ECLI:NL:RBGEL:2020:3428

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
05/243202-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring mishandeling politieambtenaar en tijdelijk onbruikbaar maken van een politiecel met vrijspraak van bedreiging gemeenteambtenaar en beveiliger, ontslag van alle rechtsvervolging en zorgmachtiging

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Gelderland op 9 juli 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder bedreiging van een gemeenteambtenaar, mishandeling van een politieambtenaar en vernieling van een politiecel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 10 oktober 2019 een politieambtenaar heeft mishandeld door hem een kopstoot te geven. Dit feit werd bewezen verklaard op basis van getuigenverklaringen en camerabeelden. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte op dezelfde dag de muren van een politiecel heeft besmeurd, wat ook als bewezen werd aangemerkt. Echter, de rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldigingen van bedreiging, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij de bedreigende uitlatingen had gedaan. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van de feiten, gebaseerd op rapportages van deskundigen die een ernstige psychische stoornis vaststelden. Hierdoor werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging. Tevens werd er een zorgmachtiging afgegeven, zodat de verdachte de nodige behandeling kan krijgen. De benadeelde partij, de Politie Eenheid Oost-Nederland, kreeg een schadevergoeding toegewezen voor de kosten van het reinigen van de cel, maar de rechtbank besloot af te zien van de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, gezien de status van de benadeelde partij als overheidsinstantie.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/243202-19
Datum uitspraak : 9 juli 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] ,
verblijvende te [adres] .
Raadsvrouw: mr. S. Grilk, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 8 januari 2020, 1 april 2020 en 25 juni 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 september 2019 te Arnhem, althans in Nederland, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft verdachte, tegen [naam 1] gezegd dat hij, verdachte - zakelijk weergegeven - die [slachtoffer 1] op zijn kop zou hangen en/of de keel van die [slachtoffer 1] zou doorsnijden en/of het bloed van die [slachtoffer 1] af zou tappen en het weer in zijn enkels zou laten lopen om vervolgens te bekijken hoe lang hij dit overleeft, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of van welke dreigende woorden die [slachtoffer 1] kennis heeft genomen;
2.
hij op of omstreeks 7 oktober 2019 te Arnhem, althans in Nederland, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 3] een injectiespuit met naald, althans een daarop gelijkend voorwerp, te tonen en/of voor te houden en/of voornoemde injectiespuit met naald, althans een daarop gelijkend voorwerp, te richten op die [slachtoffer 3] , althans handelingen van gelijke dreigende aard en/of strekking;
3.
hij op of omstreeks 10 oktober 2019 te Oosterbeek, gemeente Renkum, althans in Nederland,
een ambtenaar, te weten [slachtoffer 4] (hoofdagent van politie Eenheid Oost-Nederland), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [slachtoffer 4] een zogenaamde kopstoot op/tegen het hoofd, althans op/tegen het lichaam, te geven;
4.
hij op of omstreeks 10 oktober 2019 te Arnhem, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een of meerdere muren van een cel, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan Politie Eenheid Oost- Nederland toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit. Zij heeft zich hierbij gebaseerd op de aangifte van [slachtoffer 1] en de getuigenverklaring van [naam 1] .
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit primair wegens gebrek aan wettig bewijs en subsidiair vanwege het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet bij verdachte.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank overweegt dat aangever heeft verklaard dat hij van de ambulant begeleider van verdachte gehoord heeft dat verdachte zou hebben gezegd dat hij hem op zijn kop zou hangen en zijn keel zou doorsnijden. Daarna zou hij zijn bloed aftappen en weer in zijn enkels laten lopen en zou hij kijken hoelang hij nog zou leven. Getuige ambulant begeleider [naam 1] heeft verklaard dat verdachte deze uitlatingen in een gesprek met haar gedaan heeft en dat zij uiteindelijk besloten heeft haar beroepsgeheim te doorbreken waarna zij aangever van deze uitlatingen op de hoogte heeft gesteld.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat er onvoldoende wettig bewijs is dat verdachte de ten laste gelegde uitlatingen heeft gedaan ten overstaan van getuige [naam 1] . Het dossier bevat hiervoor geen steunbewijs. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van feit 2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat gelet op de aangifte, getuigenverklaringen en camerabeelden vaststaat dat verdachte een voorwerp in zijn handen had en dat zowel aangever als getuige [naam 1] hebben verklaard dat dit een injectiespuit was. Het gaat erom of de aangever een redelijke vrees heeft kunnen krijgen en daarvoor zijn de omstandigheden van het incident van belang. Uit de diverse verklaringen blijkt dat verdachte vaker boos, tierend en schreeuwend in het gemeentehuis komt en dat dit ook op 7 oktober 2019 het geval was. Dat het voorwerp uiteindelijk geen injectiespuit was, doet aan deze dreigende houding en aan gevoelens van bedreiging en angst bij aangever niet af. Onder de gegeven omstandigheden kan bij aangever de redelijke vrees zijn ontstaan.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit vanwege het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet bij verdachte.
Beoordeling door de rechtbank
Met de verdediging en de officier van justitie neemt de rechtbank aan dat het voorwerp dat verdachte in zijn handen had het voorwerp is dat te zien is op de door de verdediging ter terechtzitting overgelegde foto’s, zijnde een sleutelbos met daaraan een sleutelhanger in de vorm van lampje in een langwerpig buisje. De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte geen injectiespuit met naald in zijn handen had.
Aangezien bedreiging een opzetdelict is, moet bewezen kunnen worden dat verdachte iets in zijn handen had dat op een injectiespuit met naald leek, dat hij dit wist en dat hij het opzet heeft gehad om aangever daarmee te bedreigen. De rechtbank is van oordeel dat dit niet bewezen kan worden. Verdachte had de hiervoor omschreven sleutelbos met sleutelhanger in zijn handen op het moment dat hij tegenover aangever in het gemeentehuis stond. De sleutelhanger is niet een op een injectiespuit met naald gelijkend voorwerp. Dat het wel de perceptie van aangever (en getuige [naam 1] ) is geweest dat verdachte een injectiespuit met naald in de handen had, kan, zoals de verdediging terecht stelt, verdachte niet worden tegengeworpen. Er is geen sprake van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de ten laste gelegde bedreiging.
Ten aanzien van feit 3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ter zitting ontkend dat hij een kopstoot heeft gegeven aan de verbalisant. Hij verklaart dat hij wel een schijnbeweging heeft gemaakt, maar hierbij het hoofd van de verbalisant niet heeft geraakt.
Beoordeling door de rechtbank
Aangever heeft verklaard dat hij op 10 oktober 2019 samen met collega’s verdachte in Oosterbeek heeft aangehouden. Terwijl verdachte zijn schoenen aandeed draaide hij zich om richting aangever en maakte met zijn hoofd een beweging naar het hoofd van aangever. Aangever stond links achter hem en had de boeien van verdachte vast. Vanuit het niets gaf verdachte hem een kopstoot. Aangever kon nog net iets meebewegen waardoor de impact minder hard was. Aangever had pijn maar kreeg er later nog meer last van. [2] Verdachte heeft aangever tegen de rechterzijde van zijn hoofd geraakt. [3]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte met zijn hoofd met kracht opzij bewoog in de richting van het hoofd van aangever. Hij zag vervolgens dat aangever zijn hoofd afwendde naar links om een kopstoot te voorkomen. Verbalisant [verbalisant 1] zag dat aangever ondanks het afwenden van zijn hoofd toch geraakt werd door het hoofd van verdachte. Bij aankomst op het politiebureau zag hij dat aangever een rode plek op zijn voorhoofd had zitten, precies op de plek waar verdachte hem geraakt had. [4] Verbalisant [verbalisant 2] heeft ook gezien dat aangever door verdachte geraakt werd. [5]
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat aangever van verdachte een kopstoot heeft gekregen, waardoor hij pijn heeft ondervonden. De verklaring van aangever vindt bevestiging in de verklaringen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van feit 4
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat van het ten laste gelegde ‘vernielen, onbruikbaar maken en wegmaken’ geen sprake is en verzocht dit in de tenlastelegging weg te strepen, waarna ‘beschadigen’ resteert.
Beoordeling door de rechtbank
Aangever [aangever] heeft namens de politie Oost-Nederland aangifte van vernieling gedaan, omdat verdachte op 10 oktober 2019 op de muren van een cel poep en bloed heeft gesmeerd. [6] Verbalisant [verbalisant 3] heeft op de camerabeelden waargenomen dat verdachte zijn cel aan het besmeuren was. [7] Op de foto’s die bij het proces-verbaal zijn gevoegd is een met uitwerpselen en bloed besmeurde cel te zien. [8]
