Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
uitspraak van de meervoudige kamer van 3 september 2019
[naam A] , eiser
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank te Amstelveen, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
.Tevens hebben eisers een door [een Makelaardij] en Bouwfirma verrichte taxatie van 13 december 2017 overgelegd
,waarbij de waarde van de onroerende zaak in 2015 is geschat op 27.500 TL (omgerekend € 8.800,-). Hierna zijn de primaire besluiten genomen. In bezwaar hebben eisers een taxatie van 16 april 2018 van eerder genoemde firma overgelegd waarin de waarde van de onroerende zaak in de periode van september 2005 tot maart 2015 is vastgesteld op € 8.500,-. Verweerder heeft in bezwaar een taxatie van de onroerende zaak laten uitvoeren. De bevindingen zijn neergelegd in een rapport van 21 juli 2018. De waarde van de onroerende zaak op 19 maart 2015 is geschat op 75.000 TL (omgerekend € 27.000,-; 1 EUR= 2,77 TL) en op 21 juli 2018 geschat op 73.000 TL (omgerekend € 13.100,-; 1 EUR= 5,57 TL).
.Op 19 maart 2015 (datum overdracht) was de waarde van de onroerende zaak volgens verweerder hoger dan de voor eisers toen geldende vermogensnorm van € 11.790,-. Eisers hebben volgens verweerder onvoldoende inzicht gegeven in de ontwikkeling van de waarde van de onroerende zaak in de periode van 29 september 2005 tot aan 19 maart 2015, zodat het recht op bijstand en AIO-aanvulling over die periode niet kan worden vastgesteld. De stelling van eisers in bezwaar dat zij de onroerende zaak voor 1.000 TL hebben overgedragen, is volgens verweerder ongeloofwaardig, gelet op onder meer de getaxeerde waarde. Van deze stelling zijn geen verifieerbare bewijsstukken overgelegd, zodat volgens verweerder ook na 19 maart 2015 het recht op AIO-aanvulling niet kan worden vastgesteld. De bijstand is daarom volgens verweerder terecht ingetrokken en teruggevorderd. Van dringende redenen om van terugvordering af te zien is niet gebleken.