Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
RWS-2019/32404)
Stichting het Lijndensche Fonds voor Kerk en Zending,
1.de minister van Infrastructuur en Waterstaat,
2.de publiekrechtelijke rechtspersoon het Waterschap Rivierenland,
1.De beschikkingen van de minister en de procedure bij het hof
2.De motivering van de beslissing
per betrokken perceelwordt beoordeeld (op perceelsniveau dus). Het is niet aan het hof om te toetsen of buiten de betrokken percelen minder belemmerende alternatieven voorhanden zijn, bijvoorbeeld omdat het tracé over de percelen van derden kan lopen [1] . Om die reden volgt het hof het standpunt van de stichting niet dat het hof bij zijn toetsing dient te kijken naar de belemmering voor het
gehele landgoedwaarvan de betrokken percelen deel uitmaken (en waarvan ook percelen deel uitmaken waarvoor geen gedoogplicht geldt). Ook bezwaren van de stichting op
perceelsniveaudie er op neerkomen dat een minder belemmerend alternatief aanwezig is in de vorm van een verlegging van het tracé naar een naastgelegen perceel dat aan het waterschap of aan een gemeente toebehoort, zal het hof daarom niet inhoudelijk bespreken. Het gaat daarbij om de percelen Valburg F2534, Valburg F2065, Valburg F211, F210 en F209, Valburg F2490 en de percelen Dodewaard D1740, 450 en C1209 waarvoor (onder meer) een dergelijk bezwaar is opgeworpen.
3.De beslissing
19 maart 2020.