Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.Het verloop van de procedure
2.De feiten
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
3.Het verzoek
4.De standpunten ter mondelinge behandeling
5.De beoordeling
Uit de overgelegde stukken komen zorgen naar voren over de wijze waarop de moeder bepaalde keuzes al op jonge leeftijd bij [minderjarige] heeft neergelegd en wijze waarop moeder en dochter zich met elkaar verhouden.
de kinderrechter is gebleken dat de moeder gedurende de ondertoezichtstelling onvoldoende gehoor geeft aan hetgeen door het hof nadrukkelijk aan de moeder is opgelegd. De moeder deed het aanvankelijk voorkomen dat ze haar medewerking verleende, door [minderjarige] zelf het tempo van het contactherstel met de vader te laten bepalen, en in de wetenschap dat [minderjarige] toch geen contact wenste met de vader. Echter, sinds de GI de regie heeft overgenomen en de GI na het omgangmoment van 24 augustus 2020 voornemens was om de omgang tussen [minderjarige] en de vader verder op te bouwen, heeft de GI geen contact meer kunnen krijgen met de moeder. De GI heeft geprobeerd telefonisch dan wel via mail voorstellen te doen tot verder opbouw van de omgang tussen [minderjarige] en de vader, maar de moeder heeft hier niet op gereageerd. Naar het oordeel van de kinderrechter heeft de GI dan ook terecht een schriftelijke aanwijzing aan de moeder gegeven. Feitelijk staat er in de schriftelijke aanwijzing niets anders dan dat de moeder aan de ondertoezichtstelling en hetgeen door het hof is betoogd, moet meewerken. Daar is niets onredelijks aan.”.
De GI heeft ook niet onderbouwd waarom de aanwezigheid van de moeder nodig is dan wel nog langer nodig is. De rechtbank stelt vast dat, gelet op de reeds aangehaalde uitgebreide voorgeschiedenis, sprake is van een steeds terugkerend patroon waarbij de moeder schijnbaar medewerking verleent, vervolgens allerlei voorwaarden stelt, de omgang weer staakt en zich daarbij verschuilt achter de stelling dat [minderjarige] geen contact met haar vader wenst. Tevens lijkt zij thans wederom te koersen op een onderzoek van [minderjarige] door een kinderpsycholoog zodat die, volgens de moeder, kan bezien op welke manier de opbouw van het contact het beste kan worden vormgegeven. De GI lijkt de moeder hierin te volgen terwijl de afgelopen jaren is gebleken dat het probleem niet in het [minderjarige] is gelegen maar in de moeder en haar enorme weerstand tegen de vader. Reeds eerder heeft het gerechtshof Den Haag in zijn beschikking van 27 januari 2021 overwogen dat
het gebrek aan ruimte en draagvlak bij [minderjarige] voor persoonlijk fysiek contact met de vader meer door de houding van de moeder hierover wordt ingegeven, dan dat het vanuit [minderjarige] zelf komt.Uit niets is gebleken dat de moeder de afgelopen jaren hulp voor zichzelf heeft gezocht om te werken aan de onderliggende problemen.
Daarnaast neemt het hof in aanmerking dat het voor de ontwikkeling van kinderen in het algemeen, en dus ook voor [minderjarige] , van groot belang is dat zij zich aan haar beide ouders kan spiegelen. In dit verband verwijst het hof naar het raadsrapport waarin de raad stelt dat [minderjarige] , indien zij (impliciet) de boodschap krijgt dat haar andere helft er niet mag zijn, dit een dermate schadelijk effect sorteert, nog los van de huidige aanwezige loyaliteitsproblematiek bij [minderjarige] , dat verwacht wordt dat [minderjarige] hier in haar verdergaande leven last van zal krijgen.”
Daarom zal de rechtbank, mede gelet op het advies van de Raad, het verzoek van de vader om de moeder het gezag te ontnemen en de vader alleen te belasten met het gezag over [minderjarige] afwijzen en het subsidiaire verzoek van de vader om hem samen met de moeder te belasten met het gezag over [minderjarige] toewijzen.
“De Raad realiseert zich terdege dat hierover (uithuisplaatsing) nadenken danwel hiertoe overgaan, zeer vergaand is en het [minderjarige] zeker sterk zal beïnvloeden in haar ontwikkeling. Maar de Raad vindt het ook ernstig en daarmee onacceptabel dat de moeder al jarenlang toestaat dat de andere helft van [minderjarige] er niet hoeft te zijn.”
6.De beslissing
n de voorlopige voorziening
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
18 oktober 2021 PRO FORMAte rapporteren en de rechtbank te adviseren over de volgende vraag: