ECLI:NL:RBGEL:2021:3955

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 juli 2021
Publicatiedatum
23 juli 2021
Zaaknummer
19-3561 3600 3701 3721 3907 4017
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom tegen speelveld bij school en kinderopvang wegens strijd met artikel 2.17, eerste lid, van het Activiteitenbesluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland geoordeeld over een last onder dwangsom die was opgelegd aan een school en kinderopvang in Nijmegen, vanwege geluidsoverlast van een speelveld. De rechtbank concludeerde dat het geluidonderzoek dat aan de last ten grondslag lag, uitging van een juiste representatieve bedrijfssituatie. Het speelveld werd niet als binnenterrein aangemerkt, waardoor stemgeluid buiten beschouwing kon worden gelaten. De rechtbank oordeelde dat de last uitvoerbaar en handhaafbaar was, en wees de beroepen van de school en omwonenden af. Het beroep van ouders van spelende kinderen werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij geen belanghebbenden waren. De rechtbank benadrukte dat het conflict voortkwam uit planologische keuzes en riep partijen op tot constructief overleg voor een duurzame oplossing. De rechtbank bevestigde dat enige geluidoverlast in een stedelijke omgeving moet worden geduld.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 19/3561, 19/3600, 19/3701, 19/3721, 19/3907 en 19/4017
uitspraak van de meervoudige kamer van
in de zaak tussen
[eiser 1] en [eiser 2] ,
(gemachtigde: mr. H. Nijman),
[eiser 3] ,
(gemachtigde: mr. M.H.C. Peters)
[eiser 4],
[eiseres] en [eiseres 2],
(gemachtigde: mr. E.T. de Jong),
[eisers 5] ,
(gemachtigde: mr. I. Smeenk)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder
(gemachtigde: mr. R. Benhadi).
Procesverloop
In het besluit van 25 juli 2018 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van eisers [eiser 1] en [eiser 2] om handhavend op te treden tegen geluidsoverlast afkomstig van het gebruik van het pannaveldje en speeltoestellen en het speelterrein behorende bij [eiseres 2] , [locatie] in [woonplaats] , afgewezen.
In het besluit van 17 juni 2019 (bestreden besluit I) (gewijzigd bij besluiten van 10 en 13 september 2019) heeft verweerder het bezwaar van eisers [eiser 1] en [eiser 2] gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het besluit van 25 juli 2018 herroepen en beslist dat er alsnog handhavend opgetreden wordt door [eiseres] en [eiseres 2] te gelasten het pannaveldje voor 12 november 2019 te verwijderen, op straffe van verbeurte van dwangsom van € 10.000 ineens.
Verweerder heeft de bezwaren van [eiser 4] en [eiser 2] niet-ontvankelijk verklaard.
De voorzieningenrechter heeft in de uitspraak van 11 november 2019 (ECLI:NL:RBGEL:2019:5091) het bestreden besluit geschorst.
Verweerder heeft bij besluiten van 23 maart 2021 en 21 april 2021 het bestreden besluit gewijzigd (hierna: het wijzigingsbesluit).
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2021, tegelijk met het onderzoek in zaak 19/3728. Verschenen zijn:
- [eiser 1] en [eiser 2] , bijgestaan door gemachtigde mr. H. Nijman en vergezeld door ing. E. Roelofsen (geluiddeskundige)
- [eiser 3]
- [eiser 4]
- Namens [eiseres] en [eiseres 2] zijn verschenen [eiseres] en [eiseres] , bijgestaan door gemachtigde mr. E.T. de Jong
- [eisers 5] , bijgestaan door gemachtigde mr. I. Smeenk
- Namens verweerder zijn verschenen mr. R. Benhadi en mr. W. van der Rijt, M. van Ginniken, B. Schouten, M. Sturkenboom, ing. J.D. Pondman en B. Overes.
Overwegingen
De voorgeschiedenis
1. Eisers [eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 2] en [eiser 4] wonen in het appartementencomplex [naam] aan de [locatie] in [woonplaats] . Naast dit appartementencomplex is [eiseres 2] gevestigd. Binnen deze school is ook een kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang gevestigd, [naam] . Op het speelterrein van de school is onder meer een pannaveldje gerealiseerd. Hier spelen de schoolkinderen tijdens schooltijd en worden buitenlessen gegeven door de school. Na schooltijd wordt het veldje door [naam] gebruikt en komt de jeugd uit de buurt hier samen om bijvoorbeeld te voetballen of te hockeyen.
De feitelijke situatie
2. [naam] is in 2017 gerealiseerd, ongeveer gelijktijdig met de oplevering van de appartementen van [naam] . Op het terrein van [naam] was voorheen ook een basisschool gevestigd. Hierbij was eveneens een voetbalveldje aanwezig; ongeveer op de plek waar nu het pannaveldje is gerealiseerd. Op de plek waar het appartementencomplex is gerealiseerd stond een verpleeghuis, zij het dat dit iets verder naar achter stond. Tussen de school en het verpleeghuis was destijds een parkeerterrein gelegen.
3. De appartementen van [naam] zijn op ongeveer 8 meter afstand gelegen van het pannaveldje. De balkons van het deel van het appartementencomplex waar eisers wonen kijken direct uit op het veldje. De geluiden van het voetballen en hockeyen op het veldje in combinatie met het geluid van spelende kinderen op het veldje en op andere plekken op het speelterrein, weerkaatsen door de omringende bebouwing, onder meer tegen de gevel van [naam] . In dat verband wordt door partijen veel gesproken over een ‘klankkast-effect’.
Het verzoek om handhavend op te treden
4. Eisers [eiser 1] en [eiser 2] hebben vanwege de overlast van het gebruik van het speelterrein verweerder op 1 juni 2018 gevraagd hiertegen handhavend op te treden.
Verweerder heeft dit handhavingsverzoek in eerste instantie afgewezen, maar in het bezwaarschrift aanleiding gezien alsnog een geluidsrapportage op te laten maken. Dit is het geluidrapport van Abovo van 12 maart 2019. Later zijn opgesteld nadere rapporten van Abovo, gedateerd 15 augustus 2019, en van DGMR, gedateerd 19 september 2019.
5. Verweerder heeft in het besluit van 17 juni 2019 naar aanleiding van de eerste geluidsmeting van Abovo [eiseres] alsnog gelast het pannaveldje te verwijderen, op straffe van verbeurte van een dwangsom. De begunstigingstermijn is uiteindelijk bepaald op 12 november 2019.
De uitspraak van de voorzieningenrechter
6.1. De voorzieningenrechter heeft in de uitspraak van 11 november 2019 (ECLI:NL:RBGEL:2019:5901) het bestreden besluit van 17 juni 2019, gewijzigd bij de besluiten van 10 en 13 september 2019, geschorst totdat de bodemrechter uitspraak heeft gedaan en [eiseres] bij wijze van voorlopige voorziening opgedragen om de volgende maatregelen te treffen:
- het vervangen van het huidige kunstgras voor ‘hoogpoliger’ non-infill kunstgras;
- de betonnen randen weg te halen;
- de goaltjes weg te halen.
