Overwegingen
1. Eiser heeft over de jaren 2013 en 2014 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 40.458 en € 43.460. Voor het jaar 2013 heeft eiser kosten bij resultaat uit overige werkzaamheden (ROW) van € 1.200 in aftrek gebracht. Voor beide jaren heeft eiser aftrek specifieke zorgkosten geclaimd wegens een huidaandoening en gehoorproblemen. Verweerder heeft de aanslagen IB/PVV 2013 en 2014 overeenkomstig de aangiften vastgesteld op 31 mei 2014 en 6 juni 2015. De specifieke zorgkosten bestaan uit (in €):
2013
2014
Kosten medicijnen
917
1.002
Uitgaven voor hulpmiddelen
30
Uitgaven voor vervoer i.v.m. ziekte of invaliditeit
75
75
Dieetkosten
100
100
Extra uitgaven voor kleding en beddengoed
310
620
Genees- en heelkundige hulp
389
+
717
+
Uitgaven specifieke zorgkosten
1.821
2.514
Drempel
1.373
-
1.718
-
Totaal aftrekbaar bedrag
448
796
2. De aangiften zijn ingediend door de gemachtigde van eiser. De gemachtigde is werkzaam bij [D] ). Onder andere de aangiften van het [D] worden begin 2015 door verweerder aan een analyse onderworpen om te kijken of sprake is van een verhoogd risico op afwijkingen in het aangiftegedrag. Dit leidde in april 2015 tot de conclusie dat er een verhoogd risico was. Als gevolg hiervan is een steekproef gedaan en zijn op 30 juni 2015 in 173 zaken vragenbrieven verzonden. Naar aanleiding van de resultaten van deze vragenbrieven is geconcludeerd dat het onderzoek moest worden uitgebreid en zijn begin 2016 alle digitaal ingediende aangiften van het [D] waarbij de aftrekposten boven een bepaald bedrag uitkwamen onderzocht. In dit onderzoek is geconcludeerd dat alle door [D] ingediende aangiften moeten worden onderzocht, waarbij de ondergrens van het bedrag aan aftrekposten is verlaagd. Naar aanleiding van deze conclusie zijn vanaf maart 2017 ook deze aangiften onderzocht.
3. Als gevolg van het onderzoek naar de gemachtigde heeft verweerder aan eiser bij brieven van 14 maart 2017 vragen gesteld. Naar aanleiding van de reactie van eiser heeft verweerder navorderingsaanslagen IB/PVV 2013 en 2014 opgelegd. Daarbij heeft verweerder de aftrek van ROW-kosten geweigerd. Ook heeft verweerder de aftrek specifieke zorgkosten geweigerd, omdat de onderbouwde uitgaven niet boven de drempelbedragen uitkwamen. In de uitspraken op bezwaar heeft verweerder de navorderingsaanslagen gehandhaafd.
4. In geschil is of de navorderingsaanslagen IP/PVV 2013 en 2014 terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Meer specifiek is in geschil of voldaan is aan het voor navordering vereiste nieuwe feit. Daarnaast is in geschil of verweerder het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden door de navorderingsaanslagen op te leggen.
5. Niet meer in geschil zijn de aftrekbare ROW-kosten. Ter zitting hebben partijen deze aftrek bij wijze van compromis vastgesteld op € 750. Het beroep over 2013 dient daarom gegrond te worden verklaard.
Beoordeling van het geschil
Op de zaak betrekking hebbende stukken
6. Eiser heeft verzocht om de overlegging van de stukken die betrekking hebben op het onderzoek dat is gedaan naar zijn gemachtigde op grond waarvan is besloten om vragen te stellen. Meer specifiek heeft eiser verzocht om de verslagleggingen van het ‘pre-weegdocument’ van 9 november 2016 en het ‘tripartite overleg’ van 17 november 2016.
7. Verweerder heeft aangevoerd dat hij alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd en hem geen andere gegevens ter beschikking hebben gestaan. Volgens verweerder behoren de gegevens waarnaar eiser verwijst tot het strafdossier en heeft verweerder daarover geen beschikking. Verder wijst verweerder erop dat de navorderingsaanslag niet is opgelegd op basis van een strafrechtelijk onderzoek, maar op basis van een onderzoek naar de aanvaardbaarheid van de aangiften van eiser, dat wil zeggen de vragenbrieven van 14 maart 2017.
