ECLI:NL:RBGEL:2021:318

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 januari 2021
Publicatiedatum
22 januari 2021
Zaaknummer
05.041857.20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Volledig ontoerekeningsvatbaar verklaarde verdachte na vernielingen en bedreigingen met een ijzeren staaf

Op 19 januari 2021 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte uit Vaassen, die volledig ontoerekeningsvatbaar werd verklaard voor een reeks strafbare feiten. De verdachte had in februari 2020 in Vaassen ruiten van meerdere woningen vernield, een politieauto beschadigd en twee agenten bedreigd met een ijzeren staaf. Deskundigen concludeerden dat de verdachte ten tijde van de feiten leed aan geestesstoornissen die zijn handelen bepaalden. De rechtbank volgde deze conclusie en ontsloeg de verdachte van alle rechtsvervolging. Daarnaast werd besloten dat de verdachte voor minimaal zes maanden opgenomen en verplicht behandeld zal worden.

De rechtbank behandelde ook een verzoekschrift tot het verlenen van een rechterlijke machtiging, wat noodzakelijk werd geacht gezien de geestelijke toestand van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de noodzakelijke zorg en behandeling moet krijgen om de kans op recidive te verminderen. De reclassering had negatief geadviseerd over een TBS-maatregel met voorwaarden, omdat de verdachte niet bereid was om mee te werken aan behandeling. De rechtbank besloot dat een behandeling in een TBS-kader niet aan de orde was, gezien de omstandigheden en de weigering van de verdachte om mee te werken aan behandeling.

De rechtbank oordeelde ook over civiele vorderingen van benadeelde partijen, waaronder de Politie Oost-Nederland en verschillende slachtoffers van de vernielingen. De rechtbank kende schadevergoedingen toe aan de benadeelde partijen, maar verklaarde enkele vorderingen niet-ontvankelijk. De rechtbank benadrukte dat de benadeelde partijen in staat moesten worden geacht om zelf hun schade te verhalen, waardoor de schadevergoedingsmaatregel niet werd opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummers: 05/041857-20, 05/033087-20 (gev. ttz.) en 05/720216-16 (tul)
Datum uitspraak : 19 januari 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1981 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Zwolle, Zuid 1 in Zwolle.
Raadsvrouw: mr. J.H. Rump, advocaat in Zwolle.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op 26 mei 2020, 4 augustus 2020, 20 oktober 2020 en 5 januari 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 05/041857-20:
1.
hij op of omstreeks 15 februari 2020 te Vaassen, althans in de gemeente Epe [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met twee, althans één of meer (bier)fles(sen) voor de woning van die [slachtoffer 1] te gaan staan en/of (vervolgens) een (bier)fles in de woning van die [slachtoffer 1] te gooien;
2.
hij op of omstreeks 15 februari 2020 te Vaassen, althans in de gemeente Epe opzettelijk en wederrechtelijk een (achter)portier van een auto (merk: Ford, type: Fusion), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 2] toebehoorde,
heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3.
hij op of omstreeks 15 februari 2020 te Vaassen, althans in de gemeente Epe opzettelijk en wederrechtelijk een motorkap van een (dienst)voertuig/auto (merk: Volkswagen, type: Touran), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan Politie Eenheid Oost-Nederland toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
4.
hij op of omstreeks 15 februari 2020 te Vaassen, althans in de gemeente Epe ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] (Brigadier van politie Eenheid Oost-Nederland) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een (ijzeren) staaf, althans een hard (slag)voorwerp, (met kracht) meermalen, althans eenmaal, in de richting van die [slachtoffer 3] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 februari 2020 te Vaassen, althans in de gemeente Epe [slachtoffer 3] (Brigadier van politie Eenheid Oost-Nederland) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een (ijzeren) staaf, althans een hard (slag)voorwerp, (met kracht) meermalen, althans eenmaal, in de richting van die [slachtoffer 3] te slaan;
5.