Verder heeft de voorzieningenrechter bepaald dat het pannaveldje dient te worden gesloten om 18.30 uur en dat het pannaveldje voorlopig niet in de weekenden opengesteld mag worden.
6.2. [eiseres] heeft het pannaveldje conform de uitspraak aangepast.
Het nieuwe besluit van verweerder
7. Verweerder heeft na de uitspraak van de voorzieningenrechter DGMR opdracht gegeven om te onderzoeken of en zo ja, in welke mate de geluidsniveaus uit het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) ter plaatse van de omliggende woningen worden overschreden en welke (eventuele) maatregelen nodig zijn om aan de geluidsnormen uit artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit te voldoen. Partijen hebben hun zienswijze kunnen geven op het concept-geluidonderzoek van 22 oktober 2020. Dit heeft geleid tot het definitieve geluidonderzoek van 8 februari 2021.
Bij besluiten van 23 maart 2021 en 21 april 2021 heeft verweerder naar aanleiding van dit geluidonderzoek de last onder dwangsom als volgt gewijzigd:
“1. Het schoolbestuur, [eiseres] , dient de overtreding van de in artikel 2.17 lid 1 van het Activiteitenbesluit vastgelegde geluidsnormen ter plaatse van de gevels van de aan de [locatie] gelegen woningen te beëindigen en beëindigd te houden en hiertoe de nodige maatregelen te treffen. Deze overtreding kanin ieder gevalworden beëindigd door het nemen van de volgende maatregelen:
a. het huidige kunstgras (hoogpoliger non-infill kunstgras) zoals dat aangelegd is ter voldoening aan de uitspraak van de Voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland (d.d. 11 november 2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:5091) in stand te houden en het – ter voldoening van de uitspraak van de Voorzieningenrechter — verwijderde kunstgras verwijderd te houden;
b. het verwijderd houden van de goaltjes die zijn verwijderd ter voldoening aan de uitspraak van de Voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland (d.d. 11 november 2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:5091);
c. het verwijderd houden van de betonnen rand rondom het pannaveldje die verwijderd is ter voldoening aan de uitspraak van de Voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland (d.d. 11 november 2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:5091);
d. het treffen van maatregelen waarmee voorkomen wordt dat er hard met een (voet)bal wordt geschoten op de aanwezige verticale houten palen, weergegeven op de als Bijlage 1 aan dit besluit gehechte tekening, door(1)deze houten palen te omhullen met een dicht pakket groenblijvende begroeiing, zoals bijvoorbeeld Hedera klimopbeplanting, over de gehele lengte van de palen en deze beplanting in stand te houden en/of(2)het instrueren van het personeel dat het erop dient toe te zien dat wanneer gebruik wordt gemaakt van het pannaveldje, er niet met een bal wordt geschoten op de houten palen;
e. het treffen van maatregelen waarmee voorkomen wordt dat er in de avond- en nachtperiode met een (voet)bal hard gestuiterd wordt en tegen een voetbal wordt geschoten op het schoolplein – inclusief het pannaveldje zoals aangeduid op de als Bijlage 1 bij deze beslissing op bezwaar aangehechte kaart - door(1)balspellen op het schoolplein — inclusief het pannaveldje zoals aangeduid op de als Bijlage I bij deze beslissing op bezwaar aangehechte kaart- alle dagen van de week (maandag t/m zondag) tussen 19.00 uur en 07.00 uur te verbieden of(2)het schoolplein – inclusief het pannaveldje zoals aangeduid op de als Bijlage I bij deze beslissing op bezwaar aangehechte kaart - alle dagen van de week (maandag t/m zondag) te sluiten tussen 19.00 uur en 07.00 uur te sluiten.”
[eiseres] dient aan deze last te voldoen binnen zes weken na deze uitspraak. Als niet aan de last wordt voldaan, dan verbeurt de [eiseres] een dwangsom van € 2.500 per overtreding, met een maximum van € 10.000.
Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van rechtswege van [eiser 1] , [eiser 2] en de [eiseres] betrekking op dit wijzigingsbesluit.
Leeswijzer en opmerking vooraf
8. Partijen zijn het om diverse redenen niet eens met dit wijzigingsbesluit. [eiser 1] en [eiser 2] vinden de last onder dwangsom niet ver genoeg gaan. [eiseres] vindt de last juist te ver gaan.
De rechtbank zal voordat zij toekomt aan de inhoudelijke beroepsgronden tegen dit wijzigingsbesluit eerst ingaan op de formele onderwerpen, namelijk de ontvankelijkheid van de beroepen van [eiser 4] , [eiser 2] en de [eisers 5] van de spelende kinderen, de gevolgen van het nieuwe besluit voor de beroepen tegen het besluit van 17 juni 2019 en het procesbelang van eiser [eiser 2] .
9. Voordat op deze punten wordt ingegaan merkt de rechtbank op dat het voorliggende conflict een gevolg is van planologische keuzes die gemaakt zijn bij de vaststelling van het bestemmingsplan. Tussen de appartementen en de school met het bijbehorende speelveld had een grotere afstand moeten worden aangehouden. Dat had problemen kunnen voorkomen. Het is naar het oordeel van de rechtbank nog steeds hoofdzakelijk een ruimtelijk probleem, waarbij de oplossing met name zit in een ruimtelijke herinrichting van het terrein en niet zozeer in deze procedure over milieutechnische regels. De hier aan de orde zijnde algemene regels over geluid uit het Activiteitenbesluit zijn namelijk niet primair geschreven voor de regulering van een speelplaats/speelveld. Het is daarom jammer dat partijen op de zitting hebben aangegeven hierover niet in overleg te willen. Ongeacht de uitkomst van deze zaak en een eventueel hoger beroep, zal door een constructief overleg tussen partijen en het maken van afspraken waarschijnlijk het beste kunnen worden gekomen tot een duurzame oplossing. De rechtbank roept partijen daarom op om ook buiten de rechtszaal met elkaar in overleg te treden, waarbij verweerder mogelijk een faciliterende rol kan spelen. Daarbij merkt de rechtbank wel op dat enige geluidoverlast van het schoolterrein altijd zal blijven en ook door omwonenden in een stedelijke omgeving zal moeten worden geduld.

De beroepen van [eiser 2] en [eiser 4]

10.1.
Verweerder heeft de bezwaarschriften van [eiser 2] en [eiser 4] niet-ontvankelijk verklaard omdat zij geen handhavingsverzoek hebben ingediend.
10.2.
