ECLI:NL:RBGEL:2021:3552

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
C/05/360503 / HZ ZA 19-78
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van Nederlands recht in echtscheidingskwestie met vaststellingsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 14 juli 2021 uitspraak gedaan in een echtscheidingskwestie tussen een man en een vrouw. De rechtbank heeft geoordeeld dat, ondanks het feit dat partijen hun eerste huwelijksdomicilie in het buitenland hadden, Nederlands recht van toepassing is. Dit is gebaseerd op het feit dat partijen kort na hun huwelijk naar Nederland zijn verhuisd en daar gedurende hun huwelijk hebben gewoond. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een vaststellingsovereenkomst, zoals opgenomen in het echtscheidingsconvenant, waarin partijen expliciet hebben aangegeven dat bepaalde artikelen als vaststellingsovereenkomst gelden. De vrouw heeft onvoldoende bewijs geleverd dat deze artikelen geen vaststellingsovereenkomst zijn en kan geen beroep doen op dwaling of vernietiging op basis van redelijkheid en billijkheid.

De procedure begon met een dagvaarding op 14 oktober 2019, gevolgd door verschillende processtukken en een mondelinge behandeling op 11 januari 2021. De rechtbank heeft de feiten en de procedure uitvoerig besproken, waarbij de nadruk lag op de rechtskeuze en de toepassing van het Nederlands recht. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vrouw niet voor meer dan een kwart is benadeeld en dat de vaststellingsovereenkomst bindend is. De vorderingen van de vrouw zijn afgewezen, en de proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in echtscheidingsconvenanten en de rol van vaststellingsovereenkomsten in het beëindigen van geschillen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/360503 / HZ ZA 19-78
Vonnis in hoofdzaak van 14 juli 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. S.W.F. Rouwette te Apeldoorn,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. G.J.M. Gussenhoven te Zeist.
Partijen zullen hierna [eiseres] of de vrouw en [gedaagde] of de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 oktober 2019;
  • de conclusie van antwoord van 4 december 2019;
  • het tussenvonnis van deze rechtbank van 15 januari 2020;
  • het journaalbericht met bijlagen van mr. Rouwette van 28 december 2020;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 11 januari 2021;
  • de akte uitlating van mr. Rouwette van 9 maart 2021;
  • de akte uitlating van mr. Gussenhoven van 10 mei 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De man en de vrouw zijn op [datum 1] 1988 te [plaats in buitenland] met elkaar gehuwd.
2.2.
Bij beschikking van de rechtbank Overijssel (zittingsplaats Almelo) van
[datum 2] 2018 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken.
2.3.
In deze beschikking heeft de rechtbank, voor zover de Nederlandse rechter op de diverse onderdelen rechtsmacht heeft, de inhoud van het door verzoekers op 14 augustus 2018 ondertekende echtscheidingsconvenant, met uitzondering van de bepalingen die betrekking hebben op de meerderjarigen [naam 1] en [naam 2] , waarvan een afschrift aan de beschikking is gehecht, opgenomen in de beschikking.
2.4.
In het echtscheidingsconvenant zijn partijen het volgende voor zover relevant overeengekomen
“(…)
2. De man heeft de Nederlandse nationaliteit en de vrouw heeft de [buitenlandse] nationaliteit. Het eerste huwelijkse domicilie was in [buitenland] . Partijen zijn van mening dat op het huwelijksvermogensrecht [buitenlands] recht van toepassing is. Partijen hebben geen huwelijkscontract gesloten, zodat zij zijn gehuwd in een gemeenschap van aanwinsten. Dat betekent dat aantoonbare voorhuwelijkse vermogens blijven privé, hetgeen verworven is gedurende het huwelijk valt in de gemeenschap van aanwinsten en wordt bij helfte verdeeld. Aantoonbare schenkingen en erfenissen behoren tot het privévermogen, een uitsluitingsclausule is geen vereiste.
Partijen zijn het eens over het feit dat er voor het huwelijk geen noemenswaardige privévermogens aanwezig waren, zodat al het aanwezig vermogen gemeenschappelijk wordt geacht te zijn. Ook zijn partijen het eens over het feit dat de vrouw een erfenis heeft ontvangen, welke erfenis tot het privévermogen van de vrouw behoord.
Partijen zijn sinds [datum 3] 1989 woonachtig in Nederland. Op de echtscheiding en eventuele nevenverzoeken is derhalve Nederlands recht van toepassing c.q. kiezen partijen uitdrukkelijk voor toepassing van het Nederlandse recht omdat zij met deze rechtssfeer de meeste aanknopingspunten hebben.
(…)
6. Voor zover in het convenant vaststellingen zijn opgenomen, die dienen ter beëindiging en / of voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen rechtens tussen partijen zal gelden, is dit convenant een vaststellingsovereenkomst in de zin van de wet (artikel 7.900 BW). Dit zal slechts dan het geval zijn wanneer zulks uitdrukkelijk wordt vermeld.
(…)
2.9.
partijen komen overeen dat bij wijziging van de uitgangspunten waarop de alimentatie is vastgesteld zij een herberekening zullen (laten) uitvoeren, uitgaande van de situatie op dat moment. Partijen komen overeen dat van een wijziging in ieder geval sprake is ingeval van:
- verschil in inkomen van 10% of meer. Indien de wijziging in inkomen het gevolg is van een verkoop van (het aandeel van) de door de man uitgeoefende [praktijk] blijft de alimentatie ongewijzigd.
(…)
Hoogte partneralimentatie
2.4.
Op basis van de aldus vastgestelde behoefte en draagkracht komen partijen overeen, dat de man aan de vrouw met ingang van de eerste van de maand, volgend op ondertekening van dit convenant zal bijdragen in het levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 1.200 bruto per maand, welke bedrag bij vooruitbetaling maandelijks aan haar zal worden voldaan. Na verkoop van de echtelijke woning zal de partneralimentatie worden verhoogd tot € 2.525 bruto per maand. Indien de kinderalimentatie voor het eerste kind vervalt wordt de partneralimentatie verhoogd met € 100 bruto per maand, na vervallen van de kinderalimentatie van het tweede kind wordt de partneralimentatie nogmaals verhoogd met € 125 bruto per maand. Partijen zijn deze bedragen overeengekomen in onderling overleg en wijken daarmee welbewust af van de daarvoor geldende wettelijke regeling(en).
(…)
Wijziging alimentatie
2.9
Partijen komen overeen dat bij wijziging van de uitgangspunten waarop de alimentatie is vastgesteld zij een herberekening zullen (laten) uitvoeren, uitgaande van de situatie op dat moment. Partijen komen overeen dat van een wijziging in ieder geval sprake is ingeval van:
- verschil in inkomen van 10% of meer. Indien de wijziging in inkomen het gevolg is van een verkoop van (het aandeel van) de door de man uitgeoefende [praktijk] blijft de alimentatie ongewijzigd;
- het bereiken van de pensioen-/AOW-gerechtigde leeftijd door de man;
- een wijziging in het maximum percentage waartegen de man de partneralimentatie fiscaal in aftrek kan brengen.
Los van deze wijzigingen zullen partijen om de vijf jaar, voor de eerste keer in juli 2023, een nieuwe berekening (laten) uitvoeren).
(…)
peildatum
4.1.1.
Partijen zijn gehuwd in gemeenschap van aanwinsten. Zij nemen als peildatum voor de samenstelling en de waardering van de gemeenschap 1 oktober 2017. De waardestijgingen en/of -dalingen komen vanaf de in dit artikel genoemde peildatum volledig ten goede aan / ten laste van degene aan wie de vermogensbestanddelen worden toegedeeld ingevolge het in dit convenant bepaalde.
Al hetgeen door erfenis, legaat, schenking of anderszins vanaf deze peildatum verkregen mocht worden op persoonlijke titel, wordt zonder nadere verrekening toegedeeld aan die partij die begunstigde van het te ontvangen actief is.