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het ten laste gelegde feit bewezen, in die zin dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het (tijdelijk) onbruikbaar maken van een cel.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
3.
hij op
of omstreeks10 oktober 2019 te Oosterbeek, gemeente Renkum,
althans in Nederland,
een ambtenaar, te weten [slachtoffer 4] (hoofdagent van politie Eenheid Oost-Nederland), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [slachtoffer 4] een zogenaamde kopstoot
op/tegen het hoofd,
althans op/tegen het lichaam,te geven;
4.
hij op
of omstreeks10 oktober 2019 te Arnhem,
althans in Nederland,opzettelijk en wederrechtelijk
een ofmeerdere muren van een cel,
in elk geval enig goed,die geheel of ten dele aan een ander, te weten aan Politie Eenheid Oost-Nederland toebehoorde, heeft
vernield, beschadigd,onbruikbaar gemaakt
en/of weggemaakt.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 3:
Mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Ten aanzien van feit 4:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Over verdachte is multidisciplinair gerapporteerd.
In de rapportage Pro Justitia van 2 januari 2020, opgesteld door drs. [naam 2] , psychiater, staat onder meer het volgende. Verdachte is lijdende aan een vorm van schizofrenie. Tevens is er sprake van een stoornis in het cannabisgebruik. Bij verdachte was ten tijde van het tenlastegelegde sprake van een ernstig psychotisch en gedesorganiseerd toestandsbeeld. Zijn gedragingen stonden volledig in het teken van zijn psychotische belevingen en desorganisatie. Bij een bewezenverklaring wordt geadviseerd de ten laste gelegde feiten niet aan verdachte toe te rekenen. Gezien de aard van datgene wat hem ten laste wordt gelegd, de gestelde diagnose, de aanwezige risicofactoren en het beperkt aanwezig zijn van beschermende factoren is in eerste instantie klinische zorg aangewezen. Tijdens de klinische behandeling dient de behandeling van de psychotische stoornis voorop te staan. Langdurig medicatiegebruik is hiertoe van belang.
In de rapportage Pro Justitia van 31 januari 2020, opgesteld door drs. [naam 3] , klinisch psycholoog, staat onder meer volgende. Bij betrokkene is sprake van een psychotisch toestandsbeeld en een stoornis in cannabisgebruik. Dit was ook in de aanloop tot en ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig. Hierdoor is ten tijde van het tenlastegelegde sprake van het nagenoeg ontbreken van gedragskeuzes en sturing van het gedrag vanuit het psychotische toestandsbeeld. Bij een bewezenverklaring wordt geadviseerd de ten laste gelegde feiten niet aan verdachte toe te rekenen. Er is sprake van een matig tot hoog risico op een nieuw geweldsincident en agressie gericht op overheidsinstellingen en/of ambtenaren indien betrokkene onbehandeld blijft.
Beide deskundigen hebben geadviseerd om de mogelijkheid van een zorgmachtiging via artikel 2.3 van de Wet forensische zorg te laten onderzoeken conform de Wvggz.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, gelet op de volledige ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging gelet op de volledige ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Ontslag van alle rechtsvervolging
De rechtbank neemt de conclusie van de psychiater en psycholoog, dat de ten laste gelegde feiten in het geheel niet aan verdachte zijn toe te rekenen, over. De rechtbank zal de bewezenverklaarde feiten in het geheel niet aan verdachte toerekenen wegens de ten tijde van het plegen van die feiten aanwezige ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Verdachte is niet strafbaar en zal daarom worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Afdoening
Bij de afdoening van de strafzaak heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat deze rechtbank ten aanzien van verdachte op 13 mei 2020, in het kader van de onderhavige strafzaak, een zorgmachtiging heeft verleend op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Wet forensische zorg (Wfz), overeenkomstig het advies van de voornoemde deskundigen. Naar het oordeel van de rechtbank volstaat deze maatregel ter afdoening van de strafzaak.
Verdachte is reeds in het kader van de verleende zorgmachtiging opgenomen in de FPA [naam 4] in [plaatsnaam] . De rechtbank zal daarom het geschorste bevel voorlopige hechtenis opheffen.
7. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij Politie Eenheid Oost-Nederland heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder feit 4 bewezenverklaarde. Gevorderd wordt een bedrag van € 61,13 aan materiële schadevergoeding voor de kosten van het reinigen van de cel, onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij tot betaling van het bedrag van € 61,13 toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat het volledig ontoerekeningsvatbaar verklaren van verdachte de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel in de weg staat. De verdediging verwijst daarbij naar een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 maart 2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:1418.
Beoordeling door de rechtbank
De ontvankelijkheid
In artikel 361, tweede lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is bepaald, voor zover hier van belang, dat de benadeelde partij alleen ontvankelijk zal zijn in haar vordering indien de verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd. In het onderhavige geval wordt verdachte geen straf en ook geen strafrechtelijke maatregel opgelegd. Wel is een zorgmachtiging opgelegd, zijnde een civiele maatregel. Dit werpt de vraag op of de benadeelde partij ontvankelijk is in zijn vordering. Hierover overweegt de rechtbank als volgt.
Op 1 januari 2020 is artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) komen te vervallen. Met ingang van diezelfde datum is de Wfz in werking getreden. Met het afgeven van een zorgmachtiging door de strafrechter wordt hetzelfde doel nagestreefd als met de maatregel van een opname in een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in het vervallen artikel 37 Sr, namelijk ervoor zorgen dat verdachte verplichte zorg krijgt, waardoor kort gezegd het risico voor gevaar voor de (algemene) veiligheid van personen of goederen wordt afgewend. Artikel 2.3, eerste lid, van de Wfz bepaalt ook uitdrukkelijk dat de zorgmachtiging krachtens de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg, zoals die ook in het kader van dit strafproces bij aparte beslissing betreffende verdachte is afgegeven, een bevoegdheid betreft in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde.
Gelet hierop, en nu de rechtbank met het afgeven van de zorgmachtiging een equivalent van het vervallen artikel 37 Sr heeft verstrekt, is zij van oordeel dat de benadeelde partij in de onderhavige zaak ontvankelijk is in zijn vordering. De rechtbank gaat ervan uit dat de wetgever met de invoering van de zorgmachtiging niet heeft bedoeld een wijziging aan te brengen in de positie van de benadeelde partij.
Benadeelde partij politie
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 4 bewezenverklaarde handelen van verdachte schade heeft geleden. De rechtbank zal het gevorderde bedrag daarom volledig toewijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank is van oordeel dat oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr in dit geval wel tot de mogelijkheden behoort en verwijst daartoe naar hetgeen zij hiervóór heeft overwogen ten aanzien van de ontvankelijkheid van de benadeelde partij. Niettemin zal de rechtbank in dit geval afzien van oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, omdat de politie Eenheid Oost-Nederland als overheidsinstantie in staat moet worden geacht om de aan haar verschuldigde schadevergoeding te innen, althans om zich daartoe van juridische bijstand te voorzien. Daarmee ontvalt naar het oordeel van de rechtbank het belang voor de politie Eenheid Oost-Nederland bij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

9. De beslissing

De rechtbank:

spreekt verdachte vrijvan het onder feit 1 en 2 tenlastegelegde;
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart
verdachte niet strafbaaren
ontslaatverdachte van alle
rechtsvervolging;

heft ophet – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis;

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij Politie Eenheid Oost- Nederland.
 veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 4 tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij Politie Eenheid Oost-Nederland, ten bedrage van
61,13 (eenenzestig euro en dertien cent) en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. Vogel (voorzitter), mr. K.A.M. van Hoof en mr. F.M.A. 't Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Rokette, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 juli 2020.
Mr. L.M. Vogel en mr. F.M.A. ’t Hart zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 4] van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Gelderland Midden, opgemaakte proces-verbaal van voorgeleiding, gesloten op 10 oktober 2019, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 4] , p. 52-54.
3.Foto letsel, p. 55.
4.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant 1] , p. 56.
5.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant 2] , p. 57.
6.Proces-verbaal aangifte Politie Oost-Nederland, p. 39-40.
7.Proces-verbaal van bevindingen [verbalisant 3] , p. 41-51.
8.Foto’s, p. 43-51.