ECLI:NL:RBGEL:2019:1560

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 april 2019
Publicatiedatum
10 april 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5902
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming in planschade door geluidsoverlast van windturbines

In deze zaak hebben eisers, wonende aan de Woldenburgseweg 2 in Netterden, verzocht om een tegemoetkoming in planschade als gevolg van een bestemmingsplan dat de bouw van windturbines in hun nabijheid toestaat. De rechtbank Gelderland heeft op 10 april 2019 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het verzoek van eisers werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de geluidstoename door de windturbines niet zodanig hoog was dat deze voor een tegemoetkoming in planschade in aanmerking kwam. De rechtbank volgde niet het betoog van eisers dat de waardedaling van hun woning te laag was vastgesteld door verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oude IJsselstreek.

Eisers hadden eerder, op 19 augustus 2013, een verzoek ingediend om planschadevergoeding, dat door verweerder op 10 maart 2015 werd afgewezen. Na een eerdere uitspraak van de rechtbank in 2018, waarin werd geoordeeld dat er wel degelijk sprake was van planologisch nadeel door de geluidstoename, heeft verweerder het bezwaar van eisers opnieuw ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in deze uitspraak de adviezen van Thorbecke en de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) meegewogen, en geconcludeerd dat de geluidstoename niet leidde tot een significante waardedaling van de woning van eisers.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de geluidstoename door de windturbines, hoewel deze meer dan 5 dB(A) bedroeg, niet leidde tot een schadevergoeding omdat de waardedaling van de woning door verweerder correct was vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/5902

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 april 2019

in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. R. van Domselaar),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oude IJsselstreekte Gendringen, verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Eurus Windpark Netterden B.V., te Amsterdam (gemachtigde: mr. M.R. Plug).

Procesverloop

Bij besluit van 10 maart 2015 heeft verweerder het verzoek van eisers om een tegemoetkoming in de planschade afgewezen.
Bij besluit van 2 september 2015 heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft in de uitspraak van 2 februari 2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:471, het onder andere door eisers ingestelde beroep tegen het besluit van 2 september 2015 gegrond verklaard, het besluit van verweerder van 2 september 2015 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak.
Bij besluit van 7 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers opnieuw ongegrond verklaard, met aanpassing van de motivering.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2019. [eiser] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.J.W. Jansen en mr. G.J.P.M. Bosch (Thorbecke).
Namens de derde-partij is gemachtigde verschenen.

Overwegingen

1. Eisers hebben op 19 augustus 2013 verzocht om een tegemoetkoming in planschade. Eisers stellen dat hun perceel Woldenburgseweg 2 in Netterden in waarde is gedaald door de inwerkingtreding van het bestemmingsplan “Windturbines Netterden - Azewijn” (hierna: het bestemmingsplan) dat op 7 juli 2011 in werking is getreden. Het bestemmingsplan maakt de oprichting van vier windturbines en bijbehorende werken mogelijk ten noordwesten van het dorp Netterden op gronden die in het voorgaande bestemmingsplan “Buitengebied 2000” als “Agrarisch gebied” waren bestemd. De windturbines hebben een maximale ashoogte van 98 meter, een maximale tiphoogte van 139 meter en een rotordiameter van 82 meter. Daarnaast kan een bij de windturbines behorend transformatorstation met een maximale hoogte van 3 meter en een maximale inhoud van 50 m³ worden gerealiseerd. Eisers hebben hun verzoek onderbouwd met rapporten van Hoogland C.S. uit augustus en september 2013.
2. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 10 maart 2015 afgewezen omdat volgens verweerder voor eisers geen sprake is van planologisch nadeel. Aan die afwijzing heeft verweerder het advies van het Kenniscentrum voor overheid en bestuur (hierna: Kenniscentrum) van 26 september 2014 ten grondslag gelegd.
3. In de uitspraak van 2 februari 2018 heeft de rechtbank geoordeeld dat eisers planologisch nadeel van de windturbines ondervinden als gevolg van de toename van het geluid. Dit oordeel heeft de rechtbank mede gebaseerd op een advies van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (hierna: StAB) van 26 juni 2017. De StAB heeft in dat advies geconcludeerd dat voor de woning van eisers sprake is van een grotere toename dan 5 dB(A) aan geluid en dat daarom sprake is van planologische nadeel voor wat betreft geluid. De rechtbank heeft deze conclusie gevolgd. De rechtbank heeft het besluit van 2 september 2015 daarom vernietigd en verweerder opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Verweerder moest dus als gevolg van deze uitspraak beoordelen welke schade eisers lijden als gevolg van de geluidstoename van de windturbines en vervolgens beoordelen of deze schade voor vergoeding in aanmerking komt.
4. Verweerder heeft naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank advies gevraagd aan Thorbecke (voorheen: Kenniscentrum). Thorbecke heeft op 6 september 2018 een (definitief) advies uitgebracht. Vastgesteld is dat sprake is van een toename van het geluidsniveau van meer dan 5 dB(A) bij de woning van eisers. Naar mening van Thorbecke is daarom sprake van een planologische verslechtering, maar is nog steeds sprake van een relatief laag geluidsniveau dat passend is binnen een landelijk gelegen gebied. Er is sprake van een relatief geringe toename van geluid. Deze toename leidt tot een waardeverlies van € 5.000. De waarde van het perceel voor de planologische wijziging bedroeg € 255.000 en daarna € 250.000. Een normaal maatschappelijk risico van 2% is in dit geval aangewezen. Het schadebedrag komt daar niet bovenuit (2% x 255.000 = € 5.100). Daarom komt de schade niet voor vergoeding in aanmerking. Verweerder heeft in het bestreden besluit het bezwaarschrift van eisers daarom ongegrond verklaard en de afwijzing van het verzoek om vergoeding van planschade bij het besluit van 10 maart 2015 in stand gelaten, met aanpassing van de motivering.
5. Eisers betogen dat het advies van Thorbecke onzorgvuldig en gebrekkig tot stand is gekomen. Het standpunt dat, ondanks de geluidstoename van 13 dB(A) op de noordgevel, ter plaatse sprake is van een laag geluidsniveau, kan volgens eisers geen stand houden. Voorts heeft Thorbecke er geen rekening mee gehouden dat op de westgevel de geluidsbelasting 43,6 dB(A) bedraagt. Voorts heeft verweerder de impact van de geluidsbelasting en de geluidstoename als gevolg van de windturbines onderschat. Uit recent wetenschappelijk onderzoek volgt dat bij een geluidniveau vanaf 40 dB Lden het geluid van windturbines duidelijk waarneembaar is en zeker kan leiden tot hinder voor eisers. Ook uit het door eisers ingebrachte advies van DPA Cauberg-Huygen van 1 maart 2019 blijkt dat een dergelijk geluidsniveau duidelijk waarneembaar is en tot hinder kan leiden. Verweerder gaat volgens eisers ten onrechte niet in op de nu aanwezige wetenschappelijke rapporten die bekend zijn over de overlast door laagfrequent geluid van (steeds hogere) windturbines. Daarnaast heeft verweerder volgens eisers ten onrechte niet meegewogen dat de WHO haar eerdere geluidsrichtlijnen uit 2009 heeft aangepast.
5.1.
In het rapport van Thorbecke is op pagina 18 opgenomen de door de StAB in tabel 4.35 van het advies van 26 juni 2017 vastgestelde geluidswaarden voor de woning van eisers. Uit deze tabel blijkt dat door de realisatie van de windturbines ter plaatse sprake is van een maximale geluidstoename op de noordgevel op 1,5 meter hoogte van 13 dB(A). Daardoor is op die gevel het geluidsbelasting 39,9 dB(A). Verder volgt uit die tabel dat op de westgevel op 5 meter hoogte de hoogste geluidsbelasting wordt ondervonden van 43,6 dB(A).
5.2.
De rechtbank stelt vast dat in de tekst van het advies van Thorbecke niet expliciet wordt ingegaan op de geluidsbelasting op de westgevel. Gelet op de opgenomen tabel moet er echter vanuit worden gegaan dat Thorbecke deze geluidsbelasting wel bij haar beoordeling van het planologisch nadeel en daarmee ook bij de taxatie van de schade, heeft betrokken. Ter zitting heeft de adviseur van Thorbecke ook bevestigd dat zowel meegewogen is dat sprake is van een maximale geluidstoename van 13 dB(A) op de noordgevel als van een maximaal geluidsniveau van 43,6 dB(A) op de westgevel. In zoverre is de rechtbank van oordeel dat Thorbecke met beide rekening heeft gehouden. Dit is dus geen reden het advies van Thorbecke niet te volgen.
Ook voor het betoog dat Thorbecke de impact van de geluidsbelasting en de geluidstoename als gevolg van de windturbines onderschat, is naar het oordeel van de rechtbank geen grond. Thorbecke heeft gesteld dat het maximale geluidsniveau te vergelijken is met zachte spraak in een rustige kamer. De verwijzing van eisers naar recent wetenschappelijk onderzoek maakt het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Van dergelijke inzichten moet worden aangenomen dat deze zijn meegewogen in de bepaling van de waarde. Thorbecke gaat er ook vanuit dat de geluidstoename tot meer hinder leidt. Alleen de mate van deze hinder wordt door Thorbecke minder groot ingeschat. Nu het advies van DPA Cauberg-Huygen ook alleen concludeert dat de betrokken geluidsniveaus tot hinder leiden voor eisers, maar deze hinder verder niet kwantificeert, ziet de rechtbank in dit advies ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder het advies van Thorbecke niet mocht volgen. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Eisers betogen dat Thorbecke de waardedaling van hun woning als gevolg van de geluidsoverlast te laag heeft vastgesteld. Daartoe voeren eisers aan dat verweerder een beleidsregel heeft waaruit volgt dat bij windturbines op een afstand tussen de 500 en 1.000 meter van een (beoogde) windturbine, zoals bij eisers, van een waardedaling van 10 % wordt uitgegaan. Dat volgt ook uit een WOZ-taxatie van een woning in de buurt. Verder wijzen eisers naar de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 8 september 2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:5278 en een advies van de StAB van 19 juli 2017, waar ook grotere waardedalingen uit volgen. Ten slotte hebben eisers een rapport van Hoogland C.S. van 1 maart 2019 ingebracht waaruit volgt dat de waardedaling voor de woning van eisers € 18.000 is.
6.1.
Ten aanzien van het betoog van eisers dat verweerder de waardedaling te laag heeft vastgesteld omdat het vastgestelde schadepercentage afwijkt van verweerders beleidsregel met betrekking tot WOZ-waardeverlaging bij aanwezigheid van een windturbine overweegt de rechtbank dat verweerder deze beleidsregel niet meer mag toepassen omdat deze te grofmazig is. Zoals ook volgt uit een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 12 mei 2011, ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ4864, is op deze wijze waarderen te grofmazig en wordt niet tot een juiste waardering gekomen. Deze beleidsregel maakt daarom niet dat verweerder aan het rapport van Thorbecke moest twijfelen.
In de zaak waarover de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant gaat betrof het een waardedaling van 2,4%, terwijl sprake was van geluidhinder en schaduwhinder. Bij de zaak waarover het advies van de StAB van 19 juli 2017 gaat, was sprake van een waardedaling van 4 tot 5,4%, terwijl sprake was van vermindering van uitzicht en de omgevingskarakteristiek. In deze zaken was dus, anders dan bij eisers, sprake van meerdere schadeoorzaken, terwijl de waardedaling niet significant afwijkt van de voor eisers vastgestelde waardedaling. Daarom ziet de rechtbank hierin geen aanknopingspunten dat de door Thorbecke getaxeerde schade onjuist is.
Uit de door eisers ingebrachte WOZ-taxatie van een woning in de buurt, waarbij voor de WOZ-waarde een daling van 10% is vastgesteld, volgt dat deze is gebaseerd op een vergelijking met een in de gemeente verkochte woning. Deze enkele WOZ-taxatie maakt niet dat verweerder moest afwijken van de taxatie van Thorbecke. Het gaat ook om een woning in een andere prijscategorie dan de woning van eisers. Daarbij is nog van belang dat eisers hun betoog niet hebben onderbouwd met een voor hun woning vastgestelde WOZ-waarde.
Ten slotte overtuigt ook het door eisers ingebrachte rapport van Hoogland C.S. van 1 maart 2019 de rechtbank niet. Dit rapport is een aanvulling van het rapport van Hoogland C.S. van 19 augustus 2013, waarbij een waardedaling van de woning van eisers als gevolg van de komst van de windturbines was getaxeerd op € 20.000 (van € 260.000 naar
€ 240.000). Dit rapport uit 2013 ging nog uit van meerdere schadeoorzaken, naast geluidhinder namelijk van slagschaduwhinder/ lichtschittering en een (matige) aantasting van de situeringswaarde. In het aanvullende rapport van 1 maart 2019 wordt zonder enige toelichting gesteld dat € 18.000 van de schade het gevolg is van de geluidhinder. Deze nadere invulling wordt op geen enkele wijze toegelicht. Daarom maakt ook het rapport van Hoogland C.S. van 1 maart 2019 niet dat verweerder niet van de taxatie van Thorbecke mocht uitgaan.
6.3.
De beroepsgrond slaagt niet.
7. De beroepsgrond over het normaal maatschappelijk risico gaat ervan uit dat dit op 3% is gesteld. Nu het op 2% is gesteld en daartegen geen argumenten zijn aangevoerd, slaagt ook deze beroepsgrond niet.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, voorzitter, mr. A.G.A. Nijmeijer
en mr. M.J.M. Verhoeven, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Dijkman, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 10 april 2019
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.