8. Naar het oordeel van de rechtbank behoren de onderzoeksgegevens die de basis hebben gevormd voor de vragenbrieven van 14 maart 2017 tot de op de zaken betrekking hebbende stukken. Dat hiervan stukken bestaan is aannemelijk. Dit volgt uit hetgeen verweerder zelf heeft gesteld over de aanloop naar de vragenbrieven toe (zie onder punt 2 hierboven). Dat er een onderzoek heeft plaatsgevonden en dat naar aanleiding daarvan analyses zijn gemaakt en weer nader onderzoek is gedaan naar aanleiding van de antwoorden op de vragenbrieven volgt ook uit de door eiser overgelegde verklaringen van [E] , regiocoördinator systeemfraude bij verweerder, gedaan op 24 januari 2017. Het is duidelijk dat deze onderzoeken hebben geleid tot de beslissing om vragen te stellen over aangiften IB/PVV 2013 en 2014 van eiser. Dat betekent dat alle (digitale) stukken van dit onderzoek op deze zaken betrekking hebbende stukken zijn (vgl. Hoge Raad 10 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:874 en 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672). Dat deze stukken als zodanig geen invloed hebben gehad op de vaststelling van de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 en 2014 doet niet af aan de verplichting van verweerder om deze stukken op grond van artikel 8:42 van de Awb toch te overleggen (vgl. Hoge Raad 23 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1182). 9. De rechtbank verbindt aan voornoemd gebrek echter geen gevolgen. Uit de bespreking van de hierna opgenomen geschilpunten volgt dat de stukken niet van invloed zijn op de uitkomst. Daarbij komt dat met name de gemachtigde en niet eiser is gebaat bij overlegging van de onderzoeksconclusies en dat de gemachtigde de door hem verlangde documenten ook op andere wijze verkrijgen, zoals door een beroep op onrechtmatige daad in een civiele procedure of door een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur bij verweerder in te dienen.
Nieuw feit en ambtelijk verzuim
10. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan de inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld.
11. Verweerder heeft de navorderingsaanslagen opgelegd wegens een gebrek aan onderbouwing van de verleende aftrek van ROW-kosten (2013) en specifieke zorgkosten (2013 en 2014). Eiser heeft erkend dat hij het recht op deze aftrek niet (meer) kan onderbouwen en heeft ook erkend dat verweerder in die gevallen kan navorderen.
12. Volgens eiser heeft verweerder echter een ambtelijk verzuim gepleegd, doordat verweerder vanaf begin 2015 en zeker vanaf eind april 2015 op de hoogte moest zijn geweest van de onderzoeksconclusies en de aanslag over 2014 van 6 juni 2015 toen nog niet was vastgesteld. Voor het jaar 2014 ontbreekt daarom volgens eiser het nieuwe feit tot navorderen.
13. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van ambtelijk verzuim. Zoals hierboven onder punt 2 is vermeld, heeft verweerder begin 2015 een mogelijk verhoogd risico bij de gemachtigde geconstateerd naar aanleiding van een algemene analyse naar diverse adviseurs waaronder de gemachtigde van eiser. Deze analyse is voor verweerder de aanleiding geweest op 30 juni 2015 een beperkt onderzoek te starten naar 173 cliënten van de gemachtigde om te kijken of inderdaad sprake was van een verhoogd risico. Na dit onderzoek is uiteindelijk besloten om het onderzoek naar aangiften van de gemachtigde uit te breiden en kan ook pas vanaf dat moment van een mogelijk ambtelijk verzuim sprake zijn. De aanslag IB/PVV 2014 is op 6 juni 2015 vastgesteld, zodat in dit geval geen sprake is van een ambtelijk verzuim. In zoverre verschilt deze situatie met die van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 januari 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:366 (overwegingen 4.7 en 4.8), omdat daarin de gemachtigde vóór vaststelling van de aanslag ervan werd verdacht op grote schaal onjuiste aangiften te hebben ingediend, terwijl in dit geval enkel een verhoogd risico was geconstateerd. Correctiebeleid en het gelijkheidsbeginsel
14. Eiser heeft bij zijn beroepschrift het zogenoemde correctiebeleid van verweerder overgelegd. In dit correctiebeleid staat vermeld: