7.4.Gelet op het voorgaande onder 7.2 en 7.3 dient het vermogen van eiser te worden vastgesteld op € 40.000,-. Hierbij merkt de rechtbank op dat zij zich ervan bewust is dat het rapport van [naam 4] dateert van 23 juni 2016, dus na de periode hier in geding, zijnde de periode van 13 september 2010 tot en met 2 mei 2016. Niettemin is de rechtbank van oordeel dat met het rapport van Damiano voldoende bewijs wordt geleverd dat de waarde gedurende de gehele periode in geding niet meer dan € 40.000,- heeft bedragen. De rechtbank overweegt in dit kader dat zij, gelet op de vervallen staat van de woning, geen reden heeft om te veronderstellen dat de door [naam 4] vastgestelde slechte staat waarin de woning verkeert een momentopname is. Een woning raakt immers niet van de een op de andere dag zodanig in verval. Aannemelijk is daarom dat de woning ook al in september 2010 en gedurende de gehele periode in geding in zeer slechte staat verkeerde en de marktwaarde toentertijd niet veel anders zal zijn geweest.
8. In de situatie van eiser is er sprake van een terugvordering van € 60.829,39, terwijl zijn vermogen is vastgesteld op € 40.000,-. Hiervan uitgaande kan worden aangenomen dat eiser bij een juiste en volledige nakoming van de inlichtingenverplichting op 13 september 2010 over een bepaalde periode geen recht op bijstand zou hebben gehad, aangezien hij geacht wordt (redelijkerwijs) over het onroerend goed te kunnen beschikken en deze te gelde te kunnen maken. Vervolgens zou hem mogelijk gedurende een resterend deel van de periode wel bijstand zijn verleend.
9. Gezien het bovenoverwogene ziet de rechtbank geen aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten. Verweerder dient een nieuw besluit op het bezwaar te nemen, waarin door middel van een theoretische berekening de periode dient te worden vastgesteld waarover eiser geen recht op bijstand zou hebben gehad. Bij de berekening moet worden uitgegaan van de op 13 september 2010 voor hem geldende vermogensgrens, de op die datum toepasselijke bijstandsnorm en het eveneens voor die datum vastgestelde vermogen van € 40.000,-.In dit nieuw te nemen besluit dient verweerder tevens alsnog in te gaan op de door eiser in bezwaar aangevoerde gronden gericht tegen de aan de primaire besluiten ten grondslag liggende bijschrijvingen op de bankrekening van eiser en de voertuigen die eiser op zijn naam heeft (gehad). Indien verweerder zich op het standpunt stelt dat deze gronden niet slagen, dan dient verweerder tevens aan te geven of, en zo ja, over welke maanden, deze inkomsten van eiser van invloed zijn op (de hoogte van) de aan eiser verstrekte bijstand en dit mee te nemen in de berekening.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder tevens in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).