hij op of omstreeks 15 februari 2020 te Vaassen, althans in de gemeente Epe ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 4] (Aspirant van politie Eenheid Oost-Nederland) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een (ijzeren) staaf, althans een hard (slag)voorwerp, (met kracht) meermalen, althans eenmaal, in de richting van die [slachtoffer 4] heeft geslagen en/of met die (ijzeren) staaf, althans harde (slag)voorwerp, achter die [slachtoffer 4] is aan gerend en/of gelopen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 februari 2020 te Vaassen, althans in de gemeente Epe [slachtoffer 4] (Aspirant van politie Eenheid Oost-Nederland) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een (ijzeren) staaf, althans een hard (slag)voorwerp, (met kracht) meermalen, althans eenmaal, in de richting van die [slachtoffer 4] te slaan en/of met die (ijzeren) staaf, althans (harde) (slag)voorwerp, achter die [slachtoffer 4] aan te rennen en/of te lopen.
Parketnummer 05/033087-20
1.
hij op of omstreeks 5 februari 2020 te Vaassen, althans in de gemeente Epe opzettelijk en wederrechtelijk een ruit (van een woning aan de [adres 2] ), in elk geval enig goed,
dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 5] toebehoorde,
heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij op of omstreeks 5 februari 2020 te Vaassen, althans in de gemeente Epe opzettelijk en wederrechtelijk een ruit (van een auto), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan
een ander, te weten aan [slachtoffer 6] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3.
hij op of omstreeks 5 februari 2020 te Vaassen, althans in de gemeente Epe opzettelijk en wederrechtelijk een ruit (van een woning aan de [adres 3] ), in elk geval enig goed,
dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 7] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder parketnummer 05/041857-20 onder 2, 3, 4 primair en 5 primair ten laste gelegde feiten en de onder parketnummer 05/033087-20 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten. Voor feit 1 onder parketnummer 05/041857-20 is onvoldoende bewijs en dient vrijspraak te volgen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat voor het onder parketnummer 05/041857-20 onder 1 ten laste gelegde feit vrijspraak dient te volgen. De onder 2 en 3 ten laste legde feiten kunnen bewezen worden. Voor de feiten 4 en 5 dient telkens vrijspraak voor het primair ten laste gelegde te volgen en kan telkens het subsidiair ten laste gelegde bewezen worden verklaard.
De onder parketnummer 05/033087-20 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten kunnen bewezen worden verklaard gelet op de bekennende verklaring van verdachte.
Beoordeling door de rechtbank
Parketnummer 05/041857-20 [1]
Feit 1
De verdachte heeft ter terechtzitting van 4 augustus 2020 verklaard dat hij vaag weet dat hij op 15 februari 2020 met bierflesjes heeft gegooid.
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte twee bierflesjes in zijn hand had, waarvan verdachte er één door een (geopend) raam in zijn woning heeft gegooid. De fles belandde op de vloer.
De rechtbank stelt vast dat uit de aangifte van [slachtoffer 1] niet blijkt dat verdachte de bierfles met kracht en in de richting van [slachtoffer 1] heeft gegooid. Uit de aangifte blijkt bovendien niet dat [slachtoffer 1] zich bedreigd heeft gevoeld door het gooien van de bierfles. Uit de aangifte blijkt dat [slachtoffer 1] aangifte heeft gedaan omdat hij vreesde dat verdachte hem en zijn gezin iets aan wilde doen wanneer verdachte de woning zou weten binnen te dringen. Zover is het echter niet gekomen.
