In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 20 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een B.V., en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Zwolle. De zaak betreft een naheffingsaanslag omzetbelasting voor het jaar 2012, die op 27 december 2017 door de Belastingdienst is opgelegd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de Belastingdienst heeft deze in eerste instantie gehandhaafd. Op 21 juni 2019 heeft de Belastingdienst de aanslag echter ambtshalve verminderd tot nihil. Eiseres heeft de procedure voortgezet en de rechtbank heeft op 6 februari 2020 een zitting gehouden waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld door de aanslag op te leggen zonder de uitkomst van een boekenonderzoek af te wachten. Dit heeft geleid tot een beroepsprocedure die voorkomen had kunnen worden. De rechtbank oordeelt dat eiseres recht heeft op een hogere proceskostenvergoeding dan de standaardvergoeding, omdat de Belastingdienst in deze zaak niet zorgvuldig heeft gehandeld. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 30.000 en heeft de uitspraak op bezwaar van de Belastingdienst vernietigd, terwijl de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente zoals deze zijn verminderd, zijn gehandhaafd.
De rechtbank heeft de Belastingdienst ook veroordeeld in de proceskosten van eiseres en gelast dat het door eiseres betaalde griffierecht van € 338 wordt vergoed. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.