De rechtbank is van oordeel dat dit besluit juist is. Slechts degenen die een handhavingsverzoek hebben ingediend, zijn, naast degenen die door het handhavingsbesluit worden geraakt, belanghebbende in de procedure tegen het besluit op dit verzoek. In het handhavingsverzoek staat dat het is ingediend namens “verenigde bewoners van [locatie] ”, maar daaruit blijkt niet dat het handhavingsverzoek ook door [eiser 2] en [eiser 4] is ingediend.
Eiser [eiser 2] heeft nog aangegeven dat zijn bezwaarschrift tegen het primaire besluit aangemerkt moet worden als een handhavingsverzoek en dat het dwangsombesluit in bezwaar dan het besluit is op zijn verzoek om handhavend optreden. Dit standpunt volgt de rechtbank niet. Er is geen aanleiding om het bezwaarschrift aan te merken als een handhavingsverzoek.
[eiser 4] heeft daarnaast op de zitting aangegeven dat hij klachten heeft ingediend. Dit is ook niet op één lijn te stellen met het indienen van een handhavingsverzoek.
Omdat verweerder de bezwaarschriften terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard is het beroep van [eiser 4] (19/3701) en het beroep van [eiser 2] (19/4017) ongegrond.

Het beroep van de [eisers 5]

11.1.
In het bestuursrecht is alleen degene die direct de gevolgen van een besluit ondervindt, gerechtigd daartegen bij de rechter op te komen. Naast de indiener(s) van het handhavingsverzoek is daarom in beginsel alleen de overtreder belanghebbende bij de oplegging van een last onder dwangsom, omdat alleen hij de dwangsom kan verbeuren en in die zin de gevolgen van dat besluit ondervindt. Dat is in deze procedure [eiseres] en [eiseres 2] .
In onder meer de uitspraak van 13 november 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3808) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) overwogen dat ook een ander dan de overtreder belanghebbende kan zijn als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in een handhavingsprocedure. In die zaak ging het over huurders van bedrijfsunits, waarbij de dwangsom niet aan deze huurders was gericht en zij dus ook geen dwangsommen konden verbeuren. Omdat de in die zaak opgelegde last onder dwangsom tot doel had de bewoning van de units te beëindigen, werden zij vanwege de aantasting van een fundamenteel recht (het woonrecht) wel als belanghebbende aangemerkt.
De [eisers 5] hebben gewezen op deze uitspraak en aangegeven dat ook zij in een fundamenteel recht worden aangetast, namelijk het recht van hun kinderen om op een veilige plek in hun onmiddellijke leefomgeving te kunnen spelen.
11.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is in deze zaak geen sprake van de aantasting van een fundamenteel recht, zodat deze uitzondering niet van toepassing is. In het door eisers ter zitting aangehaalde VN-Verdrag inzake de rechten van het kind staat niet een recht om te spelen. Voor zover eisers met hun verwijzing op de zitting naar vrije onderwijskeuze hebben willen verwijzen naar artikel 23 van de Grondwet overweegt de rechtbank dat ook dit fundamentele recht niet van toepassing is aangezien dit artikel gaat over het onderwijs, en niet ziet op het gebruik van een speelveld bij de onderwijsinstelling.
De andere jurisprudentie waar de [eisers 5] naar hebben verwezen, zoals de uitspraak van de Afdeling van 24 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1375), is ook niet van toepassing. Deze jurisprudentie ziet op belanghebbendheid van [eisers 5] van kinderen bij een omgevingsvergunning voor een school. De voorliggende zaak betreft echter een handhavingszaak en geen beroep tegen een omgevingsvergunning.
De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat de [eisers 5] geen belanghebbende zijn. De last is niet aan hen gericht en zij worden ook niet in een fundamenteel recht geraakt door die last. De rechtbank onderkent dat de [eisers 5] en (vooral) hun kinderen wel gevolgen ondervinden van de opgelegde last. Het minder beschikbaar zijn van het speelveld voor gebruik tast hun speelmogelijkheden aan. Dit enkele feit is echter onvoldoende om iemand als belanghebbende aan te merken. Dit omdat dit belang onvoldoende is af te bakenen van willekeurige anderen. Iedereen kan namelijk van het speelveld gebruik maken. Dat maakt de kring van belanghebbenden zo groot en onbepaald dat deze kring niet meer goed is af te bakenen.
Dat de [eisers 5] in de voorlopige voorziening-procedure wel zijn aangemerkt als belanghebbenden maakt het voorgaande niet anders. Dit betreft een voorlopig oordeel. In de bodemzaak kan de rechtbank komen tot een ander oordeel.
Het beroep van [eisers 5] e.a (19/3600) is daarom niet-ontvankelijk.
De beroepen van [eiser 1] , [eiser 2] en de [eiseres] tegen het besluit van 17 juni 2019
12.1.
Het besluit van 17 juni 2019 is door het wijzigingsbesluit geheel vervangen. Niet is gebleken dat eisers nog belang hebben bij een oordeel van de rechtbank over het besluit van 17 juni 2019. De beroepen van [eiser 1] , [eiser 2] en de [eiseres] zijn dan ook niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen het besluit van 17 juni 2019 (en 10 en 13 september 2019).
12.2.
Omdat het instellen van het beroep ertoe heeft geleid dat het besluit is gewijzigd, ziet de rechtbank aanleiding voor een proceskostenvergoeding.
Deze proceskosten bedragen voor eiser [eiser 1] voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand € 1.496 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748 en een wegingsfactor 1).
Deze proceskosten bedragen voor eiser [eiser 2] voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand € 748 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748 en een wegingsfactor 1).
Deze proceskosten bedragen voor de [eiseres] voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand € 1.496 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748 en een wegingsfactor 1).

De beroepen van [eiser 1] en [eiser 2] tegen het wijzigingsbesluit

Procesbelang [eiser 2]

13.1.
Verweerder heeft in het verweerschrift aangegeven dat [eiser 2] zijn woning heeft verkocht. Volgens verweerder is daardoor het procesbelang komen te vervallen.
13.2.
Op de zitting heeft eiser aangegeven dat zijn woning weliswaar verkocht is, maar dat de overdracht nog niet heeft plaatsgevonden. Zodoende bestaat er nog steeds procesbelang. [1]
Strijd met het bestemmingsplan
14.4.
Eisers betogen dat het gebruik van het schoolplein voor een speelvoorziening in strijd is met het bestemmingsplan “ [woonplaats] Oost-4 ( [locatie] , [eiseres 2] )”. Het speelveld kan niet meer als een bijbehorende speelvoorziening worden aangemerkt bij gebruik buiten schooltijden en in het weekend door derden.
Volgens eisers is uit de omgevingsvergunning voor de school van 25 januari 2016 niet af te leiden dat deze ook ziet op de bouw van het pannaveldje met de metalen doelen en de betonnen rand. Omdat dit niet is vergund dient ook tegen het bouwen zonder een omgevingsvergunning handhavend te worden opgetreden.
