ECLI:NL:RBGEL:2018:3628

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 augustus 2018
Publicatiedatum
21 augustus 2018
Zaaknummer
C/05/325097 / HA ZA 17-424
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake onrechtmatige daad en zorgfraude door zorgaanbieders in relatie tot persoonsgebonden budgetten

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 22 augustus 2018 een tussenvonnis gewezen in een civiele procedure tussen de Gemeente Nijmegen en verschillende zorgaanbieders, waaronder Rigter B.V. en R2 B.V. De Gemeente vordert schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen van de zorgaanbieders, die volgens de Gemeente pgb-gelden onterecht hebben aangewend. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen contractuele relatie bestaat tussen de Gemeente en de zorgaanbieders, en dat er geen bestuurdersaansprakelijkheid kan worden aangenomen. De Gemeente heeft in het rapport van Bureau Handhaving/Sociale Recherche gesteld dat de zorgaanbieders in de jaren 2015 en 2016 minder zorg hebben geleverd dan was afgesproken, en dat er sprake is van misleidend handelen. De rechtbank heeft de Gemeente in de gelegenheid gesteld om haar vorderingen te onderbouwen met concrete casussen van budgethouders. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en de Gemeente moet haar stellingen nader toelichten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/325097 / HA ZA 17-424
Vonnis van 22 augustus 2018
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE NIJMEGEN,
zetelend te Nijmegen,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaten mr. J.P.J.M. Naus en mr. Van Malssen te Nijmegen,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RIGTER B.V.,
gevestigd te Berg en Dal,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
R2 B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 3],
gevestigd te Berg en Dal,
4.
[gedaagde sub 4],
[woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. G.J.W. Pulles te Amsterdam.
Eiseres zal hierna de Gemeente worden genoemd. Gedaagden worden hierna afzonderlijk aangeduid als Rigter B.V. (gedaagde sub 1), R2 B.V. (gedaagde sub 2), [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] , en gezamelijk (gedaagden sub 2 tot en met 4) als R2 c.s.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het enkelvoudig gewezen tussenvonnis van 7 februari 2018 en de daarin genoemde processtukken, bij welk vonnis tussen de Gemeente en Rigter B.V. in conventie de procedure naar de parkeerrol is verwezen en in reconventie aan de Gemeente ontslag van instantie is verleend, terwijl tussen de Gemeente en R2 c.s. een meervoudige comparitie is bevolen;
- de conclusie van antwoord in reconventie van de Gemeente met producties;
- de brief van R2 c.s. van 21 maart 2018 met producties;
- de brief van R2 c.s. van 26 maart 2018 met productie;
- de akte overlegging producties van de Gemeente ingekomen op 14 juni 2018;
- de brief van R2 c.s. van 19 juni 2018 met producties;
- de akte overlegging producties van de Gemeente ingekomen op 2 juli 2018;
- het proces-verbaal van comparitie van 5 juli 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Rigter B.V. en R2 B.V. zijn zorgaanbieders in Nijmegen die zorg bieden aan cliënten met een verstandelijke beperking, psychiatrische problematiek of psychosociale problemen. Zij bieden individuele en groepsbegeleiding alsook woonbegeleiding en dagbesteding. [gedaagde sub 4] is – via haar persoonlijke holding [gedaagde sub 3] – (middelijk) bestuurder en medeaandeelhouder van Rigter B.V. en R2 B.V. De aan deze vennootschappen gelieerde vennootschap Rigterzorg B.V. biedt vergelijkbare zorg aan in de gemeente Arnhem.
2.2.
Sinds de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) kunnen mensen met psychische en/of psychosociale problemen bij hun gemeente aanspraak maken op ondersteuning. Een gemeente kan zo iemand (hierna: “de budgethouder”) een persoonsgebonden budget (hierna: “pgb”) beschikbaar stellen, waarmee zorg of ondersteuning kan worden ingekocht. De budgethouder sluit daartoe een zorgovereenkomst met een zorgaanbieder. De hoogte van het pgb van een budgethouder wordt door een gemeente in een besluit vastgesteld aan de hand van een door de gemeente uit te voeren onderzoek (de indicatiestelling; artikel 2.3.2 Wmo 2015). Een pgb vertegenwoordigt daarmee de hoeveelheid uren zorg waaraan de budgethouder blijkens de indicatiestelling behoefte heeft en waarop hij aanspraak kan maken. Een pgb wordt niet rechtstreeks aan een budgethouder uitgekeerd, maar door de gemeente op een rekening bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) gestort. De SVB betaalt rechtstreeks uit aan de zorgaanbieder (het zogenoemde trekkingsrecht).
2.3.
Een pgb mag slechts worden uitgegeven voor het doel waarvoor het is verstrekt. De Gemeente heeft in dat verband nadere regels gesteld in de Verordening maatschappelijke ondersteuning Nijmegen en Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp.
2.4.
Budgethouders hebben vanuit hun door de Gemeente toegekende pgb zorg en ondersteuning ingekocht bij Rigter B.V. en R2 B.V. Door middel van het trekkingsrecht is in de jaren 2015 en 2016 in totaal € 4.023.250,28 aan zorggelden door SVB uitbetaald: € 3.695.036,77 aan Rigter B.V. en € 328.213,50 aan R2 B.V.
2.5.
In 2016 heeft Bureau Handhaving/Sociale Recherche van de Gemeente een onderzoek ingesteld naar de omvang en de kwaliteit van de zorg die door Rigter B.V. en R2 B.V. wordt geleverd en naar de rechtmatigheid van de bedragen die zij bij budgethouders hebben gefactureerd. Dit onderzoek heeft in mei 2017 geresulteerd in het Onderzoekrapport Rigter Groep (hierna: “het rapport”). Dit rapport houdt onder meer in:
“Rigter heeft het zorggeld van cliënten die met pgb zorg inkochten bij Rigter in de periode 2015 en 2016 niet volledig gebruikt om, overeenkomstig de indicatie, zorg te verlenen op basis van Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015). Zowel (ex)cliënten als (ex)medewerkers bevestigen dit. De daadwerkelijk door Rigter geleverde zorg was zeer beperkt. Structureel werd minder zorg verleend dan de hoeveelheid zorg die paste bij de indicaties. Het betreft veel minder geleverde zorg (spookzorg) en diensten dan volgens de facturen (vast maandbedrag) zou zijn geleverd. De [
zwartgemaakte passage] gaf in zijn verklaring een grove schatting aan dat qua bezetting, hij dacht, dat Rigter 75% aan begeleidingsuren kon inzetten en 25% aan begeleidingsuren te kort kwam. Gezien deze bezetting is de daadwerkelijk geleverde zorg veel minder dan nodig was.
Uit verklaringen blijkt dat werkroosters structureel niet werden ingevuld en dat de indicatie-uren op locatie vele malen hoger zijn dan de beschikbare uren van de medewerkers. Een aantal cliënten verklaart dat dit ook al vóór 2015 het geval was. Verder blijkt uit verklaringen dat cliënten regelmatig aan hun lot werden overgelaten omdat er niet voldoende personeel aanwezig is, met alle risico’s van dien.
Men generaliseert de zorg en gezien de sterke onderbezetting van personeel lijkt het er sterk op dat Rigter er méér op is gericht haar eigen omzet koste wat het kost te maximaliseren (door een vast maandbedrag te declareren) en anderzijds de uitgaven te minimaliseren. Rigter doet geen verantwoorde en zuivere poging om het aantal in rekening gebrachte uren aan zorg overeen te laten komen met het aantal daadwerkelijke aantal geleverde uren zorg.
Er is bewust financieel voordeel verkregen door te factureren (vast maandbedrag) voor zeer beperkte zorg. Hieruit kan worden afgeleid dat declaratieregels en richtlijnen zijn overtreden. Met name minder mondige cliënten (beschermd wonend) met recht op zorg zijn een potentieel kwetsbaar slachtoffer van deze praktijken. Onderzoek toont aan dat er sprake is van opzettelijk en misleidend handelen.
Handhaving concludeert op basis van de verklaringen van het toezicht voor sommige cliënten van Rigter onvoldoende is ten opzichte van hun begeleidingsvraag of zorgvraag. Het gevaar van een onveilige en onwenselijke situatie voor kwetsbare cliënten is hier aanwezig. (…)
De zorgovereenkomst is verbonden met de huurovereenkomst, dit is geen wenselijke situatie. Geen zorg afnemen is vaak ook geen woonruimte meer hebben volgens de overeenkomsten. Cliënten lopen het risico dat ze letterlijk op straat staan. Verder staat in de zorgovereenkomst dat te leveren zorg die korter dan 24 uur van tevoren is afgezegd in rekening zal worden gebracht. Het betreft een zeer kwetsbare doelgroep, met als gevolg dat er regelmatig last minute afzeggingen kunnen voorkomen, dat betekent dat Rigter dit declareert.
Uit verklaringen komt naar voren dat er een valse handtekening op een zorgcontract is gezet om niet geleverde zorg te kunnen declareren. Hier zou [gedaagde sub 4] een rol in hebben gespeeld. (…)
Rigter is een aantrekkelijke zorgverlener omdat cliënten feitelijk een lage huur betalen om te wonen. De huurbedragen die cliënten betalen, variëren tussen de 0 (gratis wonen) en € 350,. Wat opvalt is dat deze huurbedragen niet overeenkomen met de bedragen die op de huurcontracten staan vermeld. Op de huurcontracten van een aantal cliënten staan hogere huurbedragen.
Wat verder opvalt is dat een aantal cliënten in relatief dure appartementen in Nijmegen wonen. Dit zijn appartementen en woningen die voor bijna € 1.200,– huur en zelfs € 1.600,– huur per maand in de boeken staan van Rigter. Deze cliënten betalen een relatief klein bedrag aan huur. [gedaagde sub 4] verklaart dat Rigter een sociaal huurbeleid voert.
Huurlasten
De huurlasten worden bij lange na niet gedekt door de huurbaten. De formele en materiële controle laat zien dat er in de eerste vijf maanden van 2015 ongeveer € 100.000,– binnen komt voor huurbetalingen van cliënten, tegelijk wordt er ongeveer € 400.000,– aan huurbetalingen gedaan. Dit houdt in dat 75% van de huren niet gedekt worden door de huurbaten.
Uit de jaarrekening van 2015 blijkt dat er een groot verschil zit tussen de inkoopwaarde van de huur en de opbrengsten van de huur. De vraag rijst hier hoe wordt deze discrepantie gefinancierd als de enige bron van inkomsten pgb/zorggeld is. De conclusie is dat deze discrepantie uit pgb/zorggeld wordt gefinancierd. In de administratie van Rigter wordt geen onderscheid gemaakt tussen zorg en gedeelte dat betrekking heeft op wonen. (…)
Eén cliënt staat ingeschreven in de BRP op de [straatnaam A] te Nijmegen. Onderzoek heeft uitgewezen dat de cliënt feitelijk op de locatie de kazerne in Arnhem woont. Cliënt heeft nooit op het adres [straatnaam A] in Nijmegen gewoond. [gedaagde sub 4] was hiervan op de hoogte, het pgb is onrechtmatig verstrekt.
(…)
In de portal van de SVB staat dat er in de periode van 1 november 2015 tot 29 februari 2016 een bedrag van € 6.678,50 aan pgb door R2 B.V. is gedeclareerd. Volgens de dienst justitiële zaken zat in deze periode cliënt [
zwartgemaakte passage] gedetineerd. In het onderzoek is niet duidelijk geworden of hier sprake is van rechtmatig declareren en verstrekken van zorggelden, omdat in het verleden Justitie plaatsen inkocht bij Rigter”.
2.6.
Het (123 pagina’s tellende) rapport bevat een groot aantal verklaringen van oud-cliënten en oud-medewerkers van Rigter B.V. en R2 B.V. Diverse passages in het rapport en de namen van deze oud-cliënten en oud-medewerkers zijn zwartgemaakt en zijn daardoor niet kenbaar. R2 c.s. heeft geen inzage gehad in conceptversies van het rapport alvorens de tekst ervan definitief werd vastgesteld. Ook tot op heden heeft R2 c.s. geen kennis kunnen nemen van een ongecensureerde versie van het rapport.
2.7.
De Gemeente heeft in de conclusies van het rapport aanleiding gezien geen pgb’s meer te verstrekken aan budgethouders die ondersteuning en zorg bij Rigter B.V. of R2 B.V. willen betrekken.
2.8.
Bij vonnis van deze rechtbank van 10 oktober 2017 is het faillissement van Rigter B.V. uitgesproken.