De rechtbank is van oordeel dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte door het gooien met de bierfles [slachtoffer 1] heeft bedreigd en de rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Feit 2
[slachtoffer 2] zag op 15 februari 2020 een man op straat die in totaal drie bierflesjes gooide, waarvan één naar zijn auto, een Ford Fusion. Het bierflesje spatte kapot tegen de rechter achterdeur. Er zat een deuk en een kras op de auto. De man is aangehouden door de politie. [2]
De verbalisant [slachtoffer 4] heeft gezien dat de hem bekende verdachte [verdachte] ter hoogte van de woning [adres 4] te Vaassen een bierflesje gooide en dat dit flesje uitéén spatte op één van de geparkeerde voertuigen. [3]
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3
Er is aangifte gedaan namens de politie eenheid Oost-Nederland van vernieling van een dienstvoertuig van het merk Volkswagen, type Touran. Dit vond plaats op 15 februari 2020 tijdens de behandeling van een incident aan de [straatnaam] in Vaassen, waarbij een man werd aangehouden. Deze man sloeg met een ijzeren staaf op de motorkap van de politieauto. Op de rechterhelft van de motorkap zaten deuken en krasschade. [4]
Er is een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt over het bekijken van videobeelden. Op de beelden is te zien dat verdachte langs de opvallende surveillance auto rent, dat verdachte in zijn loop een korte snelle slaande beweging maakt op de voorzijde van het politievoertuig en dat op dat moment een bonk te horen is. [5]
De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Feiten 4 en 5
Er is aangifte gedaan door [slachtoffer 3] , brigadier van politie Eenheid Oost-Nederland. Zij was na een melding op 15 februari 2020 samen met verbalisant [slachtoffer 4] op de [straatnaam] te Vaassen. Zij zag op enig moment dat verdachte in zijn rechterhand een ijzeren staaf had van veertig a vijftig centimeter lang. Op het moment dat verdachte voor haar stond met deze ijzeren staaf voelde zij zich bedreigd. Zij heeft verdachte gepepperd, maar daarop reageerde hij niet. Verdachte draaide zich in haar richting en bracht zijn rechterhand, waarin hij de ijzeren staaf vasthad, omhoog. Verdachte keek haar recht in de ogen en bewoog de staaf met kracht naar beneden in haar richting. Zij zag dat verdachte haar probeerde te slaan, dat hij haar miste en dat hij zijn slag af maakte richting [slachtoffer 4] . [slachtoffer 4] probeerde ruimte te maken tussen hem en verdachte. Verdachte begon te rennen en ging al zwaaiend met de ijzeren staaf achter [slachtoffer 4] aan. Nadat [slachtoffer 3] haar wapen had getrokken, liet verdachte de ijzeren staaf vallen. [6]
Er is aangifte gedaan door [slachtoffer 4] , aspirant van politie eenheid Oost-Nederland. Hij ging op 15 februari 2020 met zijn [slachtoffer 3] naar een incident aan de [straatnaam] in Vaassen. [slachtoffer 3] heeft op enig moment verdachte gepepperd. [slachtoffer 4] stond op een afstand van ongeveer vijf meter van verdachte. Verdachte keerde zich op enig moment naar [slachtoffer 3] , hief de ijzeren staaf boven zijn hoofd hief en maakte een slaande beweging in de richting van [slachtoffer 3] . [slachtoffer 3] deinsde terug en liep naar achteren. [slachtoffer 4] stapte in de richting van verdachte en verdachte draaide zich in een flits in zijn richting. [slachtoffer 4] bracht zijn linkerhand en arm voor zijn gezicht, omdat hij bang was dat verdachte hem met die ijzeren staaf zou slaan. Verdachte was door het dolle heen. [slachtoffer 4] rende richting de politieauto. Hij vond de situatie erg dreigend en bedreigend. [7]
Er is een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt over het bekijken van videobeelden.
Daarop zijn [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] te zien. Er is te zien dat verdachte zich omdraait richting [slachtoffer 3] en met een lange staaf in zijn rechterhand een zwaaiende beweging maakt in de richting van [slachtoffer 3] . Verdachte heft de staaf boven zijn hoofd terwijl [slachtoffer 3] zich beschermt door haar linkerhand en wapenstok voor haar gezicht te houden en naar achteren te stappen. [slachtoffer 4] is dan vlakbij verdachte en [slachtoffer 3] . Terwijl verdachte de staaf hoog heeft, draait hij van [slachtoffer 3] in de richting van [slachtoffer 4] en maakt hij een snelle voorwaartse beweging in diens richting. [slachtoffer 4] maakt een afwerende beweging met zijn linkerhand, verplaatst zich achteruit, draait om en rent weg. Verdachte rent achter hem waarbij hij de staaf achter zijn hoofd brengt alsof hij met de staaf op [slachtoffer 4] wil slaan. Tijdens het rennen gaat de linkerarm van verdachte voor zijn gezicht en houdt hij de ijzeren staaf ter hoogte van zijn buik en borst naast en voor zich. [slachtoffer 3] rent achter Hup en [slachtoffer 4] aan. [8]
De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 15 februari 2020 met een ijzeren staaf slaande bewegingen heeft gemaakt in de richting van de aangevers [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] .