14.2.
Het perceel is in het bestemmingsplan bestemd als “Gemengd – 1” met de aanduiding “onderwijs”. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor cultuur- en ontspanning, dienstverlening, kantoren, maatschappelijke voorzieningen en wonen, alsmede voor onderwijsvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding “onderwijs”. Daarnaast zijn bijbehorende voorzieningen toegestaan zoals verhardingen, parkeer- en groenvoorzieningen, sport- en speelvoorzieningen.
In artikel 1 zijn de volgende definities opgenomen:
Cultuur en ontspanning
“voorzieningen gericht op cultuur en ontspanning, zoals een atelier, bioscoop, bowlingbaan, creativiteitscentrum, dansschool, museum, muziekschool, muziektheater, sauna, speelautomatenhal, theater en wellness. Prostitutie, raamprostitutie/raamexploitatie of seksinrichting is uitgesloten. Een casino is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'casino'.”
Maatschappelijke voorzieningen
“het openbaar bestuur, medische, sociale, educatieve en levensbeschouwelijke diensten, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen diensten, zoals: huisarts, apotheek, school, sportzaal, kinderdagverblijf, wijkcentrum, kerkgebouw, verzorgingstehuis, begeleid wonen met permanent aanwezige zorg (24-uurs zorg), uitvaartcentrum en bibliotheek.”
14.3.
De rechtbank stelt vast dat binnen de gemengde bestemming niet slechts onderwijsvoorzieningen zijn toegestaan, maar een veelvoud aan functies die vallen onder “cultuur en ontspanning” en “maatschappelijke voorzieningen” waaronder een school, sportzaal en een kinderdagverblijf. Deze brede bestemmingsomschrijving staat naar het oordeel van de rechtbank toe dat het schoolplein ook buiten schooltijden toegankelijk is voor buurtkinderen en derden en gebruikt kan worden voor niet-schoolgerelateerde activiteiten. [2]
De rechtbank is daarom met verweerder van oordeel dat geen sprake is van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.
De beroepsgrond slaagt niet.
14.4.
Als bijlage bij de aanvraag van de omgevingsvergunning is een inrichtingstekening opgenomen waarop ook het pannaveld met de goaltjes en de betonnen rand is weergegeven, zodat hiervoor een omgevingsvergunning is verleend. De rechtbank zal gelet hierop buiten beschouwing laten of de goaltjes en de betonnen rand wel aan te merken zijn als “bouwwerken”, en of hiervoor dus wel een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo is vereist.
De rechtbank is daarom met verweerder van oordeel dat geen sprake is van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo.
De beroepsgrond slaagt niet.
Geluid
15.1.
Eisers betogen dat in het geluidonderzoek van 8 februari 2021 van een te lage geluidbelasting op de woningen is uitgegaan. Zij voeren, mede onder verwijzing naar een geluidrapport van de Nederlandse [eiseres] Geluidshinder (NSG) van 14 mei 2021, het volgende aan:
  • in het geluidonderzoek is uitgegaan van een te beperkte representatieve bedrijfssituatie. Het aantal verkeersbewegingen van 26 is onvoldoende onderbouwd omdat door wisselende werktijden een parkeerplaats dubbel gebruikt kan worden, met extra verkeersbewegingen tot gevolg. Ook is slechts het schoppen van een bal door een kind meegenomen en niet het hogere bronvermogen in verband met het schoppen van een bal door een puber/volwassene;
  • geluiden met een impulsachtig karakter hadden inzichtelijk gemaakt moeten worden;
  • de puntbronnen 1 en 2 (het stuiteren van een bal en een bal op de balk) zijn ten onrechte op het midden van het pannaveldje gesitueerd op 15/16 meter van de woningen. Omdat de palen op 10 meter afstand van de appartementen staan, had van dit meetpunt moeten worden uitgegaan. Ook voor puntbronnen 4 en 5 kan niet worden nagegaan of het een reële worst-case-benadering is van de werkelijkheid;
  • de geluidmeting is beïnvloed door de school doordat aan kinderen instructies zijn gegeven geen lawaai te maken. De situatie op het schoolplein was ook niet representatief met de gemiddelde situatie voor corona;
  • niet is onderbouwd dat de bekleding van de houten palen met beplanting leidt tot een geluidreductie;
  • ten onrechte is overwogen dat het speelterrein geen binnenterrein is. Het terrein wordt volgens eisers grotendeels omsloten door bebouwing en grenst slechts zeer beperkt (voor 10%) aan de openbare ruimte. Het eigen parkeerterrein van de school telt niet mee als openbaar gebied, aldus eisers. Volgens eisers had de weekendsituatie ook moeten worden onderzocht, omdat in het weekend de school gesloten is en wel moet worden getoetst aan stemgeluid;
15.2.
In paragraaf 3.2 van het geluidonderzoek wordt ingegaan op de representatieve bedrijfssituatie. Deze is verdeeld in twee onderdelen. Het eerste onderdeel gaat over de geluidbronnen die voor de beoordeling aan de geluidnormen van het Activiteitenbesluit relevant zijn. In het tweede onderdeel heeft DGMR ook de overige (niet genormeerde) geluidbronnen in het onderzoek meegenomen, zoals stemgeluid. De bijdrage van deze overige bronnen tellen niet mee voor de beoordeling in het kader van het Activiteitenbesluit, maar zijn in het onderzoek meegenomen om een compleet beeld van de geluidsbelasting bij de naastgelegen appartementen te verkrijgen. In de onderstaande tabel is een samenvatting gegeven welke geluidbronnen worden meegenomen in de representatieve bedrijfssituatie.
Voor de representatieve bedrijfssituatie is dus uitgegaan van de activiteiten uit het bovenste deel van de tabel. Stemgeluid is daarbij buiten beschouwing gelaten omdat dit op grond van artikel 2.18, eerste lid, onder a, van het Activiteitenbesluit buiten beschouwing dient te blijven. Volgens het geluidonderzoek is ook geen sprake van een binnenterrein, in welk geval stemgeluid wél moet meegenomen.
Voor wat betreft de activiteit “maximale geluidsniveaus als gevolg van spelactiviteiten” zijn de volgende bronvermogens gebruikt in de berekening:
In het geluidonderzoek wordt op basis van de representatieve bedrijfssituatie geconcludeerd dat voor wat betreft het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau geen sprake is van een overschrijding van de normen uit artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit.
Voor wat betreft de maximale geluidsniveaus is er wel sprake van een overschrijding in de dagperiode van maximaal 3 dB(A) en in de avondperiode van maximaal 8 dB(A).
Binnenterrein (stemgeluid)
15.3.
In artikel 2.18, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit is bepaald dat bij het bepalen van de geluidniveaus als bedoeld in artikel 2.17 buiten beschouwing blijft het stemgeluid van personen op een onverwarmd en onoverdekt terrein, dat onderdeel is van de inrichting, tenzij dit terrein kan worden aangemerkt als een binnenterrein.