3.De vordering in conventie

3.1.
De Gemeente vordert in conventie dat gedaagden bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, ieder voor zich en gezamenlijk hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van een hoofdsom van “vooralsnog en ten minste” € 1.864.643,00 te vermeerderen met de wettelijke rente en van een bedrag van € 6.775,00 te vermeerderen met de wettelijke rente wegens buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van gedaagden in de proceskosten, waaronder een bedrag van € 6.775,00 wegens beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.
3.2.
De Gemeente stelt daartoe dat uit het rapport kan worden afgeleid dat Rigter B.V. en R2 B.V. vanaf januari 2015 structureel minder zorg en ondersteuning hebben verleend aan budgethouders dan op grond van de indicaties en de verstrekte pgb’s was vereist, alsook dat zij pgb’s hebben aangewend voor andere doeleinden dan waarvoor deze waren verstrekt. Daardoor is volgens de Gemeente circa € 1.000.000,00 aan pgb-gelden onjuist aangewend. Volgens de Gemeente hebben gedaagden aldus, al dan niet als bestuurder, onrechtmatig jegens haar gehandeld, nu hierdoor niet alleen de budgethouders zijn benadeeld maar ook – gelet op haar publiek(rechtelijk)e verantwoordelijkheid – zijzelf. De door de Gemeente gevorderde hoofdsom betreft vergoeding van dit bedrag aan uitbetaalde pgb’s, alsook van kosten van financieel en rechtmatigheidsonderzoek en overige gevolgschade. Subsidiair stelt de Gemeente zich op het standpunt dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking.
3.3.
Bij wijze van preliminair verweer stelt R2 c.s. zich op het standpunt dat deze procedure bij de civiele rechter een onaanvaardbare doorkruising van een publiekrechtelijke regeling oplevert en dat de Gemeente daarom niet-ontvankelijk in haar vorderingen moet worden verklaard. Voorts betwist R2 c.s. de bevindingen uit het rapport en de stelling van de Gemeente dat pgb-gelden onjuist zijn aangewend en daarmee dat sprake is van onrechtmatig handelen of ongerechtvaardigde verrijking. Tot slot betwist zij de hoogte van de gestelde schade.

4.De vordering en het verweer in reconventie

4.1.
R2 c.s. vordert in reconventie dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart dat de Gemeente jegens R2 c.s. onrechtmatig heeft gehandeld door onzorgvuldig onderzoek te verrichten, door onderzoek openbaar te maken zonder R2 c.s. daarin te kennen en door negatieve uitlatingen in de media te doen, alsook de Gemeente veroordeelt tot vergoeding van de daardoor ontstane schade, nader op te maken bij staat, en tot rectificatie met een verbod om zich in de toekomst publiekelijk negatief over Rigter B.V. en R2 c.s. uit te laten, met veroordeling van de Gemeente in de proceskosten vermeerderd met de wettelijke rente.
4.2.
De Gemeente betwist dat het rapport als zodanig openbaar is gemaakt. Voorts betwist zij dat zij voor het overige onrechtmatig heeft gehandeld, nu zij haar publiekrechtelijke taak op de minst bezwarende wijze heeft opgepakt.

5.De beoordeling

Gevolgen van het faillissement van Rigter BV5.1. Vanwege het faillissement van Rigter B.V. is de procedure jegens haar in conventie van rechtswege geschorst. Dit betekent dat de vorderingen gericht tegen de failliete Rigter B.V. in deze procedure niet worden beoordeeld. In reconventie is aan de Gemeente ten opzichte van Rigter B.V. bij vonnis van deze rechtbank van 7 februari 2018 ontslag van instantie verleend.
In conventie
5.2.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door R2 c.s. moet de rechtbank beoordelen of het handelen van R2 c.s. kan worden aangemerkt als onrechtmatig jegens de Gemeente, dan wel of hier sprake is van ongerechtvaardigde verrijking. Voordat de rechtbank daaraan toekomt, moet zij echter het standpunt van R2 c.s. onderzoeken dat hier sprake is van onaanvaardbare doorkruising van een publiekrechtelijke regeling.
Onaanvaardbare doorkruising
5.3.
R2 c.s. wijst er in haar conclusie van antwoord op dat in (artikel 2.4.1 van) de Wmo 2015 een regeling is opgenomen om pgb’s bij budgethouders terug te vorderen in gevallen waarin de budgethouder opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens aan de gemeente heeft verstrekt. Volgens R2 c.s. moet uit het bestaan van die regeling worden afgeleid dat de wetgever geen ruimte heeft willen laten voor andere vormen van terugvordering, zodat hier moet worden aangenomen dat het niet mogelijk is voor de Gemeente om via de civiele rechter pgb’s bij R2 c.s. terug te vorderen.
5.4.
R2 c.s. heeft op zichzelf gelijk als zij stelt dat de Wmo 2015 geen uitdrukkelijke grondslag biedt voor een terugvorderingsactie van een gemeente bij de zorgaanbieder. Dat brengt naar het oordeel van de rechtbank echter niet mee dat een vordering zoals die door de Gemeente in deze procedure is ingesteld als onaanvaardbare doorkruising van artikel 2.4.1 Wmo 2015 onmogelijk moet worden geacht. Uit de tekst van de Wmo 2015 noch uit de wetgeschiedenis van die wet kan immers worden afgeleid dat de wetgever met artikel 2.4.1 Wmo 2015 een uitputtende regeling heeft willen geven en andere terugvorderingsacties heeft willen uitsluiten. Steun voor dat oordeel vindt de rechtbank in de invoering van artikel 2b lid 2 onder c van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 met ingang van 1 april 2017. Deze nieuwe bepaling in de uitvoeringsregeling voorziet in de verplichting voor zorgaanbieders om in toekomstige zorgovereenkomsten die zij met budgethouders sluiten een derdenbeding op te nemen ten gunste van de gemeente die het pgb verstrekt en waarin wordt geregeld dat de desbetreffende gemeente pgb’s rechtstreeks bij de zorgaanbieder kan terugvorderen in gevallen van fraude door die zorgaanbieder. Met deze nieuwe regeling wordt beoogd budgethouders die te goeder trouw zijn te ontzien (Stcrt. 2017, 11464). Een gemeente kan dan frauderende zorgaanbieders met een beroep op dat derdenbeding rechtstreeks aanspreken tot terugbetaling zonder de budgethouder (de cliënt) daarin te betrekken en met een procedure te belasten. Kennelijk wordt de regeling van artikel 2.4.1 Wmo 2015 niet als belemmering voor deze wijziging van de uitvoeringsregeling gezien. Daarbij merkt de rechtbank op dat de zorgovereenkomsten waarom het in deze zaak gaat, zijn gesloten vóór de wijziging van de uitvoeringsregeling en dat daarin dus niet een dergelijk derdenbeding is opgenomen. Een en ander brengt met zich dat, wanneer in dit geval het handelen van R2 c.s. als onrechtmatig jegens de Gemeente kan worden geoordeeld, op grond daarvan civielrechtelijke aansprakelijkheid wordt aangenomen. De rechtbank acht de Gemeente dus ontvankelijk in haar vorderingen.
