvergunning worden de voorschriften verbonden, die nodig zijn met het oog op het belang dat voor de betrokken activiteit is aangegeven in het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.10 tot en met 2.20. Indien toepassing is gegeven aan artikel 2.27, vierde lid, worden aan een omgevingsvergunning tevens de bij de verklaring aangegeven voorschriften verbonden. De aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften zijn op elkaar afgestemd.”
Besluit omgevingsrecht (Bor)
Artikel 2.2aa
Als categorie activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de wet, worden tevens aangewezen:
a. het realiseren van een project als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming, behoudens de gevallen, bedoeld in de artikelen 2.9, eerste en tweede lid, of 9.4, eerste, achtste of negende lid, van die wet, artikel 9, vijfde lid, van de Spoedwet wegverbreding of artikel 13, achtste lid, van de Tracéwet, voor zover dat project, onderscheidenlijk die handeling bestaat uit een activiteit waarop het verbod, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdelen a tot en met h of in artikel 2.2 van de wet, of bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel i, van de wet in samenhang met artikel 2.2a van toepassing is en voor zover voor dat project geen vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming is aangevraagd of verleend;
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2aa, onderdeel a, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend op de gronden die zijn aangegeven in de artikelen 2.8 en 5.5, derde lid, van de Wet natuurbescherming, het bepaalde krachtens artikel 2.9, vierde lid, van die wet en artikel 2.14 van het Besluit natuurbescherming.
1. Voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2aa, onderdeel a of b, wordt de omgevingsvergunning niet verleend dan nadat gedeputeerde staten als bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, van de Wet natuurbescherming hebben verklaard dat zij daartegen geen bedenkingen hebben.
4 Een verklaring kan slechts worden gegeven:
a. voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.aa, onderdeel a: op de gronden, die zijn aangegeven in artikel 2.8 en artikel 5.5, derde lid, van de Wet natuurbescherming, het bepaalde krachtens artikel 2.9, vierde lid, van die wet en artikel 2.14 van het Besluit natuurbescherming.
Wet natuurbescherming
Artikel 2.7
1. Een bestuursorgaan stelt een plan dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, uitsluitend vast indien is voldaan aan artikel 2.8, met uitzondering van het negende lid.
2 Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.
3 Gedeputeerde staten verlenen een vergunning als bedoeld in het tweede lid uitsluitend indien is voldaan aan artikel 2.8.
4 Het verbod, bedoeld in het tweede lid, is niet van toepassing op projecten ten aanzien waarvan bij of krachtens enige wettelijke bepaling een besluit is vereist, indien bij of krachtens die wet is bepaald dat dat besluit uitsluitend wordt vastgesteld indien is voldaan aan artikel 2.8.