Kortom: als er sprake is van een binnenterrein dan dient stemgeluid meegenomen te worden in het onderzoek. Als er geen sprake is van een binnenterrein niet.
15.4.
Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 24 maart 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BL8735) is, gelet op de Nota van Toelichting bij het Activiteitenbesluit voor de beantwoording van de vraag of het stemgeluid afkomstig van een buitenterrein mag worden uitgesloten van toetsing aan de geluidsnormen met name de situering van het buitenterrein aan de straat of andere openbare ruimte van belang. [3] Daarnaast kan het referentieniveau van het omgevingsgeluid alsmede de mate van beslotenheid van de ligging van het buitenterrein als indicatie dienen voor de vraag of sprake is van een binnenterrein, als bedoeld in artikel 2.18 van het Activiteitenbesluit.
15.5.
Naar het oordeel van de rechtbank ziet “terrein” als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit, op het gehele schoolplein en niet alleen op het pannaveld. Hoewel het gebruik van het pannaveld de meeste geluidsoverlast veroorzaakt, moet bij de beoordeling of het een binnenterrein betreft dus het gehele schoolplein in ogenschouw te worden genomen. Het schoolplein grenst aan het schoolgebouw, het appartementencomplex en het openbaar terrein (de straat) en aan de privéparkeerplaats. Omdat dit schoolplein aan de zijde van de Ten Hoetstraat grenst aan openbaar gebied, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat geen sprake is van een binnenterrein.
Zoals de Afdeling in de hiervoor genoemde uitspraak heeft overwogen kan het referentieniveau van het omgevingsgeluid op zichzelf niet doorslaggevend worden geacht voor de beantwoording van de vraag of het stemgeluid afkomstig van een buitenterrein mag worden uitgesloten van toetsing aan de geluidnormen. Hetgeen eisers hebben aangevoerd over het terrein en het referentieniveau in de directe omgeving kan er daarom niet toe leiden dat het terrein, ondanks dat dit is gesitueerd aan de openbare ruimte en geen sprake is van een besloten ligging, moet worden aangemerkt als binnenterrein als bedoeld in artikel 2.18 van het Activiteitenbesluit.
Omdat geen sprake is van een binnenterrein, blijft het stemgeluid van de personen op het schoolplein op grond van artikel 2.18, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit buiten beschouwing bij het bepalen van de door de inrichting veroorzaakte geluidniveaus.
De beroepsgrond slaagt niet.
15.6.
Eisers betogen dat het stemgeluid leidt tot onevenredige nadelige gevolgen op hun woon- en leefklimaat. Zij verzoeken de rechtbank daarom om artikel 2.18, eerste lid, onder a, van het Activiteitenbesluit bij wijze van exceptieve toetsing onverbindend te verklaren vanwege strijd met het evenredigheidsbeginsel.
15.7.
Ingevolge artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb kan tegen een algemeen verbindend voorschrift geen beroep worden ingesteld. Deze bepaling staat evenwel niet in de weg aan de mogelijkheid van exceptieve toetsing. Deze toetsing houdt onder meer in dat de rechter een niet door de formele wetgever gegeven voorschrift buiten toepassing dient te laten wegens strijd met een algemeen rechtsbeginsel indien het desbetreffende overheidsorgaan, in aanmerking genomen de feitelijke omstandigheden en de belangen die aan dit orgaan ten tijde van de totstandbrenging van het voorschrift bekend waren of op grond van deugdelijk onderzoek behoorden te zijn, in redelijkheid niet tot vaststelling van dat voorschrift heeft kunnen komen.
De intensiteit van die beoordeling is afhankelijk van onder meer de beslissingsruimte die het vaststellend orgaan heeft, gelet op de aard en inhoud van de vaststellingsbevoegdheid en de daarbij te betrekken belangen. Die beoordeling kan materieel terughoudend zijn als de beslissingsruimte voortvloeit uit de feitelijke of technische complexiteit van de materie, dan wel als bij het nemen van de beslissing politiek-bestuurlijke afwegingen kunnen worden of zijn gemaakt. In dat laatste geval heeft de rechter niet de taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen wordt toegekend naar eigen inzicht vast te stellen. Wat betreft de in acht te nemen belangen en de weging van die belangen geldt dat de beoordeling daarvan intensiever kan zijn naarmate het algemeen verbindend voorschrift meer ingrijpt in het leven van de belanghebbende(n) en daarbij fundamentele rechten aan de orde zijn. [4]
15.8.
De rechtbank stelt vast dat in de Nota van Toelichting bij het Activiteitenbesluit de gevolgen van het uitzonderen van stemgeluid zijn betrokken. Op pagina 205 staat het volgende: “(…) Het betrekken van stemgeluid van bezoekers in de beoordeling van de geluidsnormen is problematisch. Geluid afkomstig van terrassen wordt niet of nauwelijks afgeschermd en kan direct omliggende gevels belasten. Rigide toepassing van de geluidsnormen zou het in veel gevallen onmogelijk maken een terras in gebruik te hebben. De uitsluiting van stemgeluid afkomstig van een buitenterrein geldt feitelijk uitsluitend voor situaties waarbij het buitenterrein aan de straat of een andere openbare ruimte is gelegen. In deze gevallen mag worden aangenomen dat het van bijvoorbeeld het terras afkomstige geluid opgaat in het omgevingsgeluid. Echter indien een buitenterrein omsloten is door bebouwing zal het omgevingsgeluid doorgaans veel lager zijn. Stemgeluid van het terras zal dan eerder leiden tot overlast.” [5]
15.9.
De rechtbank stelt vast dat de uitsluiting van stemgeluid in artikel 2.18, eerste lid, onder a, van het Activiteitenbesluit een bestuurlijke keuze is, die is toegelicht in de Nota van Toelichting. De regelgever heeft toegelicht waarom hiervoor gekozen is, en daarbij afgewogen wat de consequenties zijn. Hoewel in de toelichting wordt gesproken over een terras, geldt hetzelfde voor speelplaatsen: rigide toepassing van geluidsnormen zou ook het in gebruik hebben van een speelplaats in veel gevallen onmogelijk maken. De rechtbank is van oordeel dat deze weging van belangen door de regelgever door de rechtbank terughoudend getoetst moet worden. Hoewel duidelijk is dat eisers te maken hebben met hoge geluidsniveaus - uit het geluidonderzoek blijkt dat als stemgeluid wordt meegenomen in de geluidberekening het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de dag- en avondperiode respectievelijk maximaal 58 en 48 dB(A) bedraagt – leidt dat voor de rechtbank niet tot de conclusie dat de nadelige gevolgen van het uitzonderen van het stemgeluid voor eisers onevenredig zijn in verhouding tot de met deze uitzondering te dienen doelen.
