ECLI:NL:RBGEL:2020:5564

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 oktober 2020
Publicatiedatum
19 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2393
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van aanspraken op ziekengeld en rechtszekerheid in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 20 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. K. Aslan, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser had een verzoek ingediend om herziening van een eerder besluit van 22 augustus 2005, waarin hem geen recht op ziekengeld werd toegekend. Eiser stelde dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden, waaronder zijn knieklachten en een diagnose van beperkte intelligentie en een autistiforme stoornis. Het UWV had echter geweigerd om het besluit te herzien, met als argument dat de nieuwe feiten medisch gezien geen aanleiding gaven om de eerdere beslissing te herzien en dat de aanspraak op ziekengeld na vijf jaar was verjaard.

De rechtbank oordeelde dat het UWV zich terecht op het beginsel van rechtszekerheid kon beroepen en dat de termijn van vijf jaar voor het afdwingen van de aanspraak was verstreken. De rechtbank benadrukte dat de verjaring niet betekent dat de aanspraak vervalt, maar dat deze niet meer in rechte kan worden afgedwongen. Eiser had zijn verzoek om herziening pas in 2017 ingediend, terwijl de relevante feiten zich al in 2005 hadden voorgedaan. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het UWV hadden moeten weerhouden van het beroep op verjaring. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Deze uitspraak benadrukt de toepassing van het verjaringsbeginsel in het bestuursrecht, met name in zaken die betrekking hebben op sociale zekerheidsuitkeringen. De rechtbank bevestigde dat het bestuursorgaan bevoegd is om zich te beroepen op verjaring, ook in gevallen van herziening van eerder genomen besluiten, zolang er geen bijzondere omstandigheden zijn die dit zouden uitsluiten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: 19/2393

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 oktober 2020

in de zaak tussen

[Eiser A] , te [plaats A] , eiser

(gemachtigde: mr. K. Aslan),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Zwolle, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd een beslissing van 18 augustus 2005 te herzien.
Bij besluit van 27 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2020 via beeldbellen. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde G.A. Tellinga.

