ECLI:NL:RBGEL:2018:471

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 februari 2018
Publicatiedatum
1 februari 2018
Zaaknummer
AWB - 15 _ 6185, 15_6187 enzv
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschade door windmolens in Netterden en de beoordeling van planologisch nadeel

In deze zaak hebben eisers beroep ingesteld tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oude IJsselstreek, waarbij hun verzoeken om een tegemoetkoming in planschade als gevolg van de plaatsing van vier windturbines zijn afgewezen. De rechtbank Gelderland heeft op 1 februari 2018 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelt dat het uitzicht van eisers op de windmolens, gezien de afstanden en de planologisch maximaal mogelijke bebouwing, zodanig gering is dat er geen sprake is van planologisch nadeel. Echter, de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) heeft vastgesteld dat de geluidbelasting voor bepaalde eisers met meer dan 5 dB toeneemt, wat wel leidt tot planologisch nadeel. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en draagt verweerder op om opnieuw op de bezwaren te beslissen, waarbij de waarde(daling) van de woningen en het normaal maatschappelijk risico in overweging moeten worden genomen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers en bepaalt dat het betaalde griffierecht vergoed moet worden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 15/6185, 15/6187, 15/6188, 15/6189, 15/6190, 15/6193, 15/6195, 15/6196, 15/6197, 15/6198, 15/6199, 15/6200, 15/6202 en 15/6203.

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaken tussen

[eisers] en [eisers] (15/6185),

[eisers] en [eisers](15/6187),
[eisers] en [eisers](15/6188),
[eisers] en [eisers](15/6189),
[eisers] en [eisers](15/6190),
[eisers](15/6193),
[eisers] en [eisers] (15/6195),
[eisers] en [eisers](15/6196),
[eisers](15/6197),
[eisers] en [eisers](15/6198),
[eisers] en [eisers](15/6199),
[eisers] en [eisers](15/6200),
[eisers] en [eisers](15/6202), en
[eisers] en [eisers](15/6203),
allen te [woonplaats] ,
eisers,
(gemachtigde: mr. R. van Domselaar)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oude IJsselstreek,

te Gendringen, verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij],
te [plaats] .
(gemachtigde: mr. M.R. Plug)

Procesverloop

Bij besluiten van 10 maart 2015 (de primaire besluiten) heeft verweerder de verzoeken van eisers om een tegemoetkoming in de planschade afgewezen.
Bij besluiten van 2 september 2015 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2016. Namens eisers zijn verschenen [eisers] , [eisers] en [eisers] , bijgestaan door hun gemachtigde mr. R. van Domselaar en mr. J. Hoogland, deskundige/taxateur.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door E.B. Klein Rensink, mr. S.W.J.B. Jansen, vergezeld van mr. M.J.J. Hazenberg en mr. G.J.P.M. Bosch, beide werkzaam bij Adviesbureau Thorbecke.
Namens de derde-partij [derde-partij] is gemachtigde mr. M.R. Plug verschenen.
De procedures zijn ter zitting tezamen behandeld met de procedures met zaaknummers 15/6186, 15/6192, 15/6194, 15/6201, 15/6204 en 15/6239. In die procedures wordt een afzonderlijke uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen 4 weken na verzending van de schorsingsbeslissing op 22 april 2016 zijn stellingen met betrekking tot geluidhinder en slagschaduw nader toe te lichten.
Verweerder heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en bij brief van 3 juni 2016 zijn standpunt nader onderbouwd met deskundige rapporten van Thorbecke van 1 juni 2016, van de Omgevingsdienst Achterhoek van 9 mei 2016 en van RoyalHaskoningDHV van 20 en 24 mei 2016.
Eisers hebben daarop op 26 juli 2016 gereageerd, waarbij zij een deskundigenrapport van DPA Cauberg-Huygen van 25 juli 2016 in geding hebben gebracht.
De derde-partij heeft bij brief van 26 augustus 2016 gereageerd.
Verweerder heeft op de reacties gereageerd bij brief van 30 augustus 2016.
De rechtbank heeft bij brief van 19 januari 2017 de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (hierna: StAB) als deskundige benoemd. De StAB heeft op 26 juni 2017 een definitief advies, met kenmerk StAB-40197, uitgebracht.
Partijen zijn door de rechtbank in de gelegenheid gesteld te reageren op het advies van de StAB. Eisers hebben bij brief van 1 augustus 2017 gereageerd. De derde-partij heeft bij brief van 2 augustus 2017 gereageerd. Verweerder heeft aangeven geen aanleiding te zien om te reageren.
Nadat partijen bij brief van 8 december 2017 in de gelegenheid zijn gesteld binnen 4 weken aan te geven of zij een nadere zitting wensen en geen van de partijen om een nadere zitting heeft verzocht, heeft de rechtbank het onderzoek op 24 januari 2018 gesloten.

Overwegingen

Besluitvorming
1. Eisers hebben allen op 19 augustus 2013 voor ieder van hun percelen verweerder verzocht om een tegemoetkoming in planschade bestaande uit de waardedaling van hun percelen, ten gevolge van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan “Windturbines Netterden - Azewijn” (hierna: het bestemmingsplan) dat op 7 juli 2011 in werking is getreden. Het maakt de oprichting van vier windturbines en bijbehorende werken mogelijk ten noordwesten van het dorp Netterden op gronden die in het voorgaande bestemmingsplan “Buitengebied 2000” als “Agrarisch gebied” waren bestemd. De windturbines hebben een maximale ashoogte van 98 meter, een maximale tiphoogte van 139 meter en een rotordiameter van 82 meter. Daarnaast kan een bij de windturbines behorend transformatorstation met een maximale hoogte van 3 meter en een maximale inhoud van 50 m³ worden gerealiseerd. Eisers hebben hun verzoek onderbouwd met rapporten van Hoogland C.S. uit augustus en september 2013.
2. Verweerder heeft de aanvragen afgewezen omdat eisers geen planologisch nadeel hebben. Aan die afwijzing heeft verweerder het advies van het Kenniscentrum voor overheid en bestuur (hierna: Kenniscentrum) van 26 september 2014 ten grondslag gelegd.
Uitzicht
3. In het planschadeadvies heeft het Kenniscentrum met betrekking tot het uitzicht overwogen dat gelet op de afstand en de uiterlijke verschijningsvorm van de windturbines geen sprake is van een traditionele belemmering van het uitzicht. Veeleer is sprake van een storend element in het uitzicht of horizonvervuiling, dat zich onder het oude bestemmingsplan niet kon voordoen. Gezien de forse afstand van de woningen van eisers tot aan de twee meest ver gelegen windturbines is daarop nauwelijks zicht. De twee dichtst bij gelegen windturbines zijn enigszins zichtbaar, maar tussen de woningen van eisers in het dorp Netterden en deze windturbines zijn andere woningen en bouwwerken planologisch mogelijk, die deels zichtbelemmerend werken. Het zicht is daarmee onvoldoende om planologisch nadeel te ondervinden. Voorts wordt de situeringswaarde van de woningen niet aangetast omdat het gebied thans nog steeds een voornamelijk agrarisch (onbebouwd) karakter heeft, aldus het Kenniscentrum.
3.1.
Eisers betogen dat onvoldoende gewicht wordt toegekend aan de schadefactor “uitzicht”, en dat in het advies onvoldoende inzichtelijk wordt gemaakt in hoeverre tussenliggende maximaal planologisch mogelijke bouwwerken een belemmering van het uitzicht op de windmolens opleveren. Volgens eisers bedraagt de bouwhoogte van de tussenliggende gebouwen maximaal 10 meter en kunnen deze daarom het zicht op de windmolens niet (geheel) wegnemen. De windmolens zijn daarnaast bewegende objecten waarvan de meest hinderlijke delen – de wieken – zichtbaar blijven. Dit leidt tot een grotere mate van hinder dan aangenomen door het Kenniscentrum, aldus eisers.
Eisers betogen voorts dat in het planschadeadvies niet wordt ingegaan op de aantasting van het karakter van het gebied.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat – gelet op de hoogte van de windmolens – enig zicht daarop zal bestaan vanaf de percelen van eisers. Dit zicht zal, vanwege de afstand en de tussenliggende maximaal planologisch mogelijke bebouwing, bestaan op het bovenste deel van de windmolen, vooral de wieken. In het advies van het Kenniscentrum wordt het uitzicht op de bewegende wieken weliswaar niet uitdrukkelijk benoemd, maar dit hinderaspect is wel impliciet in de afweging betrokken. Dit maakt de rechtbank op uit de overweging in het advies van het Kenniscentrum dat, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm, niet van een traditionele belemmering van het uitzicht kan worden gesproken.
De afstand tot de eisers die het dichtste bij de meest zuidelijk gelegen windmolen wonen bedraagt 415 meter, en de afstand tot de eisers die het verste weg van deze windmolen wonen, bedraagt 950 meter. De afstand tot de overige drie windmolens – welke meer naar het noorden en daarmee verder weg zijn gelegen – bedraagt tussen de 550 en 1200 meter, 800 en 1400 meter en 1000 en 1650 meter.
Gegeven deze afstanden tussen de 415 en 1650 meter, in samenhang met de planologisch maximaal mogelijke tussenliggende bebouwing, die het zicht op de windmolens deels wegneemt, is het uitzicht op de windturbines dermate gering dat eisers hier geen gevolgen van enige betekenis van ondervinden. Daarom heeft verweerder terecht geoordeeld dat eisers als gevolg van het zeer beperkte zicht op de windturbines geen planologisch nadeel ondervinden.
Anders dan eisers betogen is in het planschadeadvies van het Kenniscentrum wel ingegaan op de aantasting van het karakter van het gebied. Het Kenniscentrum overweegt namelijk dat de situeringswaarde van de woningen niet wordt aangetast omdat het gebied thans nog steeds een voornamelijk agrarisch (onbebouwd) karakter heeft. De rechtbank onderschrijft dat oordeel. Van een verminderde situering van eisers woningen is geen sprake, zodat verweerder ook in zoverre terecht heeft geoordeeld dat eisers geen planologisch nadeel hebben. Daarbij betrekt de rechtbank dat het gebied, ook met de vier windturbines, nog steeds een voornamelijk agrarisch (onbebouwd) karakter heeft.
Het betoog slaagt niet.
Gezondheidseffecten
4. Eisers voeren aan dat bij de omvang van de planschadevergoeding rekening gehouden moet worden met de maatschappelijke discussie over gezondheidsrisico’s door windturbines . In dat kader verwijzen eisers naar het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 12 januari 2012 (ECLI:NL:GHAMS:2012:BV1604).
4.1.
Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraken van 27 mei 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1621) en 26 juli 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2025) bestaat op dit moment geen betrouwbaar bewijs dat laagfrequent geluid door windmolens leidt tot gezondheidsklachten. De mogelijke vrees voor gezondheidseffecten vormt op dit moment dan ook geen objectief te verwachten overlast, en kan daarom niet leiden tot planologisch nadeel.
Het door eisers genoemde arrest van het Gerechtshof Amsterdam heeft betrekking op waardevermindering door een UMTS-mast. Deze zaak is reeds daarom niet vergelijkbaar met de voorliggende zaak. Het gaat niet om een UMTS-mast maar over windturbines, waarvan vrees voor gezondheidseffecten niet te objectiveren is.
Het betoog slaagt niet.
Slagschaduw
5. Eisers betogen dat, omdat in het bestemmingsplan niet is voorgeschreven dat een stilstandvoorziening aanwezig moet zijn ter voorkoming van slagschaduw, slagschaduw meegenomen dient te worden in de schadeberekening. Vervolgens betogen eisers dat er woningen van eisers zijn die binnen de slagschaduwcontouren liggen, waardoor gemiddeld meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten per dag overlast ondervonden kan worden van slagschaduw.
5.1.
Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld om de stelling dat de stand van de turbines ten opzichte van de woningen zodanig is dat slagschaduw niet te verwachten is, nader te onderbouwen.
5.2.
Verweerder heeft daarop gereageerd bij brief van 3 juni 2016 en zijn standpunt nader onderbouwd met deskundigenonderzoeken van Thorbecke (voorheen: Kenniscentrum) van 1 juni 2016 en RoyalHaskoningDHV van 20 en 24 mei 2016. RoyalHaskoningDHV heeft de slagschaduwcontouren berekend en op een kaart geprojecteerd. Deze contouren geven aan binnen welk gebied enige slagschaduw te verwachten is.
Uit de stukken van RoyalHaskoningDHV volgt dat alle woningen van eisers zijn gelegen buiten de slagschaduwcontour van 6 uur schaduwhinder per jaar. Een groot gedeelte van de woningen in Netterden, waaronder woningen van eisers, is wel gelegen binnen de 0-uren slagschaduwcontour. Of hierbinnen daadwerkelijk slagschaduw optreedt, is afhankelijk van de stand van de zon, de mate van zonneschijn, de windrichting en de windkracht. Ook omgevingskenmerken zijn daarbij van belang. Bestaande gebouwen of bomen kunnen het daadwerkelijk optreden van slagschaduw voorkomen. RoyalHaskoningDHV is bij berekening van de contour uitgegaan van de meest ongunstige omstandigheden, waarbij er onder andere van is uitgegaan dat de windturbines continu haaks op de zon staan en dus een maximale schaduw geven. RoyalHaskoningDHV heeft echter in de berekeningen geen rekening gehouden met bebouwing en obstakels op de tussenliggende gronden en de aan- of afwezigheid van ramen.
Thorbecke heeft daar wel rekening mee gehouden. Thorbecke heeft geconcludeerd dat de woningen van alle eisers buiten de slagschaduwcontour van 6 uur schaduwhinder per jaar zijn gelegen hetgeen op jaarbasis neerkomt op minder dan 0,07% van de tijd dat slagschaduw voorkomt. Dat is verwaarloosbaar. Gelet daarop heeft Thorbecke geconcludeerd dat, rekening houdend met de meest nadelige, maximale invulling van de tussengelegen gronden, geen sprake is van planologisch nadeel.
5.3.
Eisers betogen dat Thorbecke op geen enkele wijze onderbouwt waarom eisers, in tegenstelling tot het rapport van RoyalHaskoningDHV, geen slagschaduw zullen ondervinden. Daarnaast betogen eisers dat het er sterk op lijkt dat meerdere woningen slagschaduwhinder zullen ondervinden.
De derde-partij heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake zal zijn van schaduwhinder. Dat in de huidige situatie in theorie mogelijk enige schaduw kan optreden, mag niet leiden tot de conclusie dat eisers in aanmerking zouden behoren te komen voor een tegemoetkoming in de schade, zo stelt derde-partij.
5.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de rapporten van RoyalHaskoningDHV volgt dat de woningen van eisers buiten de 6 uur slagschaduwcontour zijn gelegen. Zij hebben dus minder dan 6 uur per jaar last van slagschaduwhinder, uitgaande van de meest ongunstige omstandigheden en geen rekening gehouden met bebouwing en obstakels op de tussenliggende gronden en de aanwezigheid van ramen. In de praktijk zal daarom bij de woningen van eisers sprake zijn van (substantieel) minder dan 6 uur per jaar slagschaduw. Dit is dermate gering dat de woningen van eisers ook in zoverre geen gevolgen van enige betekenis ondervinden van de windturbines. Het is niet zo dat elke woning die enige kans heeft op slagschaduw reeds daarom planologisch nadeel ondervindt. Daarom is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht geen planologisch nadeel als gevolg van slagschaduw aanwezig heeft geacht.
Het betoog slaagt niet.
Geluid
Standpunt partijen
6. Eisers betogen dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt wat het verschil is tussen het oude en het nieuwe planologisch regime met betrekking tot geluidsoverlast. Er kan daarom niet worden vastgesteld of sprake is van toename van geluidhinder door windturbines. Eisers betogen dat ook indien de wettelijke normen ten aanzien van (voorkeurs)grenswaarden niet worden overschreden, planschade aan de orde kan zijn.
6.1.
Verweerder heeft zich, onder verwijzing naar het ‘Akoestisch onderzoek windturbines Montferland’ van dGmR van 29 oktober 2014, op het standpunt gesteld dat wat betreft het geluid wordt voldaan aan het Activiteitenbesluit zodat de geluidshinder beperkt zal zijn. Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat, ook gelet op het omgevingsgeluid, geen sprake is van een zodanige toename van omgevingsgeluid dat dit kan leiden tot planologisch nadeel.
6.2.
Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld om het standpunt dat de toename van het geluid door de windturbines nagenoeg wegvalt tegen het omgevingsgeluid, nader te onderbouwen.
6.3.
Verweerder heeft gereageerd bij brief van 3 juni 2016 en zijn standpunt nader onderbouwd met deskundige adviezen van Thorbecke van 1 juni 2016 en de Omgevingsdienst Achterhoek van 9 mei 2016. Thorbecke heeft geconcludeerd dat de woningen van eisers buiten de geluidscontour van 40 dB(A) zijn gelegen en dus een lagere geluidsbelasting dan 40 dB(A) ondervinden. Thorbecke concludeert daarom dat de planologische wijziging niet leidt tot een toename van geluidhinder voor eisers omdat de geluidsbelasting als gevolg van de windturbines volledig wegvalt tegen het omgevingsgeluid. Thorbecke verwijst voor de nadere onderbouwing van deze conclusie naar het advies van de Omgevingsdienst Achterhoek waarin het achtergrondgeluid is onderzocht.
6.4.
Eisers hebben het standpunt van verweerder bestreden met een tegenadvies van DPA Cauberg-Huygen (hierna: DPA) van 25 juli 2016. Uit dit tegenadvies volgt dat de door de Omgevingsdienst gemaakte berekeningen tekort schieten en dat zij daarom niet als uitgangspunt voor het bepalen van het omgevingsgeluid ter plaatse van de woningen kunnen worden gebruikt. De Omgevingsdienst heeft volgens DPA een onjuiste rekenmethode gebruikt. DPA geeft aan dat de diverse akoestische grootheden verkeerd worden toegepast en dat dat leidt tot onjuiste conclusies. Vervolgens heeft DPA (illustratief) berekend wat de geluidsverschillen zijn bij het toepassen van de juiste akoestische grootheden. Daaruit volgt dat geluidsoverlast vanwege de windturbines onvermijdbaar is.
6.5.
Thorbecke heeft bij brief van 30 augustus 2016 gereageerd op het advies van DPA. Thorbecke heeft zich op het standpunt gesteld dat de aangehaalde onderzoeken algemene onderzoeken zijn die niet specifiek zien op deze situatie. De tussenliggende gronden worden bijvoorbeeld niet maximaal ingevuld. Daarnaast valt eventuele geluidshinder weg tegen het reeds aanwezige omgevingsgeluid. De geluidsbelasting van de windturbines zal dit niet overstijgen.
6.6.
De derde-partij heeft aangegeven zich te kunnen verenigen met het standpunt van verweerder. De derde-partij betoogt dat DPA voorbij gaat aan het juridisch kader omdat ten onrechte geen rekening is gehouden met de maximale (negatieve) invulling van het oude en het nieuwe planologische regime. De derde-partij acht het advies van DPA daarom niet bruikbaar.
StAB
7. De rechtbank acht de rapporten van de Omgevingsdienst en Thorbecke enerzijds en DPA anderzijds inzichtelijk, begrijpelijk en concludent. Nu deze rapporten tot tegengestelde conclusies komen, heeft de rechtbank aanleiding gezien om de StAB als deskundige te benoemen. De rechtbank heeft, na consultatie van partijen, de volgende onderzoeksvragen aan de StAB voorgelegd:
1. Stel per (bedrijfs)woning vast of, en in hoeverre, het geluid van de windmolens het reeds feitelijk aanwezige (achtergrond)geluid op de gevels van de betrokken (bedrijfs)woningen overtreft.
2. Stel per (bedrijfs)woning vast of, en in hoeverre, het geluid van de windmolens het (achtergrond)geluid op de gevels van de betrokken (bedrijfs)woningen overtreft, uitgaande van de maximale planologische mogelijkheden in het tussenliggende gebied.
3. Beoordeel vraag 1 en 2 op verschillende representatieve tijdstippen, zowel overdag, in de avond als in de nacht, met gebruikmaking van de daarvoor in aanmerking komende reken- en meetvoorschriften.
4. Leidt het voorgaande tot een planologische verslechtering als gevolg van het geluid van de windmolens en zo ja, voor welke onroerende zaken?
7.1.
De StAB heeft in het advies van 26 juni 2017 in paragraaf 2.2 een opsomming gemaakt van de aanvragen van eisers en de feitelijke situatie van hun woningen. In paragraaf 3.3.4 is een opsomming gemaakt van de bestemmingen en maximale planologische invulling van de tussenliggende gronden per woning. In paragraaf 4.2 heeft de StAB de door partijen in geding gebrachte akoestische onderzoeken beschreven.
De StAB heeft in paragraaf 4.4 de uitgangspunten en aanpak van het geluidonderzoek beschreven. Het achtergrondgeluid in de kern Netterden (en net daarbuiten) wordt op de peildatum vrijwel volledig bepaald door het wegverkeer op de Duitse autosnelweg A3. Het achtergrondgeluid, te bepalen als jaargemiddelde waarde, is door de StAB berekend met behulp van een rekenmodel dat is opgesteld overeenkomstig de Standaard Rekenmethode II van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012. Met het rekenmodel is de geluidsbelasting in Lden en Lnight berekend voor het peiljaar 2011. De verkeersgegevens voor de snelweg A3 zijn overgenomen uit het onderzoek van de Omgevingsdienst. Daarnaast bleken bij verweerder weliswaar telgegevens beschikbaar te zijn voor het zuidelijk deel van de Emmerikseweg en het zuidelijk deel van de Acacialaan, maar niet voor de noordelijke delen van de Emmerikseweg en de Acacialaan en de andere lokale wegen (Netterdensestraat, De Bryde, Revenseweg en Papenkampseweg). Dit gaf te weinig informatie om de geluidsbelasting van deze wegen betrouwbaar te kunnen bepalen, zodat de lokale wegen buiten het onderzoek zijn gelaten. Om de geluidsbelasting nauwkeurig per woning in beeld te kunnen brengen, zijn in het rekenmodel de relevante gebouwen en (verharde) bodemgebieden gemodelleerd, zowel in het dorp als daarbuiten. Op deze manier is rekening gehouden met afscherming en reflectie van het geluid door omliggende bebouwing.
Voor de bepaling van het windturbinegeluid is de StAB uitgegaan van het rekenmodel zoals dat door dGmR in 2014 is opgesteld. Dit rekenmodel is opgesteld overeenkomstig het Reken- en meetvoorschrift windturbines (zoals opgenomen in bijlage 4 bij de Activiteitenregeling milieubeheer). Het van dGmR ontvangen rekenmodel is op een aantal punten aangepast. Zo is bij de StAB-berekeningen alleen rekening gehouden met de geluidemissie van de vier windturbines die met het bestemmingsplan planologisch zijn mogelijk gemaakt.
In het door dGmR aangeleverde rekenmodel is uitgegaan van de in 2016 geplaatste windturbines van het type Lagerwey L82-2.0MW met een ashoogte van 98 meter.
7.2.
Met betrekking tot de beantwoording van de eerste en tweede onderzoeksvraag zijn de geluidsbelastingen LVL (als maat voor het achtergrondgeluid vanwege de autosnelweg A3) en Lwt (als maat voor het windturbinegeluid) per afzonderlijke woning berekend, voor vraag twee rekening houdend met de maximale planologische mogelijkheden op de tussenliggende gronden. Deze geluiden tezamen zijn het achtergrondgeluid na de planologische wijziging. Deze is weergegeven in de gecumuleerde geluidsbelasting (LCUM) en per woning berekend, waarbij rekening is gehouden met de specifieke hinderlijkheid van windturbines. In tabellen is per woning voor drie maatgevende gevels aangegeven in welke mate het geluid onder het nieuwe planologische regiem toeneemt ten opzichte van het oude planologische regiem. Per woning is de grootste toename voor de maatgevende gevel als uitgangspunt genomen. De StAB adviseert om alleen als de toename van het achtergrondgeluid ten minste 5 dB is, uit te gaan van planologisch nadeel. Dat omdat eerst vanaf die waarde kan worden gesproken van een duidelijke waarneembaar effect. Uit het advies volgt dat voor de woningen van eisers sprake is van een toename van ten minste 5 dB en daarom van een planologische verslechtering, zo stelt de StAB.
Opmerkingen ten aanzien van het conceptadvies van de StAB
8. De derde-partij heeft bij brief van 2 augustus 2017 aangegeven door de StAB niet in de gelegenheid te zijn gesteld te reageren op het conceptadvies van de StAB. De derde-partij is daarom van mening dat de rechtbank het advies niet aan de uitspraak ten grondslag mag leggen.
De rechtbank is van oordeel dat de StAB derde-partij in de gelegenheid had moeten stellen om op het concept-advies te reageren. De rechtbank ziet daarin echter geen reden het advies van de StAB niet te gebruiken. Derde-partij is immers niet in haar belangen geschaad doordat zij niet in de gelegenheid is gesteld op het conceptadvies te reageren. Zij heeft van de rechtbank nog de mogelijkheid gekregen op het definitieve advies te reageren en in die reactie is niet gebleken van (technische) aspecten die de StAB had moeten betrekken bij zijn advies. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat derde-partij niet op het conceptadvies heeft kunnen reageren, geen aanleiding het advies van de StAB niet bij zijn oordeel te betrekken.
9. Verder hebben eisers en verweerder aanmerkingen gemaakt op het concept-advies van de StAB. Deze reacties en het antwoord van de StAB worden hierna weergegeven.
Ten aanzien van de opmerking van eisers dat de StAB bij de beoordeling geen rekening heeft gehouden met het specifieke hinderlijke karakter van windturbinegeluid heeft de StAB aangegeven dat voor het windturbinegeluid een weging is toegepast waardoor het windturbinegeluid zwaarder meetelt bij de berekening van het cumulatieve geluidsniveau.
Ten aanzien van de opmerking van eisers dat onduidelijk is wat onder tussenliggende gronden wordt verstaan en welke bouwwerken en bouwmogelijkheden zijn betrokken bij de berekening heeft de StAB aangegeven dat alleen de dichtstbijzijnde maximale bouwmogelijkheden op de tussenliggende gronden in kaart zijn gebracht. Verder weg gelegen gebouwen of bouwmogelijkheden kunnen uitsluitend een effect hebben op de geluidsbelasting op de woningen van eisers indien die zeer hoog zouden kunnen zijn of worden. Dat is hier niet het geval.
Eisers [eisers] wijzen erop dat ten onrechte rekening is gehouden met de geluidsafscherming van gebouwen die verder dan 30 meter van hun woning zijn gelegen. De StAB heeft geconstateerd dat in tabel 4.42 van het conceptverslag voor eisers [eisers] abusievelijk de berekende verschilwaarden waren opgenomen uit tabel 4.17 terwijl dat tabel 4.37 had moeten zijn. Uitgaande van de juiste tabel bedraagt de berekende toename maximaal 4,9 dB, afgerond 5 dB. Dat betekent dat voor eisers [eisers] wel sprake is van een planologische verslechtering. Dat is in het definitieve advies gewijzigd. Ook voor eisers [eisers] en [eisers] zijn abusievelijk de toenamen gebaseerd op de verkeerde tabellen. De eindconclusie wijzigt in die gevallen niet.
Eisers [eisers] merken op dat de woning aan de [adres] niet als tussenliggende woning moet worden aangemerkt omdat die woning niet tussen de meest zuidelijke windturbine en de woning van eisers ligt. De StAB heeft geantwoord dat gelet op de bouwmogelijkheden op dat perceel enige afschermende werking kan worden toegeschreven. Daarom is dat wel meegenomen.
Uit het voorgaande volgt dat de reacties op het conceptadvies op een paar onderdelen hebben geleid tot tekstuele of getalsmatige aanpassing en/of verduidelijking van het advies. Alleen de reactie van eisers [eisers] heeft dit geleid tot aanpassing van het advies in die zin dat ten aanzien van hun woning sprake is van een planologische verslechtering.
9.2
De rechtbank ziet in deze reacties geen aanleiding om het advies van de StAB niet bij haar oordeel te betrekken. De StAB heeft de reacties op het conceptadvies uitgebreid beantwoord en voor zover nodig het advies daarop aangepast. Eisers hebben bovenstaande beantwoording door de StAB en, waar nodig, aanpassingen van het advies bij de rechtbank in hun reactie op het definitieve advies niet meer ter discussie gesteld.
Het oordeel van de rechtbank over het definitieve advies van de StAB
10. Eisers betogen dat niet van het definitieve advies van de StAB mag worden uitgegaan omdat voor het beoordelen van planologisch nadeel ten aanzien van geluidstoename, de door de StAB toegepaste drempelwaarde van 5 dB niet juist is.
Eisers betogen verder dat bij de beoordeling van het onderdeel geluid gekeken dient te worden naar hetgeen planologisch maximaal mogelijk is. Slechts als realisering van de maximale mogelijkheden met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan aanleiding bestaan om van dit uitgangspunt af te wijken. Aangezien het bestemmingsplan geen voorschriften heeft gesteld aan het type windturbine dat gerealiseerd mag worden en er geen maatwerkvoorschriften zijn opgesteld, dient volgens eisers verder uitgegaan te worden van het maximaal mogelijke geluidsniveau van de windturbine. Dat zijn derhalve de normen van het Activiteitenbesluit.
Verweerder heeft geen opmerkingen gemaakt ten aanzien van het definitieve advies.
De derde-partij stelt zich op het standpunt dat de berekende toenames mogelijk zijn overschat omdat de invloed van lokale wegen op het achtergrondgeluid niet in het onderzoek van de StAB is meegewogen. Dat betekent volgens de derde-partij dat het advies niet kan leiden tot de conclusie dat sprake is van een planologische verslechtering die tot vergoeding van planschade leidt.
Daarnaast stelt de derde-partij zich op het standpunt dat, omdat ten aanzien van alle woningen aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit wordt voldaan, geen sprake kan zijn van een planologische verslechtering die tot een tegemoetkoming in planschade leidt. Aangezien de grenswaarden van het Activiteitenbesluit niet worden overschreden, dient de geleden planschade volledig voor rekening en risico van eisers te blijven omdat de verslechtering binnen het normaal maatschappelijk risico valt.
10.1.
Wat betreft de bovenstaande punten overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de door de StAB toegepaste grens voor planologisch nadeel bij geluid van 5 dB onjuist is. Een verschil van 3 dB, waar eisers de grens willen leggen, staat weliswaar gelijk aan een verdubbeling van de geluidsenergie van de bron, maar dit verschil is voor het menselijk oor niet duidelijk waarneembaar. Pas bij een verschil van ten minste 5 dB is sprake van een duidelijk waarneembaar verschil. Daarom is bij een drempelwaarde van 5 dB sprake van gevolgen van enige betekenis en is dat een juiste drempel voor het beoordelen van het planologisch nadeel ten aanzien van geluidstoename. Het betoog van eisers dat de drempel van 5 dB niet juist is, faalt.
Ten aanzien van het betoog van eisers dat het bestemmingsplan geen voorschriften stelt aan het type windturbine dat gerealiseerd mag worden, zodat de StAB niet van het maximaal planologisch mogelijke geluidsniveau is uitgegaan, overweegt de rechtbank als volgt. Het bestemmingsplan schrijft inderdaad geen specifieke windturbine voor. Planologisch is het dus mogelijk een andere turbine te realiseren, dan de turbine waarvan de StAB bij haar geluidsberekeningen is uitgegaan. De rechtbank is echter van oordeel dat de StAB terecht de windturbines van het type Lagerwey L82-2.0MW bij haar berekeningen heeft gebruikt, omdat dit een gangbaar type is dat ook feitelijk hier wordt gebruikt. Het betoog slaagt niet.
Het standpunt van de derde-partij dat het advies niet kan leiden tot de conclusie dat sprake is van een planologische verslechtering omdat de invloed van de lokale wegen niet is meegewogen, volgt de rechtbank niet. De StAB heeft in het advies aangegeven dat de lokale wegen niet zijn meegenomen in de berekening omdat van de meeste lokale wegen geen gegevens beschikbaar zijn. Vervolgens concludeert de StAB dat de invloed van de lokale wegen op het achtergrondgeluid naar verwachting gering zal zijn, maar dat het niet meenemen van deze wegen tot gevolg kan hebben dat de berekende toenames in enige mate zijn overschat.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het niet meenemen van deze gegevens de uitkomst van het onderzoek in betekenisvolle mate beïnvloedt. Het betoog van de derde-partij dat de StAB ten onrechte het geluid van de lokale wegen niet in zijn berekeningen heeft betrokken, faalt.
Het standpunt van de derde-partij dat, omdat aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit wordt voldaan, geen sprake kan zijn van een planologische verslechtering, volgt de rechtbank niet. Dat wordt voldaan aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit maakt naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat dan geen sprake kan zijn van een planologisch nadeel. Planologisch nadeel ten aanzien van geluid kan naar het oordeel van de rechtbank ook bestaan, als de normen van het Activiteitenbesluit niet worden overschreden. Deze normen zijn immers niet zò streng dat als daar aan voldaan wordt, nadeel van geluid is uitgesloten. Deze normen geven slechts een, uit het oogpunt van de bescherming van het milieu, aanvaardbare norm. Een andere opvatting zou er ook toe leiden dat bij activiteiten die via het Activiteitenbesluit zijn genormeerd, door milieugevolgen nimmer sprake kan zijn van planologisch nadeel. In zoverre volgt deze rechtbank de door eisers aangehaalde uitspraak van de rechtbank Middelburg van 15 december 2011, ECLI:NL:RBMID:2011:BU8216, dus niet. Bij de beoordeling van het planologisch nadeel zijn de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit niet doorslaggevend.
Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat, of aan de normen van het Activiteitenbesluit is voldaan bij de vraag naar planschade geheel niet van belang is. Bij de beoordeling of en zo ja hoeveel planschade moet worden vergoed, mede gelet op het normaal maatschappelijk risico, kan van belang zijn in hoeverre bij de betrokken woningen aan de normen van het Activiteitenbesluit wordt voldaan. Maar deze vraag is thans nog niet aan de orde.
10.2.
De rechtbank komt tot de volgende conclusie. Zoals de StAB heeft geconcludeerd, is voor de woningen van eisers sprake van een toename van ten minste 5 dB aan geluid en daarom van een planologische nadeel wat betreft geluid. Dit oordeel volgt de rechtbank. Het betoog van eisers dat zij als gevolg van de toename van geluid planologisch nadeel hebben, slaagt dus.
Conclusie
11. Uit het voorgaande volgt dat eisers geen planologisch nadeel van de betrokken windturbines ondervinden als gevolg van uitzichtverlies, gezondheidseffecten en slagschaduw. Wel ondervinden eisers planologisch nadeel als gevolg van geluidstoename. Gelet daarop zijn de beroepen gegrond. De rechtbank zal de bestreden besluiten vernietigen en verweerder opdragen opnieuw op de bezwaren te beslissen met in achtneming van deze uitspraak.
De rechtbank ziet geen aanleiding om over te gaan tot finale geschilbeslechting omdat verweerder op grond van het geoordeelde planologisch nadeel moet beoordelen of dat nadeel voor vergoeding in aanmerking komt, waarbij de waarde(daling) van de woningen een rol speelt, maar ook het normaal maatschappelijk risico. Dit kan beter in een hernieuwde bezwaarprocedure aan de orde komen.
Proceskosten
12. Nu de beroepen gegrond zijn, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.878,75 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze na het StAB-advies, met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1,5). De rechtbank merkt de beroepen aan als samenhangende zaken. Omdat het meer dan vier samenhangende zaken betreft, geldt een wegingsfactor van 1,5.
De kosten voor de taxatierapporten van Hoogland C.S. komen niet voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten zijn namelijk gemaakt in verband met het indienen van de aanvraag. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 24 december 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4690) komen in de regel de kosten die de aanvrager met betrekking tot de indiening van de aanvraag heeft gemaakt niet voor vergoeding in aanmerking, omdat de aanvrager kan weten dat het bestuursorgaan gehouden is advies te vragen aan een onafhankelijke deskundige en het in de hiervoor vermelde zin niet redelijk is, zonder dat advies af te wachten, een eigen adviseur in te schakelen.
De kosten voor het rapport van DPA komen wel voor vergoeding in aanmerking. Het was redelijk dat eisers dit rapport hebben laten opstellen en ook de daarvoor aangegeven kosten van € 2904 (incl. BTW) komen de rechtbank redelijk voor.
13. Voorts bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • draagt verweerder op nieuwe besluiten op bezwaar te nemen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 4.782,75;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167 per eiser, aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, voorzitter, mr. drs. J.H. van Breda en mr. drs. M.S.T. Belt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Dijkman en mr. E. Mengerink, griffiers. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.