(…)
Aandelen B.V. en eventueel vordering op/schuld aan de B.V.
4.3.6.
Tot de gemeenschap van aanwinsten behoren alle aandelen in de besloten vennootschap [naam 3] statutair gevestigd te [plaats] en kantoorhoudende te [adres] . Deze aandelen worden toegedeeld aan de man.
4.3.7.
Partijen hebben de waarde van de aandelen van [naam 3] in onderling overleg gewaardeerd op € 745.799. De waardering is tot stand gekomen op basis van de jaarrekening 2016, in aanvulling met de door partijen aangeleverde goodwill/stille reserves in de door [naam 3] gehouden deelnemingen. Partijen zijn van mening dat deze cijfers op basis van zakelijke gronden tot stand zijn gekomen. Partijen wijken hiermee, mede vanuit praktische overwegingen, voor de waardering van de aandelen welbewust af van de peildatum van 1 oktober 2017. Rekening houdend met een belastinglatentie van € 193.950 bedraagt de netto te verdelen waarde van de aandelen € 551.849.
Dit artikel is een vaststellingsovereenkomst.
4.3.8.
partijen hebben een rekening-courant schuld aan en een geldlening verkregen van [naam 3] . Het saldo van de geldlening op de peildatum bedraagt € 150.000, het exacte saldo van de rekening-courantschuld is niet inzichtelijk. In het kader van de vermogensverdeling hebben partijen de rekening-courant schuld dienovereenkomstig het verloop in 2016 geëxtrapoleerd naar € 343.063 per peildatum. Partijen zullen bij het vaststellen van de jaarrekening 2017 (laten) beoordelen of en in hoeverre dit geëxtrapoleerde saldo afwijkt van het werkelijke rekening-courant saldo op de peildatum. Bij een afwijking zullen partijen dit alsnog binnen 3 maanden na vaststelling van dit saldo met elkaar verrekenen. Nu de aandelen van [naam 3] aan de man worden toegedeeld zal de man binnen een maand na vaststelling van de definitieve jaarcijfers 2017 hierover contact opnemen met de vrouw. de man zal zowel de schuld in rekening-courant als de schuld in geldlening aan de [naam 3] voor zijn rekening nemen en geheel als eigen schuld voldoen. De man verklaart middels ondertekening van dit convenant in zijn hoedanigheid van directeur van [naam 3] dat de vrouw niet aansprakelijk is voor de vordering(en) die [naam 3] op de man heeft c.q. mocht hebben, noch voor fiscale gevolgen die verband houden met deze vordering(en).
Dit artikel is een vaststellingsovereenkomst.
4.3.9.
Partijen geven hierbij opdracht aan de notaris of diens plaatsvervanger om binnen twee weken nadat de echtscheiding tot stand gekomen is een notariële akte te verlijden waarbij de aandelen in de besloten vennootschap [naam 3] aan de man geleverd worden. de man is verantwoordelijk voor de ten uitvoering van deze afspraak en de kosten van deze akte zijn voor rekening van de man.
4.3.10.
Uit hoofde van de hiervoor genoemde toedeling dient de man aan de vrouw te voldoen € 29.393. Voldoening vindt plaats op de wijze zoals hierna vermeld in artikel 4.3.16.
(…)
4.3.15.
Uit hoofde van bovenstaande verdeling is de man aan de vrouw een bedrag wegens overbedeling verschuldigd van € 43.335. Dit is inclusief de afwikkeling van de vergoedingsvordering als bedoeld in artikel 4.2.1 van de vrouw op het gemeenschappelijk vermogen.
4.3.16.
Voldoening van het in artikel 4.3.15 genoemde bedrag van € 43.335 zal plaatsvinden door verrekening met de verkoopopbrengst van de echtelijke woning als bedoeld artikel 3.5.. Partijen zullen de notaris bij de notariële afwikkeling van de verkoop van de woning hiertoe opdracht geven.
