ECLI:NL:RBGEL:2019:1840

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 april 2019
Publicatiedatum
29 april 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1982
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

BPM-heffing en hoorplicht in belastingzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 26 april 2019 uitspraak gedaan in een belastinggeschil over de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM). Eiser, vertegenwoordigd door een gemachtigde, had bezwaar gemaakt tegen de voldoening van BPM, maar was niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de hoorplicht niet is geschonden, omdat de gemachtigde van eiser had afgezien van het horen. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst voldoende inspanningen had geleverd om eiser te horen, maar dat eiser geen gebruik had gemaakt van deze gelegenheid.

De kern van het geschil betrof de vraag of de BPM te hoog was vastgesteld. Eiser had een aangifte gedaan op basis van de koerslijst AutotelexPRO, maar stelde dat hij recht had op een lagere BPM op basis van de koerslijst X-ray ‘marge’. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij te veel BPM had betaald, omdat hij de benodigde gegevens niet had overgelegd. Bovendien was de aangifte gedaan na een arrest van de Hoge Raad, waarin was geoordeeld dat de referentieprijs voor BPM gebaseerd moest zijn op de prijs waarvoor een auto in gebruikte staat door een handelaar van een particulier wordt aangekocht.

De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om de BPM te verlagen op basis van een vergelijking met een ex-rental auto, omdat eiser niet had aangetoond dat de auto een ex-rental auto was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken om teruggaaf van belasting, rente en proceskosten af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RechtbanK gelderland
Team belastingrecht
zaaknummer: AWB 18/1982
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2019

in de zaak tussen

[X] , wonende te [Z] , eiser(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Doetinchem, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 2 maart 2018 waarbij het bezwaar van eiser tegen de voldoening van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) ongegrond is verklaard.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2019.
Eiser is niet verschenen. De rechtbank heeft van de gemachtigde van eiser vlak voor de zitting een pleitnota ontvangen. Deze pleitnota is door de rechtbank geweigerd omdat niet gepleit kan worden zonder aanwezigheid. De pleitnota is na de zitting teruggestuurd.
Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en [A] .

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. [B] B.V. heeft op 17 maart 2017 een aangifte BPM ingediend voor een Alfa Romeo 156. Bij de aangifte is gebruik gemaakt van de koerslijst AutotelexPRO. De handelsinkoopwaarde van de auto is berekend op € 1.723. Op basis van de aangifte heeft [B] B.V. een bedrag van € 423 aan BPM voldaan op 20 april 2017.
2. In geschil is de vraag of in de bezwaarfase de hoorplicht is geschonden. Inhoudelijk is de hoogte van de BPM in geschil. Eiser heeft verder verzocht om een teruggaaf van onverschuldigd betaalde belasting met rente, een integrale proceskostenvergoeding en teruggaaf van het griffierecht, ook met vergoeding van rente.
Hoorplicht
3. Verweerder heeft eiser uitgenodigd voor een hoorgesprek op 13 februari 2018. Daarbij zou onder andere het onderhavige bezwaarschrift worden besproken. Bij brief van 25 januari 2018 heeft verweerder ook een uitnodiging verstuurd voor 12 februari 2018. Na telefonisch contact met de gemachtigde op 8 februari 2018, heeft verweerder bij brief van 12 februari 2018 een nieuwe uitnodiging gestuurd voor een hoorgesprek op 19 februari 2018.
4. Naar de rechtbank begrijpt hebben de wijzigingen van de hoordata ermee te maken dat oorspronkelijk ook zaken van een andere belastingplichtige, de heer [D] (hierna: [D] ), gepland stonden. De gemachtigde heeft verzocht die niet op de geplande datum (toen nog 12 februari 2018) te behandelen. Op 19 februari 2018 is [D] - samen met de gemachtigde van eiser - verschenen, maar hij wenste niet gehoord te worden. [D] verklaarde volgens verweerder op dat moment dat hij de volmacht van de gemachtigde heeft beperkt en dat er geen hoorgesprekken mogen worden gevoerd zonder dat [D] daarbij aanwezig is. Uit de brief van verweerder van 22 februari 2018 volgt dat gemachtigde op 19 februari heeft gezegd dat hij niet gehoord wilde worden in zaken betreffende [D] of [B] en ook niet in de andere zaken. Verweerder heeft daaruit de conclusie getrokken dat eiser heeft afgezien van het horen. Daarna heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende ondernomen om aan zijn hoorplicht te voldoen. [D] is geen partij en geen gemachtigde in deze zaak. Een beperking van de machtiging van de gemachtigde volgt niet uit de stukken in het dossier. Uit niets volgt zelfs dat eiser ermee heeft ingestemd dat zijn dossier in aanwezigheid van [D] wordt besproken, laat staan dat hij dit als voorwaarde zou hebben gesteld. Verweerder heeft eiser voldoende in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Hij heeft van die gelegenheid klaarblijkelijk geen gebruik willen maken. De hoorplicht is dus niet geschonden.
BTW-marge
6. Eiser heeft aangifte gedaan op basis van de koerslijst AutotelexPRO. Deze is samengesteld uit zowel BTW-auto’s als marge-auto’s. Eiser heeft gesteld dat de BPM moet worden verminderd omdat hij alsnog wenst te opteren voor de koerslijst X-ray ‘marge’, die uitgaat van alleen marge-auto’s. Eiser heeft gesteld dat op verweerder de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat niet teveel BPM is geheven.
7. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat er binnen de Belastingdienst een praktische afspraak is om coulancehalve een correctie van 5 procent op de koerslijstwaarde van AutotelexPRO toe te passen wanneer aangifte is gedaan vóór het arrest van de Hoge Raad van 27 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:45. In dat arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat, gelet op artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, moet worden uitgegaan van de prijs waarvoor de referentieauto in gebruikte staat door een handelaar van een particulier wordt aangekocht. Dit is de zogeheten margeauto. Margeauto’s zijn in de regel goedkoper dan BTW-auto’s.
8. Verweerder heeft betoogd dat de aangifte van eiser is gedaan ná het arrest van de Hoge Raad op 17 maart 2017. Eiser had op dat moment de mogelijkheid om de aangifte te doen op basis van een koerslijst die uitgaat van alléén marge-auto’s. Eiser heeft er zelf voor gekozen de aangifte te doen op basis van een koerslijst die is samengesteld uit zowel BTW-auto’s als marge-auto’s. De waardebepaling op basis van AutotelexPRO kan ook leiden tot een lagere waarde en op eiser rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat op basis van zijn aangifte te veel BPM is voldaan. Gelet op het feit dat eiser de koerslijst X-ray ‘marge’ niet heeft overgelegd, heeft eiser zijn standpunt niet aannemelijk gemaakt, aldus verweerder.
9. Gelet op de gemotiveerde betwisting van verweerder ligt het op de weg van eiser om de gegevens aan te dragen waaruit kan worden afgeleid dat toepassing van een andere koerslijst leidt tot een hogere afschrijving dan waarvan hij bij de aangifte is uitgegaan (vgl. overweging 2.4. van het arrest van de Hoge Raad van 12 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:847). Eiser heeft deze gegevens niet aangedragen en dus ook niet aannemelijk gemaakt dat hij om die reden teveel BPM heeft voldaan.
Ex-rental
10. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de BPM moet worden verminderd omdat de auto vergeleken moet worden met een ex-rental auto. Verweerder heeft dat betwist.
11. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in zijn arrest van 19 december 2013, ECLI:NL:XX:2013:178, overwogen dat een referentievoertuig een voertuig is waarvan de kenmerken het dichtst aanleunen bij die van het ingevoerde voertuig. Dat houdt in dat rekening wordt gehouden met het model, het type en andere kenmerken, zoals de aandrijving of de uitrusting, de ouderdom en de kilometerstand, de staat van onderhoud of het merk.
12. Gelet op dit arrest is de rechtbank van oordeel dat een ingevoerde auto zonder verhuurverleden niet vergeleken kan worden met een binnenlandse auto met een huurverleden. Daarbij is van belang dat de slijtage van een huurauto door het gebruik van steeds wisselende bestuurders anders is dan de slijtage van auto’s zonder huurverleden. Dit wordt ook bevestigd door de lagere waardering in de koerslijst voor ex-huurauto’s. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat ook bij de waardebepaling van een niet ex-rental auto moet worden uitgegaan van de waarde van een in Nederland aanwezige ex-rental auto. Voor een standaard ‘ex-rentalkorting’ is geen aanleiding (vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 4 oktober 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4117). Eiser heeft niet gesteld en ook anderszins is niet gebleken dat de auto een ex-rental auto is.
13. Er is dus geen aanleiding voor een vermindering van de BPM op grond van het feit dat niet is vergeleken met een ex-rental auto.
Overig
14. Gelet op het voorgaande is er niet te veel BPM voldaan. Aan de gronden over vergoeding van rente, griffierecht en proceskosten komt de rechtbank daardoor niet toe. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
15. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, in aanwezigheid van mr. L.A.G. Ebben, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.