Overwegingen

1. Eiser heeft zich op 6 juni 2005 bij verweerder ziekgemeld. Bij besluit van 22 augustus 2005 heeft verweerder besloten dat eiser met ingang van 18 augustus 2005 geen recht meer heeft op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Eiser heeft tegen dit besluit bij brief van 24 augustus 2005 bezwaar gemaakt en dit bezwaar is door verweerder, na een onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, bij besluit van 10 oktober 2005 ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen geen rechtsmiddel aangewend.
Op 3 juli 2017 heeft eiser verweerder verzocht het besluit van 22 augustus 2005 te herzien omdat er volgens hem nieuwe feiten en omstandigheden aan het licht zijn gekomen, waarmee hij niet eerder bekend was. Verweerder heeft het verzoek van eiser beoordeeld en is vervolgens overgegaan tot de bestreden besluitvorming.
2. Eiser heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat het besluit van 22 augustus 2005 niet juist is, omdat verweerder geen rekening heeft gehouden met zijn al sinds 2001 bestaande rechterknieklachten en daarnaast geen rekening heeft kunnen houden met de omstandigheid dat zijn behandelend psychiater in 2009 een beperkte intelligentie heeft vastgesteld, en daarbij tevens denkt aan een autistiforme stoornis. Omdat een beperkte intelligentie en een autistiforme stoornis niet plotseling kunnen ontstaan, mag aangenomen worden dat daarvan ook al sprake was op 18 augustus 2005. Ten tijde van het onderzoek van de verzekeringsgeneeskundige dat ten grondslag ligt aan het besluit van 22 augustus 2005, waren de rechterknieklachten noch de psychische klachten bekend. Eiser heeft een kopie van het huisartsenjournaal van 15 mei 2017 en een brief van psychiater F. Kaya van 19 juli 2009 bij zijn verzoek gevoegd.
3. Verweerder heeft de weigering om terug te komen van het besluit van 22 augustus 2005 bij het primaire besluit gebaseerd op de vaststelling dat de nieuwe feiten en omstandigheden medisch gezien geen aanleiding geven om de genomen beslissing dat eiser per 18 augustus 2005 hersteld was voor de bedongen arbeid, te herzien. Hieraan ligt een medisch onderzoek ten grondslag.
4.1.
Het medisch onderzoek van verweerder is vastgelegd in het rapport van de verzekeringsarts J. van Asselt van 26 juli 2018.
4.2.
Van Asselt schrijft dat eiser jarenlang werkloos is geweest, van 1 november 2001 tot
5 september 2004 als bijrijder heeft gewerkt, daarna bij Modus Link heeft gewerkt en vervolgens als productiemedewerker bij Randstad is gaan werken. Voor dit laatste werk heeft eiser zich op 6 juni 2005 ziekgemeld. Met betrekking tot de knieklachten overweegt Van Asselt dat de knieklachten niet in het journaal van de huisarts worden genoemd rond de datum van de ziekmelding of de datum van de beëindiging van het ziekengeld. Daarnaast heeft eiser de klachten indertijd niet geuit bij de verzekeringsarts en ook niet tijdens de bezwaarprocedure naar voren gebracht. De beperkte intelligentie en de autistiforme stoornis waren wel op de datum in geding aanwezig (hoewel onduidelijk is of Kaya de diagnose autistiforme stoornis ook daadwerkelijk heeft gesteld), maar vormden geen belemmering om de bedongen arbeid te verrichten. Ook hiervoor geldt dat eiser deze klachten indertijd niet bij de verzekeringsarts en ook niet tijdens de bezwaarprocedure naar voren heeft gebracht. Dat achteraf diagnosen worden gesteld doet hieraan niet af. Het hebben van een ziekte of een gebrek is geen reden om arbeidsongeschiktheid aan te nemen, aldus Van Asselt.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder gesteld dat een volledige heroverweging van de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid in 2005 niet mogelijk is doordat er slechts “summier gegevens beschikbaar” zijn. De afwijzing van het herzieningsverzoek is wel gehandhaafd onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). [1] Volgens deze vaste rechtspraak zijn aanspraken jegens de overheid op grond van de rechtszekerheid na een termijn van vijf jaar niet meer in rechte afdwingbaar. Het beginsel van rechtszekerheid brengt niet mee dat de aanspraak vervalt, maar niet meer in rechte kan worden afgedwongen. Uit deze rechtspraak volgt dat het verval van afdwingbaarheid in beginsel geldt voor alle financiële aanspraken jegens de overheid, behalve in het geval bij wet anders is voorzien of door de wetgever anders is beoogd. De ZW bevat geen bepalingen op grond waarvan deze rechtsregel buiten toepassing moet blijven, aldus verweerder in de kennisgeving van het bestreden besluit.
6.1.
Eiser stelt in beroep dat verweerder zijn bezwaren ten onrechte niet heeft voorgelegd aan een verzekeringsarts (bezwaar en beroep), en door dat na te laten geen volledige heroverweging als bedoeld in artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft verricht want die vergt een beoordeling door een medicus. De rechtspraak waarnaar verweerder verwijst is volgens eiser niet van toepassing, aangezien eiser een verzoek om herziening van een eerder genomen besluit heeft ingediend, en geen aanvraag met terugwerkende kracht, zoals in de door verweerder genoemde rechtspraak aan de orde is.
6.2.
Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat niet alleen uit de in het bestreden besluit vermelde rechtspraak volgt dat een inhoudelijke beoordeling niet nodig is, maar dat de CRvB dit meermaals heeft overwogen. [2] Ten tijde van het verzoek van 3 juli 2017 was een periode van meer dan vijf jaar verstreken na 18 augustus 2005, zodat er geen betalingsverplichting meer kan ontstaan en de inhoudelijke beoordeling van de bezwaren onbesproken kan blijven.
7.1.
De rechtbank stelt voorop dat namens eiser is verzocht om herziening van het besluit van 22 augustus 2005. Verweerder heeft daarop gereageerd bij het primaire besluit. Daarin is een weigering vervat om “onze beslissing van 18 augustus 2005” te herzien. De rechtbank neemt aan dat dit op een verschrijving berust en dat is bedoeld het besluit van 22 augustus 2005. Aangezien het bezwaar tegen dit besluit bij besluit van 10 oktober 2005 ongegrond is verklaard als gevolg waarvan het besluit van 22 augustus 2005 in stand is gebleven, gaat de rechtbank ervan uit dat het verzoek tot herziening mede ziet op het besluit van 10 oktober 2005 en dat het bestreden besluit ook een weigering om dit besluit te herzien omvat. Namens verweerder is dit laatste ter zitting bevestigd.