(…)
10.2
indien zij hier niet in slagen zullen zij zich wenden tot mvr. M. Buitink van Hart & Zaken, lid ScheidingsWijze(n), scheidingsmediator te Zutphen, met het verzoek hen te begeleiden bij het zoeken naar een oplossing voor de gerezen geschilpunten.
10.3.
Pas indien en nadat deze mediation niet tot het gewenste resultaat zal hebben geleid zullen partijen zich elk tot een eigen advocaat wenden, die dan het geschilpunt eventueel aan de rechter kan voorleggen.
(…)”

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling van het huwelijksvermogen van partijen, zoals weergegeven in het echtscheidingsconvenant d.d. 14 augustus 2018, te wijzigen door te bepalen dat ter compensatie van het nadeel aan de zijde van de vrouw ter zake van de waardering van de aandelen in [naam 3] door gedaagde aan de vrouw tegen behoorlijk bewijs van kwijting wordt voldaan een bedrag van € 724.076,--, te vermeerderen met de (na) kosten en te verhogen met de wettelijke rente over deze (na)koste, te rekenen vanaf 14 dagen nadat de man in gebreke zal blijken deze kosten aan de vrouw te voldoen.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid

4.1.
Op grond van artikel 2 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht indien de gedaagde in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft. Nu de man woonachtig is in [plaats] is de Nederlandse rechter, rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, bevoegd kennis te nemen van de vorderingen van de vrouw.
Toepasselijk recht
4.2.
De man en de vrouw zijn gehuwd op [datum 1] 1988 te [plaats in buitenland] . Het huwelijk van partijen valt gelet op de huwelijksdatum onder het ongeschreven Nederlandse internationaal recht of wel het arrest Chelouche/Van Leer (HR 10 december 1976, NJ 1977, 275). Gelet op dit arrest wordt het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten beheerst door:
a. het door hen aangewezen recht (rechtskeuze), bij gebreke hiervan door;
b. hun gemeenschappelijke nationale wet ten tijde van de huwelijkssluiting, bij gebreke hiervan door;
c. het recht van hun eerste huwelijksdomicilie, bij gebreke hiervan door;
d. het alle omstandigheden in aanmerking genomen met de echtgenoten nauwst verbonden recht.
4.3.
Partijen hebben ten tijde van het huwelijk in het door hen ondertekende echtscheidingsconvenant een rechtskeuze gemaakt voor het [buitenlands] recht ter zake van het huwelijksvermogensregime. Gelet hierop moet aan de hand van het gekozen recht ( [buitenlands] recht) beoordeeld worden of deze keuze rechtsgeldig is gemaakt. Ingevolge artikel 52 van de Wet houdende het Wetboek van internationaal Privaatrecht ( [buitenland] ) moet de keuze van een huwelijksvermogensstelsel gedaan worden naar het recht van de staat op wiens grondgebied zij is gedaan. De keuze voor [buitenlands] recht hebben partijen opgenomen in het echtscheidingsconvenant en ondertekend op 14 augustus 2018 te [plaats] . Derhalve is Nederlands recht van toepassing op het vormvereiste voor het doen van de rechtskeuze. Naar Nederlands recht kan een rechtskeuze alleen worden gedaan bij notariële akte. De door partijen gedane rechtskeuze voldoet daarmee niet aan het vormvereiste. In verband hiermede is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een rechtskeuze door partijen.
4.4.
Nu de man de Nederlandse en de vrouw de [buitenlandse] nationaliteit had op het moment dat het huwelijk werd gesloten, is er geen sprake van een gezamenlijke nationaliteit waaraan het toepasselijk recht kan worden ontleent.
4.5.
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen waar de eerste huwelijksdomicilie van partijen was gelegen. Partijen zijn na het huwelijk in [buitenland] gaan wonen. Door de vrouw is gesteld dat partijen vanaf het begin de bedoeling hadden dat zij in Nederland zouden gaan wonen zodra de man daar een baan zou vinden. In de periode van [dag] augustus 1988 tot januari 1989 heeft de man als [beroep] in Nederland gewerkt en verbleef hij door de weeks ook in Nederland. Hij was alleen in de weekenden in [buitenland] . De man heeft deze standpunten van de vrouw niet tegengesproken. Evenmin heeft de man tegengesproken dat partijen nimmer de bedoeling hebben gehad zich in [buitenland] te vestigen, maar juist in Nederland. Gelet op de jurisprudentie (Hoge Raad 16 september 1994, ECLI:NLHR:1994:ZC1446 / NJ 1995,169 Hong Kong arrest) en het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat Nederlands recht moet worden toegepast.
4.6.
De rechtbank gaat voorbij aan het standpunt van de man dat partijen zich niet over andere zaken dan over het toepasselijk recht mochten uitlaten. Tijdens de mondelinge behandeling is aan partijen de gelegenheid geboden een akte te nemen naar aanleiding van hetgeen op de mondelinge behandeling is besproken. Daarbij zijn geen beperkingen aan partijen opgelegd.
Inhoudelijke beoordeling
4.7.
Partijen verschillen van mening of de vrouw voor meer dan een kwart is benadeeld, omdat zij heeft gedwaald over de waarde van de aandelen die de man heeft in [naam 3] . Voor de beoordeling van de vraag of de vrouw voor meer dan een kwart is benadeeld dient de rechtbank eerst te beoordelen of sprake is van een vaststellingsovereenkomst, zoals door de man gesteld, waardoor de vrouw geen beroep kan doen op benadeling.
4.8.
Artikel 7:900 BW bepaalt dat een vaststellingsovereenkomst een overeenkomst is die is gericht op beëindiging of voorkoming van een onzekerheid of een geschil. Om te kunnen beoordelen of sprake is van een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:900 BW dient gekeken te worden naar de uitleg van de betreffende overeenkomst en dus de bedoeling van partijen bij het aangaan van de overeenkomst en de vraag of die bedoeling van partijen wederzijds kenbaar was (HR 13 maart 1981, NJ 1981/635).
4.9.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat de feitelijke tekst in het echtscheidingsconvenant in de inleiding onder 6. aldus luidt “
Voor zover in het convenant vaststellingen zijn opgenomen, die dienen ter beëindiging en / of voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen rechtens tussen partijen zal gelden, is dit convenant een vaststellingsovereenkomst in de zin van de wet (artikel 7.900 BW). Dit zal slechts dan het geval zijn wanneer zulks uitdrukkelijk wordt vermeld.”
4.10.
Verder hebben partijen in artikel 4.3.7. betreffende de waarde van de aandelen opgenomen:

Partijen hebben de waarde van de aandelen van [naam 3] in onderling overleg gewaardeerd op € 745.799. De waardering is tot stand gekomen op basis van de jaarrekening 2016, in aanvulling met de door partijen aangeleverde goodwill/stille reserves in de door [naam 3] gehouden deelnemingen. Partijen zijn van mening dat deze cijfers op basis van zakelijke gronden tot stand zijn gekomen. Partijen wijken hiermee, mede vanuit praktische overwegingen, voor de waardering van de aandelen welbewust af van de peildatum van 1 oktober 2017. Rekening houdend met een belastinglatentie van € 193.950 bedraagt de netto te verdelen waarde van de aandelen € 551.849.
Dit artikel is een vaststellingsovereenkomst.”
4.11.
Partijen hebben aan het begin van het convenant opgenomen wanneer sprake is van een vaststellingsovereenkomst en dat dit alleen het geval is wanneer dit uitdrukkelijk wordt vermeld. Op enkele plekken (waaronder in artikel 4.3.7) hebben zij nadrukkelijk opgenomen dat de betreffende artikelen een vaststellingsovereenkomst betreffen. De rechtbank is van oordeel dat uit niets blijkt dat dit een standaard bepaling in een echtscheidingsconvenant betreft, zoals door de vrouw gesteld. De rechtbank gaat daarom voorbij aan het standpunt van de vrouw op dit punt.
4.12.