Onrechtmatig handelen
5.5.
De Gemeente stelt dat R2 c.s. onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2016 in het kader van door Rigter B.V. en R2 B.V. verleende zorg te veel te declareren, althans zich door SVB te hoge bedragen te laten uitbetalen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat op de maandelijkse declaraties van Rigter B.V. en R2 B.V. een vast aantal zorguren staat vermeld, terwijl dat aantal niet overeenstemt met het aantal zorguren dat in de desbetreffende maand feitelijk door deze vennootschappen werd geleverd. Volgens de Gemeente werden de door haar aan budgethouders toegekende jaarbedragen aan pgb door R2 c.s. eenvoudigweg door twaalf gedeeld en vervolgens als maandbedrag met een omgerekend aantal zorguren in rekening gebracht. Op deze wijze werden ook maandbedragen in rekening gebracht in periodes waarin budgethouders op vakantie waren en daarom geen zorg afnamen en zijn ook maandbedragen in rekening gebracht aan een budgethouder in een periode waarin deze in detentie verbleef. Ter onderbouwing van haar stellingen heeft de Gemeente gewezen op deels in het rapport opgenomen en deels door haar in het geding gebrachte verklaringen van budgethouders die zorg hebben ingekocht bij Rigter B.V. en R2 B.V., waarin deze budgethouders verklaren dat zij minder zorguren hebben ontvangen dan het aantal dat was overeengekomen in de zorgovereenkomst die zij met deze vennootschappen hebben gesloten. Bovendien is, zo stelt de Gemeente onder verwijzing naar het rapport, ten onrechte door de Gemeente een pgb verstrekt en vervolgens door SVB aan R2 B.V. uitbetaald ten behoeve van een budgethouder die in Nijmegen in de BRP stond ingeschreven maar feitelijk in Arnhem woonde en daarom niet voor een door de gemeente Nijmegen verstrekt pgb in aanmerking behoorde te komen. De Gemeente stelt dat R2 c.s. de onjuiste declaraties heeft afgedekt door budgethouders declaraties en de bijhorende urenspecificaties te laten tekenen, terwijl in sommige gevallen die handtekeningen door (medewerkers van) R2 c.s. werden vervalst en die urenspecificaties achteraf met extra uren werden aangevuld.
5.6.
R2 c.s. erkent dat de door Rigter B.V. en R2 B.V. verleende zorg door SVB door middel van vaste maandbedragen werd betaald. Dat het gaat om vaste maandbedragen blijkt ook uit de door de Gemeente overgelegde declaraties. Op die declaraties is telkens vermeld dat het gaat om een “vast maandtarief” en wordt dat vaste bedrag vervolgens uitgesplitst naar een aantal zorguren en een uurtarief. De rechtbank merkt in dat verband overigens op dat door de Gemeente slechts enkele declaraties zijn overgelegd, zodat de rechtbank zich maar een zeer beperkt beeld heeft kunnen vormen van de inhoud van de door Rigter B.V. en R2 B.V. in de periode 2015-2016 verzonden declaraties en de daarop geplaatste handtekeningen. Van de door de Gemeente genoemde urenspecificaties zijn in het geheel geen voorbeelden overgelegd. Nu dat door R2 c.s. niet is weersproken, gaat de rechtbank er evenwel vanuit dat op alle door Rigter B.V. en R2 B.V. in 2015-2016 verzonden declaraties is vermeld dat het gaat om een vast maandbedrag, alsook dat daarop een vergelijkbare uitsplitsing naar zorguren wordt gemaakt. R2 c.s. heeft ten aanzien van deze uitsplitsingen gesteld dat het gaat om rekeneenheden die gemiddelden uitdrukken en niet om het exacte aantal uren dat er in de desbetreffende maand zorg is verleend. Zij heeft in dat verband op de comparitie toegelicht dat in gevallen, waarin een zorgovereenkomst inhoudt dat gedurende een bepaald aantal uren per maand zorg wordt verleend, SVB op basis van die uren een vast maandbedrag bepaalt dat zij vervolgens maandelijks als vergoeding voor de verleende zorg aan de zorgaanbieder uitbetaalt. SVB controleert in die gevallen vooraf of een door een budgethouder met een zorgaanbieder gesloten zorgovereenkomst voldoet aan de eisen die in het indicatiebesluit van de gemeente zijn gesteld. Als dit het geval is, behoeven budgethouders vervolgens niet maandelijks declaraties of urenspecificaties bij SVB in te dienen om uitbetaling aan de zorgaanbieder te bewerkstelligen. R2 c.s. heeft erop gewezen dat die werkwijze uitdrukkelijk op de website van SVB wordt beschreven en dat daarbij ook wordt opgemerkt dat het insturen van urenbriefjes of facturen niet is vereist.
Hanteren van vaste maandbedragen
5.7.
Met de door haar op de comparitie gegeven toelichting heeft R2 c.s. gemotiveerd betwist dat zij door het sturen van onjuiste declaraties heeft bewerkstelligd dat door SVB (te hoge) bedragen aan Rigter B.V. en R2 B.V. werden uitbetaald. Dat het hanteren van vaste maandbedragen een gebruikelijke en ook door SVB geaccepteerde werkwijze is en dat voor de uitbetaling van pgb-gelden door SVB niet was vereist dat budgethouders declaraties van Rigter B.V. en R2 B.V. aan SVB instuurden, is door de Gemeente vervolgens niet betwist. Gelet op de gemotiveerde betwisting van R2 c.s. heeft de Gemeente daarmee onvoldoende aangevoerd om aan te kunnen nemen dat alleen al het enkele feit dat op declaraties van Rigter B.V. en R2 B.V. aantallen zorguren stonden vermeld die niet steeds overeenstemden met het feitelijke aantal geleverde zorguren en/of dat Rigter B.V. en R2 B.V. zich door SVB met vaste maandbedragen lieten uitbetalen meebrengt dat sprake is van onrechtmatig handelen jegens de Gemeente. Voor zover de Gemeente die stelling aan haar vorderingen ten grondslag heeft gelegd, kan dit dus niet tot een toewijzing leiden.
Onzorgvuldig of opzettelijk onjuist laten uitbetalen
5.8.
Het voorgaande neemt niet weg dat pgb-gelden aan zorg moeten worden besteed en afspraken over (het aantal) te verlenen zorguren in zorgovereenkomsten moeten worden nagekomen. Dat wil echter niet zeggen dat de enkele omstandigheid – voor zover zich dit heeft voorgedaan – dat Rigter B.V. en R2 B.V. zich meer zorguren hebben laten uitbetalen dan er door hen zijn geleverd zonder meer onrechtmatig handelen jegens de Gemeente oplevert, ook al komen de door SVB uitbetaalde pgb-gelden uiteindelijk ten laste van het vermogen van de Gemeente. Inherent aan het werken met vaste bedragen is dat dergelijke bedragen niet steeds overeenstemmen met de vergoeding die zou moeten worden betaald voor de feitelijke hoeveelheid uren gedurende welke in een maand zorg is verleend. Een vast bedrag wordt ook uitbetaald als een budgethouder op vakantie is of om een andere reden tijdelijk geen zorg afneemt. Voorwaarde is dan wel dat in een andere periode meer zorg wordt verleend waardoor over een langere periode bezien het aantal verleende uren zorg gemiddeld genomen overeenstemt met het aantal zorguren waarop de maandbedragen zijn gebaseerd.
Budgethouders kunnen de zorgaanbieder met wie zij een zorgovereenkomst hebben gesloten, vragen om in dat kader rekening en verantwoording af te leggen en kunnen de zorgaanbieder erop aanspreken wanneer het aantal overeengekomen zorguren niet wordt geleverd. SVB en de Gemeente zijn bij zorgovereenkomsten echter geen partij. Zij kunnen daarom wel de budgethouder aan wie zij een pgb hebben verstrekt vragen om rekening en verantwoording af te leggen over de besteding van het pgb, maar zij kunnen zich daarvoor niet rechtstreeks tot de zorgaanbieder wenden. Terecht verlangt de Gemeente in deze zaak dan ook niet dat R2 c.s. rekening en verantwoording aflegt over de door Rigter B.V. en R2 B.V. in 2015 en 2016 geleverde zorg. Het gaat er hier dan ook niet om óf kan worden vastgesteld dat tegenover ieder door SVB aan Rigter B.V. en R2 B.V. betaald bedrag ook daadwerkelijk geleverde zorguren staan en óf budgethouders aanspraak kunnen maken op terugbetaling van te veel betaalde zorguren. De rechtbank moet beoordelen of sprake is van onrechtmatig handelen door R2 c.s. jegens de Gemeente. Dat is naar het oordeel van de rechtbank alleen het geval als het laten uitbetalen van pgb-gelden zodanig onzorgvuldig of opzettelijk onjuist heeft plaatsgevonden, dat sprake is van fraude of ander misbruik waardoor pgb-gelden oneigenlijk zijn besteed.
De Gemeente heeft ter onderbouwing van haar stelling dat sprake is van onrechtmatig handelen aangevoerd i) dat R2 c.s. in strijd met de regels met de door SVB aan Rigter B.V. en R2 B.V. uitbetaalde bedragen huurlasten van budgethouders heeft voldaan en ii) een locatie voor dagbesteding heeft onderhouden, alsook iii) dat structureel te weinig zorguren zijn geleverd en handtekeningen en urenspecificaties werden vervalst om dat af te dekken. Volgens de Gemeente kunnen [gedaagde sub 4] en haar persoonlijke holding [gedaagde sub 3] daarnaast ook op grond van bestuurdersaansprakelijkheid worden aangesproken, omdat zij aan deze werkwijze leiding hebben gegeven en [gedaagde sub 4] daarvan ook financieel heeft geprofiteerd door zichzelf disproportioneel hoge winstbedragen uit te keren.
Huurlasten
5.9.
De Gemeente heeft met verwijzing naar het rapport gesteld dat R2 c.s. pgb-gelden op een oneigenlijke manier heeft besteed door hiermee deels de woonlasten van hun cliënten, de budgethouders die bij Rigter B.V. en R2 B.V. zorg inkochten, te betalen. Volgens de Gemeente kan uit het rapport worden afgeleid dat budgethouders die zorg inkochten bij Rigter B.V. en R2 B.V. met deze vennootschappen zowel een zorg- als een (onder)huurovereenkomst sloten, alsook dat de maandelijkse huurbedragen die budgethouders verschuldigd waren zodanig laag waren dat die bedragen niet kostendekkend kunnen zijn en Rigter B.V. en R2 B.V. derhalve financieel in de woonlasten hebben moeten bijdragen. Nu de inkomsten van Rigter B.V. en R2 B.V. slechts bestonden uit door SVB uitbetaalde pgb-gelden, moet de conclusie volgens de Gemeente zijn dat hier huren met pgb-gelden zijn betaald.
5.10.
Vaststaat dat een gemeente aan een budgethouder een pgb kan toekennen om zorg in te kopen. Naar het oordeel van de rechtbank kan daaruit al worden afgeleid dat een budgethouder dus niet zijn huur vanuit zijn pgb-budget kan laten betalen. Dat budgethouders die zorg inkochten bij Rigter B.V. of R2 B.V. vanuit hun pgb huur hebben betaald is door de Gemeente echter niet gesteld. Niet in geschil is dan ook dat de budgethouders de huur die zij op grond van de (onder)huurovereenkomst aan Rigter B.V. of R2 B.V. verschuldigd waren, betaalden vanuit hun uitkering of andere eigen inkomsten. De Gemeente zegt dat de betaalde huur te laag is om de werkelijke kosten van de woning te dekken. De vraag die partijen verdeeld houdt is dus slechts of het Rigter B.V. en R2 B.V. was toegestaan om ook (een deel van) de kosten van panden waarin budgethouders die bij hen zorg inkochten groepsgewijs werden gehuisvest, te betalen vanuit hun door de SVB uitbetaalde inkomsten.
R2 c.s. heeft erop gewezen dat in de periode na de invoering van de Wmo 2015 zowel bij gemeenten als bij zorgaanbieders veel onduidelijkheid en verwarring bestond over hoe de regels nu precies moesten worden uitgelegd. De omstandigheid dat de Gemeente pas in 2017 in haar beleidsregels uitdrukkelijk heeft opgenomen dat het niet is toegestaan huur vanuit een pgb te betalen, lijkt het standpunt van R2 c.s. te bevestigen. Wat daarvan ook zij, de rechtbank stelt vast dat in de door de Gemeente bedoelde regels wordt voorgeschreven welke uitgaven vanuit een pgb mogen worden gedaan. Daaruit volgt dat het hier gaat om regels die zich richten tot budgethouders. Die regels houden niet in dat het zorgaanbieders zoals Rigter B.V. en R2 B.V. niet was toegestaan in de door hen gehanteerde tarieven voor geleverde zorg een servicecomponent op te nemen, waardoor budgethouders tegen een gereduceerd tarief groepsgewijs konden worden gehuisvest en door medewerkers van Rigter B.V. en R2 B.V. gecentreerd zorg en begeleiding kon worden geboden. Bij die stand van zaken heeft de Gemeente onvoldoende onderbouwd dat het enkele feit dat Rigter B.V. en R2 c.s. budgethouders tegen een gereduceerd tarief huisvesting aanboden en de overige woonlasten voor eigen rekening namen op zichzelf voldoende is om aan te nemen dat R2 c.s. pgb-gelden oneigenlijk heeft aangewend en aldus onrechtmatig jegens de Gemeente heeft gehandeld.
Dagbestedingslocatie
5.11.
Eenzelfde oordeel treft de stelling van de Gemeente dat door R2 c.s. bedragen werden betaald aan [gedaagde sub 4] voor het beschikbaar stellen van haar (voormalige) woning als dagbestedingslocatie. De rechtbank overweegt dat deze kwestie wel vragen oproept en dat hier mogelijk sprake is van belangenverstrengeling en/of onverschuldigde betaling c.q. ongerechtvaardigde verrijking, maar dat dit dan niet rechtstreeks ten koste van de Gemeente is gebeurd. In elk geval heeft de Gemeente onvoldoende onderbouwd dat het bekostigen van onderhoud van een locatie waar dagbesteding werd gegeven op grond van de destijds geldende regels in zijn algemeenheid en/of in dit concrete geval niet was toegestaan en daarmee (mede) jegens haar onrechtmatig was. Daar komt bij dat het volgens het rapport (pagina 23) alleen ging om betalingen door Rigter B.V. en Rigterzorg B.V. en niet om betalingen door R2 B.V. Dat is op zichzelf al reden om de mogelijke onrechtmatigheid van die betalingen hier onbesproken te laten.
Structureel te weinig zorg leveren I: Rigter B.V. en R2 B.V
5.12.
Ter onderbouwing van haar derde pijler en de kern van de gestelde onrechtmatigheid, te weten dat Rigter B.V. en R2 B.V. structureel minder zorg- en dagbestedingsuren hebben geleverd dan waarvoor zij zich lieten uitbetalen, heeft de Gemeente in de eerste plaats gewezen op verklaringen van budgethouders die zorg hebben ingekocht bij deze vennootschappen, waarin zij over dit tekort hebben verklaard. Daarnaast heeft de Gemeente erop gewezen dat uit het rapport blijkt dat oud-medewerkers van Rigter B.V. en R2 B.V. inschatten dat gemiddeld 25% minder zorguren werden geleverd dan dat er in de zorgovereenkomsten was overeengekomen, alsook dat er sprake was van personele onderbezetting en deels ongekwalificeerd personeel voor zorgtaken werd ingezet waardoor niet alle zorguren konden worden geleverd. Volgens de Gemeente moet daarom schattenderwijs worden aangenomen dat 25% van de door haar ten behoeve van door Rigter B.V. en R2 B.V. verleende zorg verstrekte pgb-gelden ten onrechte is uitbetaald en daarom door haar in deze procedure kan worden teruggevorderd. R2 c.s. heeft zich op het standpunt gesteld dat de gemeente haar verwijt dat 25% minder zorg is verleend concreet en op dossierniveau had moeten toelichten. R2 c.s. ontkent dat te weinig zorg is geleverd en stelt dat zij zich niet op de juiste wijze kan verweren tegen algemene uitingen van anonieme bronnen en wijst er in dat verband op dat zij niet in de gelegenheid is gesteld om op de bevindingen van de rapporteurs te reageren alvorens de definitieve versie van het rapport werd vastgesteld en dat zij tot op heden geen kennis heeft kunnen nemen van een ongecensureerde versie van het rapport.
5.13.
De rechtbank oordeelt als volgt. De Gemeente maakt R2 c.s. zeer algemeen en ruim geformuleerde verwijten, die zij – mede gelet op de betwisting door R2 c.s. – maar zeer beperkt onderbouwt door te spreken over zowel Rigter B.V. als R2 B.V. (door de Gemeente telkens aangeduid als “de Rigtergroep”) en te verwijzen naar het rapport en de inhoud van enkele in het geding gebrachte verklaringen. Het had op de weg van de Gemeente gelegen om, zeker na het faillissement van Rigter B.V. haar stellingen op dit punt tot R2 B.V. te beperken en deze ook overigens meer concreet uit te werken. Dat faillissement heeft immers tot gevolg gehad dat het geding in conventie jegens Rigter B.V. van rechtswege is geschorst, zodat de rechtbank aan een beoordeling van de vorderingen tegen Rigter B.V. niet toekomt. De Gemeente heeft niet gesteld, toegelicht en onderbouwd waarom R2 B.V. zou zijn gehouden om de aan Rigter B.V. uitbetaalde pgb-gelden aan de Gemeente terug te betalen. De door de Gemeente voorgestane terugvordering van 25% van de door haar verstrekte en door SVB uitbetaalde pgb-gelden kan in deze procedure daarom niet zien op betalingen die zijn gedaan aan Rigter B.V. maar alleen nog betrekking hebben op (25% van de) uitbetalingen aan R2 B.V. Nu bijna 92% van de zorggelden aan Rigter B.V. is uitbetaald en slechts 8% aan R2 B.V. maakt het grootste deel van de vordering van de Gemeente tot terugbetaling geen onderdeel meer uit van deze procedure. Het gaat nu nog slechts om 25% van het aan R2 B.V. betaalde bedrag van € 328.213,50, zijnde een bedrag van € 82.053,38.
5.14.
Dat zou anders kunnen liggen ten aanzien van [gedaagde sub 4] en haar persoonlijke holding [gedaagde sub 3] De Gemeente heeft ten aanzien van deze partijen gesteld dat sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid. Ten aanzien van [gedaagde sub 4] heeft de Gemeente daarnaast nog gesteld dat zij een eigen onrechtmatige daad heeft gepleegd door het uitbetalen van pgb-gelden te bewerkstelligen door middel van het zetten van valse handtekeningen en vervalsen van urenspecifiaties. De rechtbank zal eerst deze onderdelen bespreken, alvorens zij nader ingaat op de stelling dat (door R2 B.V.) structureel te weinig zorg is geleverd.
Bestuurdersaansprakelijkheid
5.15.
In haar dagvaarding stelt de Gemeente dat sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid omdat [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 3] feitelijk en juridisch leiding hebben gegeven aan de (door de Gemeente gestelde) onrechtmatige gedragingen en daarvan ook financieel hebben geprofiteerd.
5.16.
Als een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis kan in beginsel alleen die vennootschap jegens een derde aansprakelijk zijn voor de schade die daardoor wordt veroorzaakt. Dit geldt voor een verbintenis uit overeenkomst, maar ook voor verbintenissen uit onrechtmatige daad of ongerechtvaardigde verrijking. Onder bijzondere omstandigheden kan uitzondering worden gemaakt op dat uitgangspunt en kan naast de vennootschap ook de bestuurder van die vennootschap aansprakelijk zijn. Daarbij gelden hoge eisen. Aan die bestuurder moet dan een persoonlijk ernstig verwijt kunnen worden gemaakt. Of er sprake is van een dergelijk verwijt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval. Zo kan sprake zijn van aansprakelijkheid van een bestuurder als deze namens de vennootschap een verbintenis met een schuldeiser is aangegaan en de vordering van de schuldeiser vervolgens onbetaald blijft en onverhaalbaar blijkt, terwijl de bestuurder bij het aangaan van die verbintenis wist of redelijkerwijze hoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden (HR 6 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB9521, NJ 1990/286 (Beklamel)). Ook kan persoonlijke aansprakelijkheid worden aangenomen als de bestuurder heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt, terwijl hij wist of redelijkerwijs had horen te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en geen verhaal zou bieden voor de schade die daardoor ontstaat (HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758 (Ontvanger/Roelofsen)). Dat [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 3] in dit geval verbintenissen zijn aangegaan of hebben toegelaten dat die werden aangegaan, waarvan bij voorbaat vaststond dat deze niet konden worden nagekomen en dat Rigter B.V en R2 B.V. geen verhaal zouden bieden bij schade die daarvan het gevolg zou zijn, is door de Gemeente niet gesteld. In het bijzonder heeft de Gemeente niets gesteld om aannemelijk te maken dat in de jaren 2015 en 2016, waarom het hier gaat, voorzienbaar was dat Rigter B.V. en R2 B.V. in financieel zwaar weer zouden raken. Die financiële problemen lijken namelijk vooral het gevolg van het besluit van de Gemeente om geen pgb’s meer te verstrekken aan budgethouders die zorg bij Rigter B.V. of R2 B.V. wilden inkopen. Ook overigens heeft de Gemeente niet aangegeven welk concreet persoonlijk ernstig verwijt zoals bedoeld in deze jurisprudentie [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 3] moet worden gemaakt. Het enkele feit dat [gedaagde sub 4] persoonlijk zou hebben geprofiteerd van een onrechtmatige daad van Rigter B.V. en/of R2 B.V. – als daarvan al sprake is; ook dat is door de Gemeente niet nader concreet toegelicht – doordat aan haar winsten van die vennootschappen zijn uitgekeerd, is daarvoor onvoldoende. Dat betekent dat ook als sprake zou zijn van onrechtmatig handelen door Rigter B.V. en/of R2 B.V. onvoldoende is komen vast te staan dat [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 3] voor de daardoor ontstane schade naast deze vennootschappen aansprakelijk zijn.
Eigen onrechtmatige daad [gedaagde sub 4] : valsheid in geschrifte
5.17.
Ten aanzien van haar stelling dat [gedaagde sub 4] een eigen onrechtmatige daad heeft gepleegd door het zetten van valse handtekeningen of vervalsen van urenspecificaties waardoor ten onrechte pgb-gelden aan Rigter B.V. en R2 B.V zijn uitbetaald, heeft de Gemeente erop gewezen dat uit het rapport blijkt dat budgethouders stellen dat op declaraties handtekeningen zijn geplaatst die niet van henzelf afkomstig zijn en dat urenspecificaties na ondertekening met extra uren werden aangevuld. [gedaagde sub 4] heeft ontkend dat valselijk handtekeningen zijn gezet en urenspecificaties zijn vervalst.
5.18.
Zoals hiervoor is besproken, heeft R2 c.s. toegelicht dat door SVB aan Rigter B.V. en R2 B.V. per budgethouder vaste maandbedragen werden betaald en dat voor die uitbetaling niet was vereist dat budgethouders declaraties bij SVB indienden. De Gemeente heeft dat niet weersproken. Daarmee heeft de Gemeente onvoldoende onderbouwd waarom het plaatsen van valse handtekeningen en vervalsen van urenspecificaties – als dat al zou hebben plaatsgevonden; ook dat is onvoldoende onderbouwd, nu de Gemeente geen concrete voorbeelden heeft uitgewerkt – heeft geleid tot uitbetalingen door SVB voor zorg die feitelijk niet werd verleend en daarmee sprake zou zijn van onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 4] jegens de Gemeente.