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of bewezen kan worden dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel zoals onder 4 en 5 telkens primair ten laste is gelegd. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De staaf waarmee verdachte in de richting van aangevers heeft gezwaaid, heeft een lengte van vijftig centimeter. [9] Op de foto’s van de videobeelden is te zien dat verdachte, op de momenten dat hij met die staaf in de hand een zwaaiende beweging lijkt te maken, telkens op een afstand van ongeveer twee meter van de verbalisanten staat. [10] Gezien de lengte van de staaf en de afstand waarop hij op dat moment stond kon hij de aangevers niet daadwerkelijk met de staaf raken. Naar het oordeel van de rechtbank kan onder die omstandigheden niet bewezen worden dat er door het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de onder 4 primair en 5 primair ten laste gelegde feiten.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte door zijn handelen bij aangevers een redelijke vrees heeft doen ontstaan dat zij zwaar mishandeld zouden worden.
De rechtbank acht de onder feit 4 subsidiair en 5 subsidiair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Parketnummer 05/033087-20 [11]
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
Feiten 1 en 3:
- het proces-verbaal van aangifte door [naam 1] namens [slachtoffer 5] , p. 27-28;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 4 augustus 2020.

Feit 2:

- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 6] , p. 13-14;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 4 augustus 2020.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder parketnummer 05/041857-20 onder 2, 3, 4 subsidiair en 5 subsidiair en het onder parketnummer 05/033087-20 onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
parketnummer 05/041857-20:
2.
hij op
of omstreeks15 februari 2020 te Vaassen,
althans in de gemeente Epeopzettelijk en wederrechtelijk een (achter)portier van een auto (merk: Ford, type: Fusion),
in elk geval enig goed,die
geheel of ten deleaan een ander, te weten aan [slachtoffer 2] toebehoorde,
heeft
vernield,beschadigd
, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3.
hij op
of omstreeks15 februari 2020 te Vaassen,
althans in de gemeente Epeopzettelijk en wederrechtelijk een motorkap van een (dienst)voertuig/auto (merk: Volkswagen, type: Touran),
in elk geval enig goed,die
geheel of ten deleaan een ander, te weten aan Politie Eenheid Oost-Nederland toebehoorde, heeft
vernield,beschadigd
, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
4.
hij op
of omstreeks15 februari 2020 te Vaassen,
althans in de gemeente Epe[slachtoffer 3] (Brigadier van politie Eenheid Oost-Nederland) heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/ofmet zware mishandeling, door met een
(ijzeren
)staaf,
althans een hard (slag)voorwerp, (met kracht
) meermalen, althanseenmaal, in de richting van die [slachtoffer 3] te slaan;
5.
hij op
of omstreeks15 februari 2020 te Vaassen,
althans in de gemeente Epe[slachtoffer 4] (Aspirant van politie Eenheid Oost-Nederland) heeft bedreigd met
enig misdrijf tegen het leven gericht en/of metzware mishandeling, door met een
(ijzeren
)staaf,
althans een hard (slag)voorwerp, (met kracht) meermalen, althans eenmaal, in de richting van die [slachtoffer 4] te slaan en/of met die (ijzeren) staaf, althans (harde) (slag)voorwerp,achter die [slachtoffer 4] aan te rennen
en/of te lopen;
parketnummer 05/033087-20
1.
