In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 14 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een sociale huurwoning. Eiser, een huurder van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde die door de heffingsambtenaar van de gemeente Nunspeet was vastgesteld. De rechtbank heeft zich gebogen over de vraag of eiser procesbelang had bij het indienen van zijn bezwaar en beroep. De heffingsambtenaar had het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij van mening was dat eiser geen procesbelang had, gezien de huurprijs die onder de liberalisatiegrens lag. Eiser betwistte dit en stelde dat hij als huurder recht had op een WOZ-beschikking op zijn naam, wat volgens hem voldoende procesbelang met zich meebracht.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar ten onrechte had gesteld dat eiser geen procesbelang had. De rechtbank benadrukte dat het procesbelang niet afhankelijk mag zijn van de slaagkans van de materiële gronden. De rechtbank volgde de ruime uitleg van procesbelang zoals geformuleerd door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en de Hoge Raad, en concludeerde dat eiser wel degelijk procesbelang had. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en droeg de heffingsambtenaar op om opnieuw uitspraak te doen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024 en moest het betaalde griffierecht van € 47 aan eiser worden vergoed.