De beroepsgrond slaagt niet.
15.10.
Eisers hebben op de zitting nog gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 28 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:910). Deze zaak is niet vergelijkbaar omdat in deze procedure niet de verlening van een omgevingsvergunning voorligt.
De beroepsgrond slaagt niet.
Tussenconclusie stemgeluid
15.11.
Verweerder heeft terecht het stemgeluid niet betrokken bij de beoordeling van de representatieve geluidssituatie. Al hetgeen eisers verder hebben aangevoerd met betrekking tot stemgeluid, zoals dat geen onderzoek is gedaan naar stemgeluid in de weekendsituatie, kan daarom buiten beschouwing blijven.
Representatieve bedrijfssituatie
16.1.
In het geluidonderzoek is aangegeven dat medewerkers van de school en de kinderopvang deels met de auto komen. Daarvoor zijn 13 parkeerplaatsen op het eigen terrein aanwezig. Een volledige bezetting van deze 13 parkeerplaatsen vormt het uitgangspunt. Dit betekent dat 26 voertuigbewegingen met personenwagens mogelijk zijn, aldus het geluidonderzoek.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op het aantal van 13 parkeerplaatsen voldoende is onderbouwd dat van 26 verkeersbewegingen uit kan worden gegaan.
De beroepsgrond slaagt in zoverre niet.
16.2.
Omdat het een speelterrein voor kinderen bij een basisschool betreft heeft verweerder ook uit mogen gaan van het bronvermogen van 98 dB(A) voor een voetbalschot van een kind en niet van het bronvermogen van een voetbalschot van een puber/volwassene. Dit gebruik is, ook als het incidenteel wel plaatsvindt, geen representatieve bedrijfssituatie.
De beroepsgrond slaagt in zoverre niet.
16.3.
Aan de gehanteerde bronvermogens voor de spelende kinderen liggen metingen ter plaatse ten grondslag. Op basis van deze metingen is het bronvermogen bepaald. Niet is gebleken dat voorafgaand aan de metingen instructies zijn gegeven aan de kinderen om zachter te spelen, waardoor te lage geluidniveaus zijn gemeten. Ter zitting heeft de [eiseres] ook ontkend dat zulke instructies zijn gegeven.
Dat NSG hogere geluidniveaus heeft gemeten maakt niet dat de gehanteerde bronvermogens niet kloppen. Het aangevoerde biedt daarom geen aanleiding voor het oordeel dat in zoverre niet van een representatieve bedrijfssituatie is uitgegaan.
De beroepsgrond slaagt niet.
Impulsgeluid
17.1.
In paragraaf 2.3 van de Handleiding is vastgelegd op welke wijze impulsachtig geluid moet worden vastgesteld. Daarin is dit geluid gedefinieerd als geluid met een op het beoordelingspunt (binnen het aldaar aanwezige geluid) duidelijk waarneembaar impulskarakter, waarbij de waarneembaarheid van het impulskarakter op subjectieve wijze wordt vastgesteld. In geval van impulsachtig geluid dient er op het langtijdgemiddelde deelgeluidsniveau vanwege de gehele inrichting een toeslag van 5 dB in rekening te worden gebracht.
17.2.
Op pagina 14 van het geluidonderzoek wordt onder verwijzing naar de tekst in deze Handleiding aangegeven dat een toeslag voor impulsgeluid van toepassing is bij regelmatig herhalende pieken in het geluid, zoals bij een stansmachine of bij het spelen van tennis.
In dit geval vinden geen activiteiten op het schoolplein plaats met een dergelijk repeterend karakter zodat geen toeslag wordt toegepast voor impulsgeluid.
17.3.
De rechtbank is van oordeel dat eisers onvoldoende hebben onderbouwd dat in een situatie als deze met spelende kinderen sprake is van geluid met een zodanig repeterend karakter dat het moet aangemerkt worden als impulsgeluid. [6] De verwijzing door NSG naar piekgeluiden is daarvoor onvoldoende, omdat piekgeluid niet hetzelfde is als impulsgeluid.
In het geluidonderzoek is daarom terecht geen toeslag van 5 dB toegepast.
De beroepsgrond slaagt in zoverre niet.
Puntbronnen
18. Anders dan waar eisers vanuit gaan zijn de houten palen in het geluidonderzoek wel op een afstand van 10 meter gesitueerd. Dat komt overeen met de werkelijke situatie waar deze houten palen ook op deze afstand van de appartementen staan. Dit volgt uit de kaart in bijlage 5 bij het geluidonderzoek, waar de houten palen zijn aangemerkt als puntbronnen b001 tot b018. Puntbron 2 betreft een andere balk.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat in het geluidonderzoek voor wat betreft het stuiteren van de bal (puntbron 1) in redelijkheid het midden van het veld heeft kunnen aanhouden.
Puntbronnen 4 en 5 zien op de (school)bel. Voor de bel is uitgegaan van een bronvermogen van respectievelijk 102 dB(A) (bel) en 108 dB(A) (bel enthousiast). Daarnaast is ook gemeten op het balkon, waaruit blijkt dat de gemeten waardes voor “bel” 1 dB afwijken van de berekening en voor “bel enthousiast” 2 dB. De rechtbank ziet gelet hierop geen aanleiding voor het oordeel dat deze geluidbron is onderschat.
De beroepsgrond slaagt niet.
Eindconclusie geluid
19. Verweerder heeft zich op grond van het geluidonderzoek van DGMR van 8 februari 2021 terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van een overschrijding op de gevel van de woningen van de op grond van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit geldende grenswaarden voor het maximale geluidsniveau in de dag- en avondperiode. Er is dus sprake van een overtreding waartegen verweerder bevoegd is om handhavend op te treden.
Formulering en uitvoerbaarheid last
20.1.
Eisers betogen dat verweerder in de last onder dwangsom de zelfstandige toets aan artikel 2.17, eerste lid, van het Activiteitenbesluit ten onrechte heeft vervangen door een toets of de voorgeschreven maatregelen zijn uitgevoerd. Volgens eisers staat niet vast dat de geluidreducerende maatregelen in de vorm van de aanleg van begroeiing op de houten palen een voldoende geluidreductie opleveren en betreft dit ook een tijdelijke maatregel omdat door het schieten op de palen de dikte van de beplanting af zal nemen.
Ook de voorgeschreven instructies over het trappen van ballen tegen deze houten palen is volgens eisers niet handhaafbaar. De last onder dwangsom had daarom verwijdering van de houten palen moeten voorschrijven, aldus eisers.
20.2.