hij op
of omstreeks5 februari 2020 te Vaassen,
althans in de gemeente Epeopzettelijk en wederrechtelijk een ruit (van een woning aan de [adres 2] ),
in elk geval enig goed,
datdie
geheel of ten deleaan een ander, te weten aan [slachtoffer 5] toebehoorde,
heeft vernield
, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij op
of omstreeks5 februari 2020 te Vaassen,
althans in de gemeente Epeopzettelijk en wederrechtelijk een ruit (van een auto),
in elk geval enig goed, datdie
geheel of ten deleaan
een ander, te weten aan [slachtoffer 6] toebehoorde, heeft vernield
, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3.
hij op
of omstreeks5 februari 2020 te Vaassen,
althans in de gemeente Epeopzettelijk en wederrechtelijk een ruit (van een woning aan de [adres 3] ),
in elk geval enig goed,
datdie
geheel of ten deleaan een ander, te weten aan [slachtoffer 7] toebehoorde, heeft vernield
, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
parketnummer 05/041857-20
feiten 2 en 3:
telkens:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen;
feiten 4 subsidiair en 5 subsidiair:
telkens:
bedreiging met zware mishandeling;
parketnummer 05/033087-20
feiten 1, 2 en 3:
telkens:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Over verdachte is op 14 mei 2020 een rapport opgemaakt door N. van de Weg, psychiater. De deskundige komt tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een veelheid van psychische problemen, namelijk een lichte verstandelijke beperking, persoonlijkheidsstoornis (antisociaal, paranoïde) mede ontwikkeld door traumatische ervaringen in zijn jeugd, stoornis in gebruik van alcohol en cannabis, executieve functiestoornissen (problemen in aandacht, planning en overzicht, emotieregulatie en impulsregulatie, mogelijk in het kader van ADHD), beperkte coping vaardigheden, veel psychosociale problemen en in de aanloop van het plegen van het tenlastegelegde een toename van wanhoop, middelengebruik en ernstig wantrouwen (mogelijk verergerd tot een psychotische stoornis, hoewel dat in het onderzoek niet goed vast te stellen was). De psychiater adviseert de ten laste gelegde feiten, indien bewezen, niet aan verdachte toe te rekenen.
De psychiater adviseert in het licht van het hoge recidiverisico, het gewenste beveiligingsniveau, de beperkte motivatie van verdachte en het risico dat hij zich aan zorg zal onttrekken behandeling in het kader van een TBS met dwangverpleging. Als alternatief zou gedacht kunnen worden aan een TBS met voorwaarden, mits verdachte zich aan de voorwaarden wil houden. Het risico van onttrekking aan de voorwaarden is echter wel een punt van zorg.
Over verdachte is op 18 mei 2020 door drs. R. Brandsma, gezondheidspsycholoog, gerapporteerd.
De psycholoog komt tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van zowel ziekelijke stoornissen als van een gebrekkige ontwikkeling, respectievelijk in de vorm van een andere gespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis, stoornis in cannabis- en alcoholgebruik, antisociale persoonlijkheidsstoornis en een licht verstandelijke beperking. Ook zijn er sterke aanwijzingen voor de aanwezigheid van een aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis (ADHD). De psycholoog adviseert de ten laste gelegde feiten, indien bewezen, geheel niet aan verdachte toe te rekenen.
De psycholoog adviseert een verplichte, gesloten behandeling binnen een forensisch psychiatrische kliniek, bij voorkeur waar tevens deskundigheid aanwezig is op het gebied van verstandelijke beperkingen. Tevens is behandeling van het middelenmisbruik geïndiceerd. Na stabilisatie in de kliniek wordt resocialisatie naar een begeleidde woonvorm met toezicht geadviseerd. Dit zou gerealiseerd kunnen worden binnen een TBS-maatregel met voorwaarden.
De rechtbank is op basis van de rapportages van oordeel dat er ten tijde van het plegen van de feiten bij verdachte sprake is geweest van geestesstoornissen en dat deze stoornissen zijn handelen bepaalden. De rechtbank neemt de conclusie van de deskundigen over dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte de noodzakelijke zorg en behandeling moet krijgen, teneinde de kans op recidive te verminderen. Gelet op de inhoud van de rapportages en het verhandelde ter zitting acht de rechtbank de kans groot dat verdachte zonder verplichte zorg en behandeling een terugval krijgt en zich opnieuw schuldig zal maken aan strafbare feiten.