Voorts overweegt de rechtbank dat partijen bij het sluiten van een vaststellingsovereenkomst voor ogen hebben een onzekerheid of geschil te voorkomen of te beëindigen. Voor de vraag of de tussen partijen gesloten overeenkomst een overeenkomst is die is gericht op beëindiging of voorkoming van een onzekerheid of een geschil overweegt de rechtbank dat partijen ter afwikkeling van hun huwelijk meerdere gesprekken hebben gevoerd onder leiding van een mediator. Beiden zijn in dat traject op enig moment bijgestaan door zowel financieel als juridisch deskundigen. Uit de overgelegde mailwisselingen blijkt dat partijen hebben gesproken over de waarde van de onderneming. Niet alleen in het kader van de waardering van de onderneming maar ook in het kader van de draagkracht van de man voor de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw. De adviseur van de vrouw, de heer [naam 4] , heeft de vrouw op 1 maart 2018 gewezen op de mogelijkheid om een meerwaardeclausule in het convenant op te nemen voor de waarde van de onderneming, voor het geval de waarde van de onderneming hoger zou uit vallen dan door partijen is afgesproken. De heer [naam 4] heeft dit advies herhaalt in zijn verklaring van 23 december 2020. Uit het uiteindelijke echtscheidingsconvenant blijkt dat partijen deze meerwaarde clausule niet hebben opgenomen. Wel hebben partijen opgenomen dat op het moment dat de praktijk wordt verkocht dit geen invloed zal hebben op de hoogte van de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw, ook niet als het inkomen van de man na verkoop lager zal zijn dan zijn inkomen op het moment van het vaststellen van het echtscheidingsconvenant.
4.13.
Uit de overgelegde e-mailberichten leidt de rechtbank af dat partijen hebben gesproken over (de waarde van) de onderneming, het opnemen van een meerwaardeclausule en dat zij hierover een gecombineerde afspraak hebben gemaakt die zowel ziet op de waarde van de onderneming als de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw. Dat de vrouw uit een gesprek is weggelopen waarin een presentatie werd gegeven van de berekeningen van de waarde van de onderneming, maakt niet dat er niet over deze punten is gesproken. Daarbij overweegt de rechtbank dat het bij het sluiten van een vaststellingsovereenkomst er juist omgaat dat een partij onzeker is over de juistheid van het standpunt van de ander. Het is in dat kader niet vereist dat partijen kunnen overzien waar zij van afzien. Ook blijkt uit productie 12 en 13 van de man niet dat de waarde van de onderneming niet besproken mocht worden, zoals door de vrouw is gesteld. Uit de stukken blijkt dat in het kader van de alimentatie is gesproken over een clausule betreffende de situatie dat het inkomen van de man zou dalen als gevolg van de verkoop van de onderneming.
4.14.
Over het getuigenaanbod van de vrouw om de heer [naam 4] als getuige in deze procedure te horen overweegt de rechtbank als volgt. Een bewijsaanbod kan tijdens de behandeling van de zaak ter zitting op elk moment worden gedaan totdat het onderzoek ter zitting wordt gesloten. De omstandigheid dat een procespartij een zodanig aanbod eerst ter zitting doet kan niet zonder meer worden tegengeworpen aan de betreffende partij (Hoge Raad 9 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD1042). Echter, de door de vrouw genoemde getuige heeft reeds schriftelijk verslag gedaan van het verloop van het contact in de periode dat partijen onderhandelden. Deze verklaring leidt niet tot een ander oordeel dan reeds is overwogen door de rechtbank. Om die reden zal de rechtbank het aanbod van de vrouw om de heer [naam 4] als getuige te horen passeren.
4.15.
Gelet op het vorengaande is de rechtbank van oordeel dat artikel 4.3.7. een vaststellingsovereenkomst betreft, omdat sprake was van een onzekerheid dan wel geschil betreffende de waarde van de onderneming van de man, welke onzekerheid dan wel geschil partijen wensten te beëindigen.
Dwaling en benadeling voor meer dan een vierde
4.16.