Uit het geluidonderzoek volgt dat het trappen van de bal tegen de houten palen zorgt voor een maximaal geluidsniveau van 102 dB(A). Deze activiteit is daarmee één van de oorzaken dat het maximaal geluidsniveau ter hoogte van de appartementen wordt overschreden. Een dicht pakket groenblijvende begroeiing voorkomt dat de energie van de impact een luide knal veroorzaakt en zorgt daarmee voor een ruime reductie van het geluidsniveau waardoor deze gebeurtenis niet langer emissierelevant is, aldus het geluidonderzoek.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de geluidreducerende werking van de beplanting afdoende is gemotiveerd. De deskundige van eisers heeft de geluidreducerende werking van een dik pakket begroeiing niet betwist, maar heeft alleen aangegeven dat de last niet uitvoerbaar is omdat het een tijd duurt voordat de palen begroeid zijn met een 10 cm dikke laag. Dat dit enige tijd zal duren, maakt de last naar het oordeel van de rechtbank echter niet onuitvoerbaar. Omdat de losstaande houten palen geen onderdeel uitmaken van het speelveld is niet aannemelijk dat de bal zo vaak tegen de palen zal worden getrapt, dat de geluidreducerende werking van de beplanting teniet gaat. De rechtbank ziet daarom ook geen aanleiding voor het oordeel dat deze beplanting niet in stand zou kunnen worden gelaten.
Voor wat betreft de instructieregel van het personeel heeft verweerder op de zitting verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 13 juni 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1942), waarin een instructieregel als voorwaardelijke verplichting in een bestemmingsplan is opgenomen. De rechtbank is het met verweerder eens dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het personeel niet aan hun verplichting kan voldoen, en voor zover ze dat niet doen betreft dat een kwestie van handhaving die niet in deze procedure aan de orde kan komen.
De beroepsgrond slaagt in zoverre niet.
20.3.
Over de formulering van de last overweegt de rechtbank als volgt. Op de zitting is partijen ook al voorgehouden dat het alternatief, dat slechts wordt verwezen naar de geluidnormen uit artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit, zal leiden tot eindeloze discussies over het al dan niet overtreden van deze normen. Dit blijkt ook al uit het betoog van eisers om hun eigen metingen te mogen gebruiken om overtreding van de geluidnormen vast te kunnen stellen. Met een last onder dwangsom waarin concrete maatregelen worden voorgeschreven die borgen dat voldaan wordt aan de maximale geluidsniveaus wordt deze discussie voorkomen. In dat geval wordt aan de last voldaan als de maatregelen zijn genomen.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen is afdoende gemotiveerd dat door het nemen van deze maatregelen voldaan kan worden aan de normen uit het Activiteitenbesluit. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder in redelijkheid deze concrete maatregelen voor heeft kunnen schrijven, in aanvulling op de geluidnormen uit artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit. Dat maakt de uitvoering van de last ook juist makkelijker uitvoerbaar, omdat deze maatregelen beter te controleren en te handhaven zijn dan een algemene geluidsnorm, waar handhaving steeds weer het meten van fluïde geluidsniveaus vergt. Ook overigens is de rechtbank van oordeel dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de last niet uitvoerbaar of niet handhaafbaar is.
De beroepsgrond slaagt niet.
Partiële handhaving
21.1.
Eisers betogen dat het handhavingsverzoek slechts ziet op het pannaveldje, en niet op het gebruik van het gehele schoolterrein. Volgens eisers is de last onder dwangsom daardoor een verkapt gedoogbesluit.
21.2.
De last onder dwangsom heeft betrekking op het gebruik van het gehele schoolplein, zodat geen sprake is van partiële handhaving of van een verkapt gedoogbesluit.
De beroepsgrond slaagt niet.
Hoogte dwangsom
22.1.
Eisers betogen dat de dwangsom te laag is.
22.2.
Op grond van artikel 5:32b, derde lid, van de Awb dient de dwangsom in redelijke verhouding te staan tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.
22.3.
Het opleggen van een last onder dwangsom heeft ten doel de overtreder te bewegen tot naleving van de voor hem geldende regels. Van de dwangsom moet een zodanige prikkel uitgaan, dat de opgelegde last wordt uitgevoerd zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.
De rechtbank is van oordeel dat van de dwangsom van € 2.500 per overtreding tot een maximum van € 10.000 voor de [eiseres] een afdoende prikkel uitgaat om de maatregelen te nemen om overtreding van de last te voorkomen. Dit blijkt ook uit de omstandigheid dat een deel van de maatregelen al is genomen en dat op de zitting is aangegeven dat de aan te planten beplanting voor de houten palen reeds is besteld.
De beroepsgrond slaagt niet.
Begunstigingstermijn
23.1.
Eisers betogen dat de begunstigingstermijn te onbepaald is en dat deze niet gerelateerd is aan de tijd die nodig is om aan de last te kunnen voldoen.
23.2.
Op grond van artikel 5:32a, tweede lid, van de Awb wordt bij een last onder dwangsom die strekt tot het ongedaan maken van een overtreding of het voorkomen van verdere overtreding, een termijn gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.
23.3.
Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 16 december 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3891) geldt bij het bepalen van de lengte van de begunstigingstermijn als uitgangspunt dat deze termijn niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen.
Gelet op de maatregelen die kunnen worden getroffen om overtreding te voorkomen, zoals het aanplanten van hedera, is de rechtbank van oordeel dat de begunstigingstermijn die loopt tot zes weken na deze uitspraak niet onredelijk lang is.
De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
24. Het beroep van [eiser 1] en [eiser 2] tegen het wijzigingsbesluit is ongegrond.

Het beroep van [eiseres] tegen het wijzigingsbesluit

Overtreding

25.1.
De [eiseres] betoogt dat zij voor het nemen van het wijzigingsbesluit al het merendeel van de maatregelen heeft genomen en dat uit het geluidonderzoek volgt dat daardoor geen sprake meer is van een overtreding omdat in de dag-, avond- en nachtperiode wordt voldaan aan de normen uit het Activiteitenbesluit. Volgens de [eiseres] had verweerder dit nieuwe feit mee moeten nemen in het wijzigingsbesluit, en de last onder dwangsom moeten herroepen.
25.2.
De rechtbank is in overweging 15.2 ingegaan op de uitkomsten uit het geluidonderzoek. In dit onderzoek zijn de door de [eiseres] reeds getroffen maatregelen al meegenomen, zoals vervanging van het kunstgras en verwijdering van de betonnen rand en goaltjes. Uit het geluidonderzoek blijkt dat ondanks deze maatregelen er nog steeds sprake is van een overschrijding van de maximale geluidsniveaus in de dag- en avondperiode. Er is dus – anders dan de [eiseres] heeft betoogd – nog steeds sprake van een overtreding. Voor een herroeping van het besluit tot oplegging van een last onder dwangsom bestond reeds daarom geen aanleiding.
De beroepsgrond slaagt niet.
Maatwerkvoorschrift
26.1.
De [eiseres] betoogt dat als doelvoorschriften nodig zijn om te voldoen aan de normen uit het Activiteitenbesluit, dat in dat geval het opleggen van maatwerkvoorschriften de geëigende weg is en niet het opleggen van een last onder dwangsom.