De reclassering heeft negatief geadviseerd over de maatregel van tbs met voorwaarden omdat de reclassering geen mogelijkheden ziet om met voorwaarden de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. Verdachte heeft gezegd dat hij geen tbs nodig heeft en daaraan niet wil meewerken. Ook ter terechtzitting van 5 januari 2021 heeft verdachte herhaaldelijk gezegd dat hij niet aan behandeling wil meewerken.
De rechtbank is van oordeel dat een behandeling in een tbs-kader, gelet op de zwaarte van de bewezenverklaarde feiten en het beperkte strafblad van verdachte, vooralsnog niet aan de orde is. Nu verdachte niet strafbaar is, behoort een voorwaardelijke straf met strikte bijzondere voorwaarden niet tot de mogelijkheden.
Met ingang van 1 januari 2020 is artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht – en daarmee de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis – komen te vervallen. Met ingang van laatstgenoemde datum maakt artikel 2.3 Wet forensische zorg (Wfz) het voor de strafrechter mogelijk om met toepassing van de Wet zorg en dwang een zorgmachtiging tot verplichte zorg, waaronder opname, af te geven om ernstig nadeel af te wenden.
De behandeling van de zaak is op de vorige zittingen aangehouden om de officier van justitie de gelegenheid te bieden de mogelijkheid van een zorgmachtiging te onderzoeken. De stukken die op grond van de Wet zorg en dwang voor beoordeling en eventuele afgifte van een zorgmachtiging nodig zijn, heeft de rechtbank inmiddels ontvangen. Dat geheel van stukken, het resultaat van het onderzoek door de officier van justitie, wordt vanwege het systeem van de Wet zorg en dwang een verzoekschrift van de officier van justitie genoemd. In het kader van de Wfz is dat ‘verzoekschrift’ echter niet een verzoek waarop beslist zal moeten worden, maar slechts een (noodzakelijke) opstap naar een ambtshalve beslissing of een vordering van de officier van justitie tot het afgeven van een rechterlijke machtiging.
De verdediging heeft opgemerkt geen bezwaren te zien tegen een verplichte behandeling van verdachte in het kader van een rechterlijke machtiging. Aan de vereisten wordt voldaan.
De rechtbank is van oordeel dat in het geval van verdachte aanleiding bestaat om van deze bevoegdheid gebruik te maken. De rechtbank acht verplichte zorg via het civiele kader aangewezen, nu de noodzakelijke zorg en behandeling van verdachte meer dient te omvatten dan uitsluitend opname; een zorgmachtiging kan in deze behoefte voorzien. Verplichte zorg voor verdachte is, gelet op de vastgestelde stoornissen, noodzakelijk omdat verdachte meent dat hij geen behandeling nodig heeft en daaraan niet wil meewerken.
Het verzoekschrift van de officier van justitie tot het verlenen van een rechterlijke machtiging met toepassing van artikel 2.3 Wfz ten aanzien van verdachte is tegelijk met de onderhavige strafzaak behandeld. De rechtbank zal gebruik maken van de in artikel 2.3, eerste lid, aanhef en onder 4 van de Wfz gegeven bevoegdheid.
De toewijzende beslissing op het verzoekschrift tot het verlenen van een
rechterlijke machtigingwordt heden bij
afzonderlijke beschikkingafgegeven.
Ten aanzien van de voorlopige hechtenis overweegt de rechtbank als volgt.
Indien de rechtbank van oordeel is dat voldaan is aan de criteria voor het afgeven van een rechterlijke machtiging voor opname en verblijf als bedoeld in artikel 24 van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten, kan zij, ambtshalve of na een verzoekschrift van de officier van justitie, met toepassing van die wet een rechterlijke machtiging ingevolge die wet afgeven voor de maximale duur van zes maanden
De door de strafrechter af te geven rechterlijke machtiging in de zin van artikel 2.3 Wet Forensische Zorg valt aan te merken als een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel in de zin van artikel 67a, derde lid van het Wetboek van Strafvordering
(Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2020:2258). De rechtbank zal daarom in afwachting van de opname en verblijf ten behoeve van de verplichte zorg van verdachte het bevel voorlopige hechtenis bij eindvonnis
nietopheffen.

