Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.024;
- draagt verweerder op het griffierecht van € 170 aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.S.T. Belt, voorzitter, mr. drs. J.H. van Breda en mr. H.J.M. Besselink rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Mengerink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
2°. het veranderen of veranderen van de werking of
3°. het in werking hebben
van een inrichting of mijnbouwwerk,
(…).
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
(…).
Bestemmingsplan “Partiële herziening Agrarisch Buitengebied Ede 2014, 1e ronde”
In artikel 1 van de planregels zijn de volgende definities opgenomen:
agrarisch bedrijf, intensieve veehouderij:
Een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf voor het houden van vee en pluimvee -zelfstandig of als neventak – waarbij dit houden van vee en pluimvee geheel of nagenoeg plaatsvindt in gebouwen. Het houden van melkrundvee, schapen of paarden wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij.
bouwgrens:
De grens van een bouwvlak.
bouwperceel:
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
bouwperceelgrens:
De grens van een bouwperceel.
Artikel 3.2.1 van de planregels luidt als volgt:
“Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
a. bouwwerken mogen uitsluitend in het bouwvlak worden gebouwd, (…).
c. de afstand van bebouwing tot de zijdelingse en achterste bouwperceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 meter, met uitzondering van terreinafscheidingen.
d. de totale oppervlakte aan gebouwen en overkappingen per bouwvlak of een gekoppeld bouwvlak mag, met uitzondering van het bepaalde in lid 3.2.3, 3.2.4 en 3.2.5. niet meer bedragen dan:
4. 2.500 m² ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – agrarisch bedrijf middelgroot’, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven;
5. 5.000 m² ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – agrarisch bedrijf groot’, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven.”
Artikel 3.4.1 van de planregels luidt als volgt:
“Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder a voor het bouwen van een gebouw dat de grenzen van het bouwvlak overschrijdt, met inachtneming van de volgende bepalingen:
a. de overschrijding is alleen toelaatbaar voor zover plaatsing in het bouwvlak niet mogelijk of niet doelmatig is;
b. de overschrijding mag niet meer bedragen dan 5 meter;
c. het overschrijden van het bouwvlak mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen;
d. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een landschapsinpassingsplan.”
Artikel 3.4.6 van de planregels luidt als volgt:
“Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder b en c voor het verkleinen van de afstand van de bebouwing tot de as van de weg en de zijdelingse/achterste bouwperceelsgrens, met inachtneming van de volgende bepalingen:
a. het verkleinen van de afstand is vanuit stedenbouw- en verkeerskundig oogpunt aanvaardbaar;
b. het verkleinen van de afstand is noodzakelijk voor een verantwoorde bedrijfsvoering;
c. er zijn geen milieuhygiënische belemmeringen;
d. het verkleinen van de afstand leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.”
Artikel 3.4.9 van de planregels luidt als volgt:
“Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder d sub 1 en 2 voor het vergroten van de oppervlakte aan gebouwen en overkappingen binnen het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding ‘reconstructiewetzone – extensiveringsgebied’, met inachtneming van de volgende bepalingen:
a. het vergroten van de oppervlakte is noodzakelijk in verband met wettelijke vereisten in het kader van dierenwelzijn en/of milieuwetgeving;
b. de oppervlakte aan gebouwen en overkappingen mag maximaal worden vergroot met 10% van de bestaande gebouwen en overkappingen;
c. er vindt geen toename plaats van het aantal dieren;
d. de levensvatbaarheid van het agrarisch bedrijf is aangetoond door middel van een bedrijfsplan;
e. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een landschapsinpassingsplan;
f. het vergroten van de oppervlakte leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen;
g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - twee inrichtingen' wordt de resterende bouwruimte evenredig (50/50) verdeeld over de inrichtingen, tenzij de eigenaren een andere verdeling overeenkomen.
Artikel 17.1 van de planregels luidt als volgt:
“Op gronden met de aanduiding 'reconstructiewetzone-extensiveringsgebied' als in het Reconstructieplan ligt het primaat bij wonen of natuur en is de uitbreiding, hervestiging en nieuwvestiging van in ieder geval intensieve veehouderij niet toegestaan.”