7.2.
Anders dan eiser meent, brengt de (in artikel 7:11 van de Awb voorgeschreven) heroverweging van het primaire besluit op grondslag van wat in bezwaar is aangevoerd, niet mee dat het besluit tot afwijzing van het verzoek om herziening niet mag worden gehandhaafd op een andere (feitelijke of juridische) grondslag dan de grondslag waarop het primaire besluit steunt. Uit de rechtspraak over de heroverweging waartoe dit artikel verplicht, blijkt dat een heroverweging niet mag worden gebruikt om een verslechtering van de positie van de bezwaarmaker te bewerkstelligen die zonder bezwaarschriftprocedure niet mogelijk zou zijn. Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor. Het rechtsgevolg van het bestreden besluit is immers hetzelfde als het rechtsgevolg van het primaire besluit: eiser kan ingaande 18 augustus 2005 geen aanspraak maken op (betaling van een) ZW-uitkering. Het voorgaande betekent dat hierna beoordeeld moet worden of de bij het bestreden besluit gehanteerde grondslag van de weigering om terug te komen van de besluiten van 22 augustus 2005 en 10 oktober 2005 kan dragen.
7.3.
De rechtbank zoekt bij deze beoordeling aansluiting bij de uitspraken van de CRvB van 19 oktober 1995 (ECLI:NL:CRVB:1995:ZF1847), 3 januari 2002 (ECLI:NL:CRVB:2002:AD822) en 2 oktober 2008, ECLI:NLCRVB:BF5718. Uit deze uitspraken blijkt, anders dan eiser meent, dat ook ingeval door een belanghebbende wordt verzocht om terug te komen van een eerder (in rechte onaantastbaar geworden) besluit, waarbij naar zijn opvatting ten onrechte een door hem gestelde financiële aanspraak niet is erkend, het bestuursorgaan bij zijn reactie op dit verzoek in beginsel bevoegd is zich te beroepen op verjaring. Dat beroep houdt dan in dat het bestuursorgaan op grond van de rechtszekerheid gevolgen kan verbinden aan het achterwege laten van enig handelen vanaf het moment dat de belanghebbende in actie kon komen, bijvoorbeeld door zich tot het bestuursorgaan te wenden met het verzoek het gewenste (alsnog) te verstrekken. Een geslaagd beroep brengt niet mee dat de aanspraak vervalt maar dat de aanspraak (geheel of gedeeltelijk) niet meer kan worden afgedwongen. Dit rechtsgevolg kan volgens deze uitspraken worden verbonden aan het verstrijken van een termijn van vijf jaren na het hiervoor bedoelde moment. In het algemeen zal dit moment (waarop de belanghebbende in actie kon komen) zijn aangebroken wanneer redelijkerwijs kan worden gezegd dat op de geldende voorschriften tezamen met het vervuld zijn van de daarin gestelde feitelijke voorwaarden in beginsel een financiële aanspraak kan worden gebaseerd. In het geval de bevoegdheid terug te komen van een eerder (rechtens onaantastbaar) besluit afhankelijk is van het zich voordoen van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, zoals is bepaald in artikel 4:6 van de Awb, dan zal de termijn van vijf jaar pas aanvangen en kan het bestuursorgaan zich eerst op verjaring beroepen vanaf het moment dat de nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zich hebben voorgedaan, aldus de CRvB. Uit de hiervoor vermelde uitspraken volgt eveneens dat niet alleen beoordeeld moet worden of het bestuursorgaan bevoegd is zich te beroepen op verjaring, maar ook of er bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan gezegd moet worden dat het bestuursorgaan van dit beroep had moeten afzien.
7.4.
De hiervoor weergegeven rechtspraak over het doen van een beroep op verjaring door het bestuursorgaan geldt in beginsel voor alle financiële aanspraken jegens de overheid, behoudens in het geval bij wet anders is voorzien of door de wetgever anders is beoogd. De rechtbank stelt vast dat zo’n geval zich in deze zaak niet voordoet. De ZW bevat geen bepalingen op grond waarvan deze rechtspraak buiten toepassing moet blijven. Er zijn ook geen aanwijzingen dat de wetgever heeft beoogd dat vorderingen tot betaling van ZW-uitkering na vijf jaren nog afdwingbaar zijn (aldus ook de CRvB in de uitspraak vermeld in de noot onder rechtsoverweging 5 van deze uitspraak).
7.5.
Toegespitst op de onderhavige zaak overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder heeft op de zitting mede verwezen naar een van de uitspraken die hiervoor in 7.3. is vermeld. Daaruit leidt de rechtbank af dat verweerder bij het nemen van het bestreden besluit ervan is uitgegaan dat de rechterknieklachten en de psychische klachten vanwege de (mogelijke) autistiforme stoornis en beperkte intelligentie die eiser ten grondslag heeft gelegd aan zijn verzoek om terug te komen van het besluit van 22 augustus 2005 en het besluit van 10 oktober 2005, nieuwe feiten zijn in de zin van artikel 4:6 van de Awb. De autistiforme stoornis is als differentiaaldiagnose vermeld in de brief van psychiater Kaya van 19 juli 2009, die eiser op 9 februari 2009 heeft gezien. Uitgaande van die data is er meer dan vijf jaar verstreken voordat eiser op 3 juli 2017 zijn verzoek indiende. Als aangenomen wordt dat eiser al een autistiforme stoornis had op 18 augustus 2005 (en in de gehele periode (te rekenen vanaf 6 juni 2005) gedurende welke hij aanspraak op ziekengeld ingevolge de ZW had kunnen maken) dan is er tot de indiening van het verzoek een nog langere termijn verstreken. Voor de rechterknieklachten, gesteld dat deze zich (vanaf 2001 en ook nog) op 18 augustus 2005 voordeden, geldt hetzelfde als voor de autistiforme stoornis.
7.6.
Gezien wat hiervoor is geoordeeld was verweerder bevoegd zich bij het bestreden besluit te beroepen op verjaring. Er zijn geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die verweerder ertoe hadden moeten brengen af te zien van het beroep op verjaring.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. van Lee, rechter, in tegenwoordigheid van J. de Graaf, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 20 oktober 2020
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.CRvB 18 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3218.
2.CRvB 20 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:BP2011 en CRvB 22 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:912.