26.2.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen is er sprake van een overtreding van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit, zodat verweerder bevoegd is om handhavend op te treden en in de regel ook van deze bevoegdheid gebruik moet maken. Dat verweerder ook bevoegd is om maatwerkvoorschriften op te leggen op grond van artikel 2.20 van het Activiteitenbesluit en dit bij besluit van 19 mei 2021 ook heeft gedaan, maakt niet dat verweerder van handhavend optreden af had moeten zien. Ook met die maatwerkvoorschriften is de overtreding namelijk niet beëindigd. Het is mogelijk om tegelijk een last onder dwangsom én maatwerkvoorschriften op te leggen.
De beroepsgrond slaagt niet.
Uitvoerbaarheid last
27.1.
De [eiseres] betoogt dat onderdeel e van de last onder dwangsom niet uitvoerbaar is omdat de leiding van de school buiten schooltijden niet aanwezig is om daar toezicht op te houden. Door schending van het voorschrift kan zij echter wel een dwangsom verbeuren.
Volgens de [eiseres] dient onderdeel e te worden geschrapt of dient het zo te worden geformuleerd dat zij slechts een dwangsom kan verbeuren voor zover uitdrukkelijk toestemming is gegeven door de [eiseres].
27.2.
Het verbieden van balspellen tussen 19.00 en 7.00 uur is een van de mogelijkheden om aan onderdeel e van de last te voldoen. Wanneer een bord wordt geplaatst met dit uitdrukkelijke verbod, dan verbeurt de [eiseres] naar het oordeel van de rechtbank geen dwangsommen als door personen in afwijking van het verbod toch buiten deze tijden balspellen worden uitgeoefend. Van de [eiseres] kan niet worden gevergd dat zij – ondanks een verbod op dit gebruik – op elk moment van de dag toezicht houdt. Het afzetten van het terrein met een (hoger) hek acht de rechtbank daarom niet noodzakelijk als een verbodsbord wordt geplaatst; dit is in dit onderdeel van de last ook als alternatief geformuleerd.
Nu door het plaatsen van een bord voldaan kan worden aan de last, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de last voor wat betreft onderdeel e niet uitvoerbaar is.
De beroepsgrond slaagt niet.
Evenredigheid
28.1.
De [eiseres] betoogt dat het niet aan haar te wijten is dat het appartementencomplex direct naast het speelveldje is gebouwd, terwijl de maatregelen wel door de [eiseres] moeten worden uitgevoerd en bekostigd. Volgens de [eiseres] is het handhavend optreden daarom onevenredig en had verweerder de [eiseres] in financiële zin moeten compenseren. Zij wijst in dat verband op de uitspraak van de Afdeling van 28 november 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY4425).
28.2.
In het milieurecht is degene die een inrichting drijft verantwoordelijk voor de nakomen van de milieuregels. De [eiseres] is in dit geval de drijver van de school en het speelveld maakt deel uit van deze school, zodat de [eiseres] ook verantwoordelijk is voor het rechtmatig gebruik van het speelveld, waaronder het nakomen van de geluidsnormen. Ook buiten schooltijden is de [eiseres] verantwoordelijk voor het in haar eigendom en onder haar beheer vallend speelveld. Het is daarom terecht dat verweerder aan de [eiseres] een last onder dwangsom heeft opgelegd en dat de [eiseres] – en niet de omwonenden – maatregelen moet nemen om aan de geluidnormen te voldoen. Dit maakt het handhavend optreden niet onevenredig.
Zoals de rechtbank eerder in deze uitspraak heeft overwogen is de ontstane situatie een gevolg van een fout in de bestemmingsplanprocedure. Dit is niet vergelijkbaar met de door de [eiseres] aangehaalde uitspraak die zag op een toezegging dat niet handhavend zou worden opgetreden. Als de [eiseres] door het bestemmingsplan planologisch nadeel lijdt, bestaat de mogelijkheid om een planschadeclaim in te dienen. Dit kan in deze procedure niet aan bod komen.
De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
29. Het beroep van de [eiseres] tegen het wijzigingsbesluit is ongegrond.

Conclusie

30. De beroepen van eisers [eiser 1] , [eiser 2] en [eiseres] tegen het wijzigingsbesluit van 23 maart 2021 en 21 april 2021 zijn ongegrond. Dit betekent dat dit wijzigingsbesluit in stand blijft, en dat de [eiseres] binnen 6 weken na deze uitspraak aan de last onder dwangsom dient te voldoen. De rechtbank ziet gelet op de omstandigheid dat een groot deel van de maatregelen al is uitgevoerd geen aanleiding om voor de tussenliggende tijd van 6 weken een voorlopige voorziening te treffen, zoals door eisers [eiser 1] en [eiser 2] is verzocht.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep van eiser [eiser 4] tegen het besluit van 17 juni 2019 ongegrond (zaaknummer 19/3701);
  • verklaart het beroep van eiser [eiser 2] tegen het besluit van 17 juni 2019 ongegrond (zaaknummer 19/4017);
  • verklaart het beroep van [eisers 5] e.a tegen het besluit van 17 juni 2019, gewijzigd bij besluiten van 10 en 13 september 2019, en de besluiten van 23 maart 2021 en 21 april 2021 niet-ontvankelijk (zaaknummer 19/3600);
  • verklaart het beroep van eiser [eiser 1] , eiser [eiser 2] en [eiseres] tegen het besluit van 17 juni 2019 niet-ontvankelijk, en draagt verweerder op om de proceskosten van eiser [eiser 1] van € 1.496, de proceskosten van eiser [eiser 2] van € 748 en de proceskosten van [eiseres] van € 1.496 te vergoeden;
  • verklaart het beroep van [eiseres] tegen de besluiten van 23 maart 2021 en 21 april 2021 ongegrond (zaaknummer 19/3561),
  • verklaart het beroep van eiser [eiser 1] tegen de besluiten van 23 maart 2021 en 21 april 2021 ongegrond (zaaknummer 19/3721);
  • verklaart het beroep van eiser [eiser 2] tegen de besluiten van 23 maart 2021 en 21 april 2021 ongegrond (zaaknummer 19/3907).
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, voorzitter, mr. J.J.W.P. van Gastel, en mr. M. Duifhuizen, leden, in aanwezigheid van mr. E. Mengerink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie ter vergelijking overweging 3 uit de uitspraak van de Afdeling van 20 september 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2561)
2.Zie ter vergelijking overweging 2.3.1 van de uitspraak van de Afdeling van 27 oktober 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BO1844).
3.Stb. 2007, 415, blz. 205.
4.ABRvS 12 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:452, r.o. 5 en 6.
5.Stb. 2007, 415, blz. 205.
6.Ter vergelijking verwijst de rechtbank naar overweging 7 uit de uitspraak van de Afdeling van 20 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1035).