ECLI:NL:CRVB:2013:1800

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 september 2013
Publicatiedatum
18 september 2013
Zaaknummer
13-1562 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering bijstands kosten en niet-ontvankelijkheid beroep door termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Het betreft een terugvordering van bijstands kosten door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam over de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2011, tot een bedrag van € 12.163,99. Appellante heeft tegen het besluit van het college beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft dit beroep niet-ontvankelijk verklaard vanwege termijnoverschrijding. De rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, ondanks de argumenten van appellante dat zij in een psychose verkeerde en dat haar gemachtigde, H.R. Bouwsma, door drukte het beroepschrift te laat had ingediend.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de omstandigheden van haar psychische gesteldheid een uitzondering op de vaste rechtspraak rechtvaardigen. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat de verantwoordelijkheid voor de tijdige indiening van een beroepschrift bij de betrokkene ligt. De Raad heeft vastgesteld dat appellante zorg heeft gedragen voor de behartiging van haar belangen door een gemachtigde in te schakelen. De Raad heeft ook benadrukt dat het handelen van de gemachtigde voor rekening en risico van appellante komt, ongeacht haar persoonlijke omstandigheden.

De Raad heeft geconcludeerd dat de rechtbank terecht het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, waarmee de terugvordering van de bijstands kosten door het college gehandhaafd blijft.

Uitspraak

13/1562 WWB
Datum uitspraak: 17 september 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
8 februari 2013, 12/4443 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft dr. mr. A.J.G. Tijhuis, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. M. Sloot, kantoorgenoot van dr. mr. Tijhuis, en haar pleegmoeder
J.H. Landus. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. J.M. Boegborn

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 8 mei 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 19 juli 2012 (bestreden besluit), heeft het college de over de periode van 1 januari 2010 tot en met
31 december 2011 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 12.163,99 van appellante teruggevorderd.
1.2.
Bij brief van 24 augustus 2012, ontvangen door de rechtbank op 5 september 2012, heeft H.R. Bouwsma, maatschappelijk werker, werkzaam bij het AMC Amsterdam, namens appellante tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Bij brief van 4 september 2012 heeft Bouwsma op verzoek van de rechtbank toegelicht dat hij door drukte is vergeten het beroepschrift tijdig in te dienen en hoopt dat dit appellante niet wordt aangerekend.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft in wat namens appellante is aangevoerd geen aanleiding gezien de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat het handelen van een gemachtigde volgens vaste rechtspraak van de Raad voor rekening en risico van appellante dient te komen. Daarbij heeft de rechtbank verwezen naar de uitspraak van de Raad van 1 november 2012, LJN BY2265.
3.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij ten tijde van de besluitvorming in een psychose verkeerde en dat daarom een uitzondering op de vaste rechtspraak van de Raad gemaakt zou moeten worden. Onverkort vasthouden aan het uitgangspunt dat een fout van een gemachtigde voor rekening en risico van appellante zou moeten komen, zou betekenen dat zij niet in staat is zich te verweren tegen een grote terugvordering. Daardoor komt haar recht op fair trial in het gedrang. Ter zitting is daaraan toegevoegd dat appellante, gezien haar psychische gesteldheid, niet in staat was om te beoordelen of Bouwsma haar belangen goed kon behartigen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van die termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geconstateerd dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.
De Raad stelt voorop dat betrokkene in beginsel zelf verantwoordelijk is voor de tijdige indiening van een rechtsmiddel. In het geval dat betrokkene niet in staat is om zelf tijdig een beroepschrift in te dienen, kan van betrokkene worden gevergd dat hij er zorg voor draagt dat een ander dat voor hem doet. Appellante heeft er zorg voor gedragen dat een ander haar belangen behartigde. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de onder 2 vermelde uitspraak) komt het handelen of nalaten van een persoon aan wie een betrokkene zijn belangen heeft toevertrouwd voor risico van die betrokkene. Dat appellante niet in staat was te controleren of Bouwsma haar belangen goed kon behartigen, maakt dit niet anders. Overigens blijkt uit de verklaring van Bouwsma niet dat hij niet in staat was de belangen van appellante naar behoren te behartigen, wel dat hij door drukte simpelweg verzuimd heeft tijdig beroep in te stellen.
4.3.
De omstandigheid dat de beslissing ingrijpend van aard is, leidt niet tot het oordeel dat de overschrijding van de beroepstermijn appellante niet kan worden tegengeworpen. Binnen het kader van artikel 6:11 van de Awb, zo heeft de Raad bij uitspraak van 1 mei 2013,
LJN BZ9446, overwogen, bestaat voor een dergelijke belangenafweging geen ruimte. Nu Bouwsma heeft aangegeven dat hij het beroep tijdig had kunnen indienen, kan van een schending van het beginsel van fair trial niet worden gesproken.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank op juiste gronden het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van T.A. Meijering als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 september 2013.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) T.A. Meijering

HD