7.De beoordeling van de civiele vorderingen

De ontvankelijkheid
In artikel 361, tweede lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is bepaald, voor zover hier van belang, dat een benadeelde partij alleen ontvankelijk zal zijn in haar vordering indien de verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd. In het onderhavige geval wordt verdachte geen straf en ook geen strafrechtelijke maatregel opgelegd. Wel is bij afzonderlijke beslissing een rechterlijke machtiging opgelegd, zijnde een civiele maatregel. Dit werpt de vraag op of een benadeelde partij ontvankelijk is in zijn vordering. Hierover overweegt de rechtbank als volgt.
Op 1 januari 2020 is artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) komen te vervallen. Met ingang van diezelfde datum is de Wfz in werking getreden. Met het afgeven van een rechterlijke machtiging door de strafrechter wordt hetzelfde doel nagestreefd als met de maatregel van een opname in een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in het vervallen artikel 37 Sr, namelijk ervoor zorgen dat een verdachte verplichte zorg krijgt, waardoor kort gezegd het risico voor gevaar voor de (algemene) veiligheid van personen of goederen wordt afgewend. Artikel 2.3, eerste lid, van de Wfz bepaalt ook uitdrukkelijk dat de machtiging krachtens de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg, zoals die ook in het kader van dit strafproces bij aparte beslissing betreffende verdachte is afgegeven, een bevoegdheid betreft in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde.
Gelet hierop, en nu de rechtbank met het afgeven van die rechterlijke machtiging een equivalent van het vervallen artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht heeft verstrekt, is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij in de onderhavige zaak ontvankelijk is in zijn vordering. De rechtbank gaat ervan uit dat de wetgever met de invoering van de rechterlijke machtiging niet heeft bedoeld een wijziging aan te brengen in de positie van een benadeelde partij.
(zie ook ECLI:NL:RBZWB:2020:2975 en ECLI:NL:RBGEL:2020:3428).
De benadeelde partij Politie Oost Nederland heeft in verband met het feit onder parketnummer 05/041857-20 onder 3 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.250,-- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft in verband met het feit onder parketnummer 05/041857-20 onder 4 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 375,-- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft in verband met het feit onder parketnummer 05/041857-20 onder 5 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 375,-- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De benadeelde partij [slachtoffer 5] heeft in verband met de feiten onder parketnummer 05/033087-20 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 3.058,98 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen kunnen worden, met uitzondering van een bedrag van € 300,-- dat door [slachtoffer 5] wordt gevorderd voor schade op het adres Vinkenstraat 6 te Vaassen. Dit deel van de vordering is niet onderbouwd en de benadeelde partij dient voor dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard te worden in de vordering. De officier van justitie vordert verder telkens toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich enkel uitgelaten ten aanzien van de vordering benadeelde partij [slachtoffer 5] , namelijk dat niet duidelijk is of de persoon die de vordering heeft ingediend daartoe ook daadwerkelijk gemachtigd is.
Overweging van de rechtbank
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij Politie Oost Nederland is uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De schadepost is voldoende onderbouwd en komt redelijk voor. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering tot het gevorderde bedrag van € 1.250,-- kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 februari 2020 (pleegdatum).
Namens de benadeelde partijen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] is in de toelichting op de vordering vermeld dat zij erg zijn geschrokken van de heftigheid van het incident.
Een benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek recht op vergoeding van smartengeld in het geval dat:
  • verdachte het oogmerk had het nadeel toe te brengen,
  • de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen,
  • de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad, of
  • de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast.
Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
De rechtbank overweegt dat - hoezeer het ook begrijpelijk is dat de benadeelden [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] erg zijn geschrokken – voor het gevorderde smartengeld geen wettelijke basis bestaat. Daarom zal zij de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk verklaren.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] is door de verdediging aangevoerd dat niet duidelijk is of de persoon die de vordering heeft ingediend daartoe ook daadwerkelijk gemachtigd is. De vraag of iemand wel namens de benadeelde partij gemachtigd is, is niet in enig belang van verdachte. De rechtbank kan geen reden bedenken waarom de ondergetekende [naam 2] deze vordering niet zou mogen indienen namens de benadeelde partij.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] is uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De gevorderde schadeposten van € 2.069,85 (schade [adres 2] ) en € 689,13 (schade [adres 3] ) zijn voldoende onderbouwd en komen redelijk voor. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor die gevorderde bedragen kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 februari 2020 (pleegdatum).
De door de benadeelde partij [slachtoffer 5] gevorderde schade van € 300,--, omschreven als schade [straatnaam] 6, ziet niet op een aan verdachte ten laste gelegd feit. Daarom zal de benadeelde partij voor die gevorderde schade niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard.
Met betrekking tot de door de benadeelden partijen Politie Oost Nederland en [slachtoffer 5] gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel overweegt de rechtbank het volgende.
De schadevergoedingsmaatregel is een zelfstandige strafrechtelijke maatregel die beoogt een door een strafbaar feit benadeelde te versterken in zijn positie tot herstel van de rechtmatige toestand. Hieraan ligt de gedachte ten grondslag de benadeelde de inspanningen om dat herstel te bereiken zoveel mogelijk uit handen te nemen. Die inspanningen worden door het opleggen van de maatregel in handen gelegd van het openbaar ministerie (de Staat). Nu de benadeelde partijen in de onderhavige zaak evenwel organisaties betreffen die zelf in staat moet worden geacht te incasseren, verhoudt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel zich niet met het voormeld doel van die maatregel. Om die reden zal de schadevergoedingsmaatregel niet aan de verdachte worden opgelegd.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging (parketnummer 05/720216-16)

De politierechter van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, heeft verdachte op 27 september 2016 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 56 dagen.
De officier van justitie vordert de afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging.
De verdediging heeft zich hier niet over uitgelaten.
De rechtbank is van oordeel dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf niet opportuun is, gelet op de verplichte behandeling die verdachte moet ondergaan. De rechtbank zal de vordering dan ook afwijzen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing berust op de artikelen 57, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van de onder parketnummer 05-041857-20 onder 1, 4 primair en 5 primair ten laste gelegde feiten;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid:
 verklaart verdachte voor de bewezenverklaarde feiten
niet strafbaaren
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolgingten aanzien van deze feiten.
Vorderingen benadeelde partijen:
 veroordeelt verdachte in verband met het feit onder parketnummer 05-041857-20 onder 3 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij Politie Oost Nederland van € 1.250,-- (éénduizend tweehonderdvijftig euro) aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 februari 2020 (pleegdatum) tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul.
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] in haar vordering niet-ontvankelijk;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 4] in haar vordering niet-ontvankelijk;
 veroordeelt verdachte in verband met het feit onder parketnummer 05-041857-20 onder de feiten 1 en 3 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 5] van € 2.758,98 (tweeduizend zevenhonderdachtenvijftig euro en achtennegentig cent) aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 februari 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 5] in haar vordering tot materiële schade voor het overige niet-ontvankelijk.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.M. Pastoors, voorzitter, mr. M.F. Gielissen en mr. C.J.M. van Apeldoorn, rechters, in tegenwoordigheid van A.B.M. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 januari 2021.
mr. Gielissen en de griffier zijn buiten
staat mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2020073387, gesloten op 17 februari 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] , p. 113-114.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 55
4.Proces-verbaal van aangifte door [naam 3] , p. 122
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 58
6.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] , p. 100-102
7.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 4] , p. 86-88
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 58
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 131
10.Foto’s, p. 65, 66, 67 en 68
11.Parketnummer 05/033087-20: Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2020057988, gesloten op 12 februari 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.