ECLI:NL:RBGEL:2019:4034

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 september 2019
Publicatiedatum
6 september 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 554
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fiscale oudedagsreserve en navorderingsaanslag inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 11 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. [A], en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Doetinchem. De zaak betreft de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2014, waarbij de Belastingdienst de vrijval van de fiscale oudedagsreserve (FOR) heeft nagevorderd. Eiser heeft zijn onderneming in 2014 gestaakt en had in zijn aangiften IB/PVV tussen 2001 en 2014 geen FOR aangegeven, terwijl hij in 2001 een FOR van € 14.400 had vermeld. De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst de navordering op grond van de foutenleer terecht heeft uitgevoerd. Eiser stelde dat hij niet op de hoogte was van de FOR en dat deze in 2004 had moeten vrijvallen, maar de rechtbank oordeelt dat de inspecteur niet in gebreke is gebleven. De rechtbank verwijst naar relevante wetgeving en eerdere jurisprudentie om te onderbouwen dat de foutenleer van toepassing is en dat de FOR terecht is nagevorderd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RechtbanK gelderland
Team belastingrecht
zaaknummer: AWB 19/554
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 september 2019
in de zaak tussen

[X] wonende te [Z] , eiser(gemachtigde: mr. [A] ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Doetinchem, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 13 december 2018 waarbij het bezwaar van eiser tegen de aan hem voor het jaar 2014 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) ongegrond is verklaard.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2019.
Namens eiser is zijn gemachtigde verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [B] en [C] .

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser heeft in 2014 zijn onderneming gestaakt. Deze onderneming heeft eiser in 2004 van zijn vader overgenomen. In de aangifte IB/PVV 2014 heeft eiser geen fiscale oudedagsreserve (FOR) vermeld. In de aangifte IB/PVV 2001 heeft eiser een FOR aangegeven van € 14.400. In de jaren tussen 2001 en 2014 is geen FOR aangegeven in de aangiften IB/PVV. Verweerder heeft voor het jaar 2014 de stand van de FOR in 2001 van € 14.400 nagevorderd.
2. In geschil is de navorderingsaanslag IB/PVV 2014. Meer specifiek is in geschil of verweerder de FOR terecht op grond van de foutenleer heeft nagevorderd. Niet in geschil is dat de FOR niet eerder is vrijgevallen en belast is geweest.
3. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de FOR. Volgens eiser zou deze in 2004 moeten zijn vrijgevallen, omdat toen steeds sprake is geweest van een negatief ondernemingsvermogen en vanaf 2003 geen zelfstandigenaftrek is geclaimd. Dit had voor verweerder aanleiding moeten zijn geweest de FOR in 2004 aan de winst toe te voegen. Eiser vindt daarom dat de foutenleer er niet toe kan leiden dat de FOR tot de stakingswinst wordt gerekend. Ter zitting heeft eiser zijn stelling – onder verwijzing naar het commentaar in FED 1995/316 op het arrest HR 1 maart 1995, ECLI:NL:HR:1995:AA3096 – nader toegelicht en aangevoerd dat de foutenleer mogelijk niet van toepassing is als de fout ook aan de inspecteur te wijten is.
4. Verweerder is van mening dat de vrijval van de FOR op grond van de foutenleer in 2014 in de heffing dient te worden betrokken. Omdat de FOR nog niet is vrijgevallen, had deze volgens verweerder in het eindvermogen op de balans moeten blijven staan. Verweerder heeft erop gewezen dat eiser in zijn bezwaarschrift heeft aangegeven dat vermoedelijk vanwege de wisseling van de gebruikte aangiftesoftware de FOR niet meer in de aangiften na 2001 is opgenomen.
5. Op grond van artikel 3.70, eerste lid, onderdeel b, ten eerste en ten derde, van de Wet IB 2001, neemt de oudedagsreserve af met het bedrag waarmee de oudedagsreserve het ondernemingsvermogen bij het einde van het kalenderjaar overtreft, indien in het kalenderjaar de onderneming of een gedeelte van de onderneming is gestaakt of de belastingplichtige in het kalenderjaar en in het voorgaande kalenderjaar niet aan het urencriterium voldoet.
Ambtelijk verzuim
6. De rechtbank leest in de stellingen van eiser een beroep op ambtelijk verzuim dat navordering verhindert. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake geweest van ambtelijk verzuim. Eiser heeft de FOR niet in zijn aangiften IB/PVV 2003 en 2004 vermeld. De onderzoeksplicht van verweerder gaat in dat geval niet zover dat hij dient te onderzoeken of van de omstandigheden als genoemd in artikel 3.70 van de Wet IB 2001 sprake is geweest. Evenmin heeft eiser uit het volgen van de aangifte door verweerder op dit punt het gerechtvaardigde vertrouwen kunnen ontlenen dat verweerder heeft willen afzien van het belasten van de FOR.
Foutenleer
7. De zogenoemde foutenleer dient ertoe te voorkomen dat ingeval het eindvermogen van het voorafgaande jaar niet naar de voorschriften van de wet en overeenkomstig goed koopmansgebruik is vastgesteld een stuk bedrijfswinst onbelast blijft, hetzij dubbel wordt belast (vgl. HR 13 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BB5878). Hierdoor heeft de gemaakte fout uiteindelijk geen invloed op de (totale) winst van de ondernemer. Hetzelfde heeft te gelden met betrekking tot de vaststelling van fiscaal toegestane reserves. Ook die zullen zo nodig, ter voorkoming van het onbelast blijven van de vrijval van (een gedeelte van) de fiscale reserve, bij het begin van het boekjaar moeten worden vastgesteld op het (onjuist vastgestelde) bedrag van de desbetreffende fiscale reserve per het einde van het voorafgaande jaar. Bij toepassing van de foutenleer valt de desbetreffende reserve dan in het jaar waarin de fout wordt hersteld vrij ten gunste van de winst (vgl. HR 22 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0075).
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de FOR terecht op grond van de foutenleer in 2014 heeft nagevorderd en verwijst daarvoor naar het arrest HR 22 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0075. De FOR van eiser is niet eerder belast geweest. Dit is het gevolg geweest van het niet vermelden van de FOR door eiser in zijn aangiften IB/PVV vanaf 2002. Deze fout mag verweerder op grond van de foutenleer herstellen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de overname van de onderneming in 2004 geen wijzigingen heeft aangebracht in de stand van de FOR. Van een eerdere vrijval en dubbele heffing is daarom geen sprake, terwijl eiser wel fiscaal voordeel heeft behaald door de dotaties aan de voorziening. Herstel van de fout voorkomt daarom dat de FOR onbelast blijft.
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Penning, rechter, in aanwezigheid van S. Lensink MSc, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 september 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.