ECLI:NL:RBGEL:2021:2696

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
1 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2544 e.v.
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep wegens overschrijding beroepstermijn in belastingzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 1 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerdere uitspraak van 23 september 2020, waarin de rechtbank de beroepen van de opposant niet-ontvankelijk verklaarde op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De opposant had beroep ingesteld tegen uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst, maar had de wettelijke beroepstermijn overschreden. De overschrijding was het gevolg van nalatigheid van de vorige gemachtigde van de opposant, die de uitspraken op bezwaar niet had doorgezonden. De rechtbank oordeelde dat deze nalatigheid niet leidde tot een verschoonbare termijnoverschrijding, omdat de keuze voor een gemachtigde en diens werkwijze voor rekening en risico van de opposant komt. Tijdens de zitting van 7 mei 2021 werd de echtgenote van de opposant gehoord, die stelde dat zij en haar man niet op de hoogte waren gesteld van de uitspraken op bezwaar. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de overschrijding verschoonbaar maakten. Het verzet werd ongegrond verklaard, en de eerdere uitspraak bleef in stand. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummers: AWB 20/2544, AWB 20/2545, AWB 20/2546, AWB 20/2547 en AWB 20/2548

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van

in de zaken tussen

[naam opposant] , te [woonplaats] , opposant

(gemachtigde: [naam gemachtigde] , advocaat),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Utrecht, verweerder.

Behandeling van het verzet

Bij uitspraak van 23 september 2020 heeft de rechtbank de beroepen van opposant (met de bovengenoemde procedurenummers) met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) nietontvankelijk verklaard.
Op 3 november 2020 heeft opposant tegen deze rechtbankuitspraak op digitale wijze verzet gedaan als bedoeld in artikel 8:55, eerste lid, van de Awb.
Opposant is in de gelegenheid gesteld over het verzet te worden gehoord op de zitting van 7 mei 2021. De echtgenote van opposant, [persoon 1] , is namens hem verschenen, bijgestaan door de gemachtigde.

Feiten en gronden van het verzet

1. Opposant heeft op 30 april 2020 beroepen ingesteld tegen uitspraken op bezwaar van verweerder van 4 december 2019 (aanslagen IB/PVV 2014 en 2015) en 31 januari 2020 (aanslag IB/PVV 2016). Desgevraagd heeft opposant als reden voor de overschrijding van de wettelijke beroepstermijn opgegeven dat deze is te wijten aan nalatigheid van de vorige gemachtigde van opposant. Hij had namelijk nagelaten om de uitspraken op bezwaar door te zenden naar opposant.
2. Vervolgens heeft de rechtbank de beroepen met toepassing van artikel 8:54 van de Awb nietontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was (artikel 6:11 van de Awb), omdat de keuze voor een gemachtigde en diens werkwijze voor rekening en risico van opposant komt. Eventuele nalatigheid van de gemachtigde levert dan ook geen verschoonbare termijnoverschrijding op, aldus het oordeel van de rechtbank. De rechtbank verwijst ter onderbouwing naar een uitspraak van de Hoge Raad van 11 juni 2004. [1]
3. In verzet heeft opposant aangevoerd dat de beroepen ten onrechte nietontvankelijk zijn verklaard, omdat er wel sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding in de zin van artikel 6:11 van de Awb. Opposant wist toentertijd niet dat de vorige gemachtigde, de heer [naam persoon 2] ( [persoon 2] ) van [B.V.] te [vestigingsplaats] , zijn werkzaamheden voor opposant had gestaakt en daarmee de relatie met opposant feitelijk had opgezegd. De heer [persoon 2] heeft opposant niet in kennis gesteld van de ontvangst van de uitspraken op bezwaar en evenmin heeft hij namens opposant beroep ingesteld. Opposant is pas op 16 april 2020 op de hoogte gebracht van het bestaan van de uitspraken op bezwaar, nadat verweerder een kopie daarvan naar zijn huidige gemachtigde heeft verstuurd. Vervolgens heeft opposant op 30 april 2020 de beroepschriften naar de rechtbank verzonden. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank volgens gemachtigde onterecht geoordeeld dat de werkwijze van de heer [persoon 2] voor rekening en risico van opposant komt. Ook de uitspraak van de Hoge Raad waarnaar de rechtbank verwijst, doet hier niet ter zake, omdat in die zaak geen sprake is van een nalatige gemachtigde. Opposant verwijst ter onderbouwing van zijn standpunten naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 mei 1998. [2]

Beoordeling van het verzet

4. In deze verzet procedure dient enkel de vraag te worden beantwoord of de rechtbank zonder zitting de uitspraak heeft kunnen doen dat het beroep kennelijk nietontvankelijk was, dat wil zeggen zonder dat daarover in redelijkheid twijfel mogelijk was. Hierbij zal de rechtbank rekening houden met de gronden die in verzet zijn aangevoerd.
5. Tijdens de zitting heeft [persoon 1] verklaard dat zij en haar man door [persoon 2] niet op de hoogte zijn gesteld van het feit dat uitspraken op bezwaar waren gedaan. Pas doordat de Ontvanger op 4 maart 2020 met een dwangbevel kwam, begon [persoon 1] (die van beroep advocaat is) te vermoeden dat uitspraak op bezwaar was gedaan. E-mailcontact met [persoon 2] gaf geen duidelijkheid. Toen heeft zij zich gewend tot [gemachtigde] , die op dat moment een kantoorgenoot van haar was. [gemachtigde] heeft de uitspraken op bezwaar opgevraagd bij de Belastingdienst en ontvangen op 16 april 2020. De e-mailwisseling tussen [persoon 1] en [persoon 2] van 4 maart 2020, die is overgelegd bij brief van 5 februari 2021, begreep [persoon 1] niet, omdat [persoon 2] schreef dat hij gezien de situatie geen reden had gezien om bezwaar in te dienen, terwijl hij wel degelijk bezwaar had ingediend. Later begreep [persoon 1] dat [persoon 2] de uitspraken op bezwaar, die hij kennelijk wel had ontvangen, niet aan haar en haar man had doorgestuurd en dat hij in zijn e-mail kennelijk iets anders bedoelde dan hij schreef. Naar aanleiding van de e-mailwisseling is de samenwerking met [persoon 2] beëindigd. Ook is [persoon 2] aansprakelijk gesteld voor de gemaakte beroepsfout. [persoon 1] heeft erop gewezen dat in deze zaak grote belangen spelen, omdat het bij de drie aanslagen om veel geld gaat, waarover door zijn fout misschien niet meer geprocedeerd kan worden. Zij is verbaasd dat de Inspecteur met wie tijdens het hoorgesprek is gesproken en met wie [persoon 1] later ook nog heeft gecommuniceerd per e-mail, haar niet ervan op de hoogte heeft gesteld dat uitspraken op bezwaar waren gedaan. Het leek er volgens haar tijdens het hoorgesprek namelijk op dat ze er wel in onderling overleg uit zouden kunnen komen.
6. In hetgeen namens opposant is aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen dan is gedaan in de uitspraak van 23 september 2020. Een overschrijding van de beroepstermijn is slechts dan verschoonbaar als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Het moet gaan om een omstandigheid die buiten de risicosfeer van opposant heeft gelegen. Vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is dat handelen of nalaten (dus ook fouten) van de gemachtigde van een betrokkene in het kader van de art. 6:11 Awb-beoordeling voor risico van de betrokkene komen. [3] Gemachtigde heeft er terecht op gewezen dat het door de rechtbank genoemde arrest van de Hoge Raad uit 2004 op een heel ander geval ziet en dus niet van toepassing is. De door hem genoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is echter ook niet doorslaggevend, omdat het in die zaak ging om een advocaat die was geschrapt van het tableau en daarom de uitspraak van de rechtbank niet uit zijn postbus had gehaald. Dat is een wezenlijk andere situatie.
7. In deze zaak gaat het om een miscommunicatie en/of onenigheid tussen opposant en zijn toenmalig gemachtigde. In bijzondere omstandigheden kan dat leiden tot een verschoonbare termijnoverschrijding, bijvoorbeeld als de gemachtigde tijdens de looptijd van de beroepstermijn de samenwerking beëindigt en de belanghebbende de breuk nog tracht te lijmen en zodoende de termijn verstrijkt [4] , maar daarvan is hier geen sprake. De rechtbank ziet in de gang van zaken die zich hier volgens de verklaring van [persoon 1] heeft voorgedaan, geen bijzondere omstandigheid die moet leiden tot het aannemen van een verschoonbare termijnoverschrijding. [persoon 2] had de uitspraken op bezwaar aan opposant moeten doorsturen en/of had pro forma beroep moeten instellen (en bezwaar tegen de afwijzing van de verzoeken tot ambtshalve vermindering van de aanslagen). Hij heeft dit nagelaten en dat betreft een omstandigheid die in het kader van de beoordeling van de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding in de risicosfeer ligt van opposant. Daarbij maakt het niet uit dat opposant hier niets aan kon doen en aan hem niets is te verwijten, zoals ter zitting is aangevoerd.
8. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake was van een kennelijk nietontvankelijk beroep in de zin van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, zodat de rechtbank terecht tot sluiting van het onderzoek is overgegaan.
9. Het verzet moet dan ook ongegrond worden verklaard. Dit betekent dat de uitspraak waartegen verzet is gedaan in stand blijft.
10. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, in tegenwoordigheid van
M.I.M. Geraerts, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl. [5]
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Bijlage

Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Voetnoten

1.Hoge Raad 11 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP1368.
2.Centrale Raad van Beroep 15 mei 1998, ECLI:NL:CRVB:1998:ZB7685.
3.CRvB 17 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1800 en CRvB 31 januari 2017, ECLI:CRVB:2017:390.
4.Conclusie A-G, onder 4, bij Hoge Raad 8 juli 1996, ECLI:NL:HR:1996:AA1980, BNB 1996/328.
5.Zie bijlage.