In artikel 3:196 lid 1 BW is bepaald dat een verdeling vernietigbaar is wanneer een deelgenoot over de waarde van een of meer te verdelen goederen of schulden heeft gedwaald en daardoor voor meer dan een vierde gedeelte is benadeeld. Een verdeling is niet op grond van dwaling vernietigbaar, indien de benadeelde de toedeling te zijnen bate of schade heeft aanvaard, aldus lid 4 van artikel 3:196 BW. Uit artikel 1:135 lid 2 BW volgt dat artikel 3:196 BW van overeenkomstige toepassing is op de vermogensrechtelijke afwikkeling van huwelijkse voorwaarden waarbij een verrekenbeding is overeengekomen.
4.17.
De rechtbank stelt voorop dat in beginsel ten aanzien van een vaststellingsovereenkomst in de zin van art. 7:900 BW – waarvan in deze zaak sprake is – geen beroep kan worden gedaan op dwaling ter zake van hetgeen waarover werd getwist of onzekerheid bestond. Ter beëindiging van dat geschil of die onzekerheid is immers juist een vaststellingsovereenkomst gesloten. Als de dwaling betrekking heeft op hetgeen partijen als zeker aan de vaststellingsovereenkomst ten grondslag hebben gelegd dan is vernietiging in beginsel wel mogelijk. (Hoge Raad NJ 1986/228 Ebele/DillemaII en Hoge Raad, 26 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD3940).
4.18.
Zoals hiervoor reeds is overwogen hadden partijen een geschil over de waarde van de onderneming en de door de man te betalen bijdrage aan de vrouw. Op deze punten hebben zij hun rechtsverhouding bindend vastgelegd door aan de opgenomen afspraken in het echtscheidingsconvenant expliciet toe te voegen ‘dit artikel is een vaststellingsovereenkomst’. Door de vrouw is niet gesteld dat sprake is van een misvatting ten aanzien van hetgeen partijen als zeker en onbetwist aan hun overeenkomst ten grondslag hebben gelegd. Derhalve komt aan de vrouw geen beroep op dwaling toe voor zover zij stelt dat zij heeft gedwaald over de waarde van de onderneming.
Redelijkheid en billijkheid
4.19.
De vrouw stelt voorts dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat zij aan de vaststellingsovereenkomst wordt gehouden. De rechtbank overweegt als volgt. Op de vrouw rust een zware stelplicht betreffende haar stelling dat haar gebondenheid aan de beslissing naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Alleen ernstige gebreken in de beslissing kunnen gebondenheid daaraan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar maken. (HR 12 september 1997, NJ 1998 / 382). Daarbij moet aan de bindende kracht van de vaststelling een belangrijk gewicht worden toegekend. Vernietiging op deze grond is alleen mogelijk als de grenzen waarbinnen redelijk denkende mensen van mening kunnen verschillen zijn overschreden.
4.20.
De rechtbank stelt vast dat partijen gedurende een lange periode met elkaar hebben gesproken over de afwikkeling van hun huwelijk. Zij hebben zich beiden laten bijstaan en adviseren door deskundigen. Partijen hebben in deze onderhandelingen, blijkens de overgelegde e-mailberichten, veel gesproken over de onderneming en de aan de vrouw te betalen partneralimentatie. Uit de door de vrouw overgelegde uitdraai van haar contacten met haar huisarts blijkt niet dat de vrouw in die periode geestelijk zeer kwetsbaar was en niet in staat een dergelijke overeenkomst te sluiten. Op basis hiervan is de rechtbank niet van oordeel dat sprake is van een situatie dat de grenzen waarbinnen redelijk denkende mensen van mening kunnen verschillen zijn overschreden. Dat de vrouw achteraf, met de kennis van nu, andere keuzes zou hebben gemaakt, maakt niet dat de overeenkomst vernietigd moet worden.
Proceskosten
4.21.
In het feit dat de man en de vrouw gewezen echtgenoten zijn ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten tussen hen te compenseren.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van de vrouw af;
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen en bepaalt dat ieder met de eigen kosten belast blijft.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, rechter en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2021.