Onttrekkingen
De Gemeente stelt dat [gedaagde sub 4] in de periode van 1 december 2014 tot en met 19 september 2016 € 553.120,84 aan de Rigter-vennootschappen heeft onttrokken. Volgens het rapport gaat het om overboekingen door Rigter B.V., Rigterzorg B.V. en [gedaagde sub 3] en dus niet om overboekingen door R2 B.V. Uit het in het rapport opgenomen overzicht van bijschrijvingen volgt dat het gaat om huur, salaris, dagbesteding in de voormalige woning van [gedaagde sub 4] en niet nader omschreven en/of “tijdelijke” overboekingen. De rechtbank gaat hieraan voorbij omdat de Gemeente niet nader beargumenteert, specificeert en onderbouwt waarom deze betalingen, die slechts ten dele ten laste van Rigter B.V. zijn gekomen, jegens de Gemeente onrechtmatig zouden zijn of een ongerechtvaardigde verrijking zouden opleveren.
Tussenconclusie
5.19.
Op grond van het voorgaande moet worden aangenomen dat er onvoldoende grond is om te komen tot een toewijzing van de vordering van de Gemeente tot veroordeling van R2 c.s. tot vergoeding van (25% van) de door SVB in jaren 2015 en 2016 aan Rigter B.V. uitbetaalde pgb-gelden. Voorts is door de Gemeente onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid van [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 3] of aansprakelijkheid van [gedaagde sub 4] uit hoofde van een eigen onrechtmatige daad op grond waarvan voor deze partijen de verplichting bestaat tot vergoeding aan de Gemeente van (25% van) de door SVB in jaren 2015 en 2016 aan Rigter B.V. uitbetaalde pgb-gelden.
Het gaat in deze procedure daarom nog alleen om de vraag of R2 B.V. jegens de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door zich ten onrechte pgb-gelden te laten uitbetalen voor structureel niet of te weinig geleverde zorg.
Structureel te weinig zorg leveren II: R2 B.V
5.20.
Zoals hiervoor al is weergegeven, heeft de Gemeente ten aanzien van haar stelling dat 25% van de aan R2 B.V. uitbetaalde bedragen ten onrechte is uitbetaald, gewezen op bevindingen en verklaringen in het rapport. R2 c.s. is bij de totstandkoming van het rapport niet in de gelegenheid gesteld op de voorlopige bevindingen te reageren en heeft tot op heden niet van een ongecensureerde versie van het rapport kunnen kennisnemen. R2 c.s. heeft daardoor geen correcties in mogelijke feitelijke onjuistheden of onjuiste conclusies kunnen aanbrengen, geen toelichting of verduidelijking kunnen geven en weet niet welke budgethouders en medewerkers achter de geanonimiseerde verklaringen schuilgaan. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee niet voldaan aan het voor de Gemeente als overheidsorgaan geldende beginsel van hoor en wederhoor en zijn de bevindingen in het rapport daarom te eenzijdig om alleen daaraan de algemene gevolgtrekking te kunnen verbinden dat 25% van de aan R2 B.V. uitbetaalde pgb-gelden ten onrechte is uitbetaald. Nu R2 c.s. betwist dat te weinig zorg is geleverd en ten onrechte pgb-gelden zijn uitbetaald, heeft de Gemeente haar stellingen in zoverre onvoldoende onderbouwd. Dat ligt slechts anders ten aanzien van een aantal concrete casus van budgethouders, waarnaar de Gemeente heeft verwezen en waarin volgens de Gemeente ten onrechte pgb-gelden zijn uitbetaald. Van die casus zijn beschrijvingen gegeven in het rapport of zijn verklaringen van de desbetreffende budgethouders in het geding gebracht. Op de comparitie is gebleken dat het bij vier van deze casus gaat om budgethouders die zorg hebben ingekocht bij R2 B.V. Dat zijn de budgethouders [Naam B] , [Naam C] , [Naam D] en [Naam E] . Deze zijn ter zitting concreet aan de orde geweest en over deze casus hebben partijen hun standpunten over een weer kenbaar gemaakt.
5.21.
De rechtbank zal de vorderingen van de Gemeente daarom beperken tot deze concrete casus. Dat wil zeggen dat, als komt vast te staan dat in (een of meer van) deze casus sprake is geweest van onrechtmatig handelen, de omvang van de schade ook aan deze casus zal worden gerelateerd.
5.22.
Teneinde het debat te structureren, zal de rechtbank de Gemeente op de voet van artikel 22 Rv in de gelegenheid stellen haar stellingen bij akte nader toe te lichten en – uitgesplitst per casus – (in ieder geval) aan te geven welke concrete bedragen op welk moment door SVB aan R2 B.V. zijn uitbetaald en welk concreet gedeelte daarvan volgens de Gemeente onrechtmatig is uitbetaald. Daarnaast wil de rechtbank ten aanzien van de budgethouder [Naam D] worden geïnformeerd over de vragen in welke maanden van 2015 en 2016 de heer [Naam D] gedetineerd was en of en wanneer de in de periode van detentie uitbetaalde bedragen nadien door SVB of de Gemeente zijn teruggevorderd en/of door R2 B.V. zijn terugbetaald.
5.23.
R2 c.s. zal nadien de gelegenheid krijgen om bij antwoordakte te reageren. De rechtbank wil in die akte voorts ten aanzien van budgethouder [Naam E] door R2 B.V. aan de hand van stukken uit de administratie of anderszins worden ingelicht over de vraag of zij in de periode waarin ten behoeve van haar pgb-gelden werden uitbetaald volledig in Arnhem verbleef, dan wel of er ook periodes zijn geweest – en zo ja, welke – waarin zij verbleef op het adres waarop zij in Nijmegen in BRP stond ingeschreven.
5.24.
De Gemeente zal nadien de gelegenheid krijgen om bij antwoordakte op de casus [Naam E] te reageren. Daarna zal de zaak naar de rol worden verwezen voor vonnis.
5.25.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
in reconventie
5.26.
Gelet op de nauwe samenhang tussen conventie en reconventie, worden ook verdere beslissingen in reconventie aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
verwijst de zaak naar de rol van 19 september 2018 voor het nemen van de onder 5.22 bedoelde akte aan de zijde van de Gemeente;
6.2.
bepaalt dat R2 c.s. op een termijn van vier weken nadien op de akte van de Gemeente kan reageren;
6.3.
bepaalt dat de Gemeente op een termijn van vier weken nadien op de akte van R2 c.s. kan reageren;
6.4.
houdt iedere verdere beslissing aan;
in reconventie
6.5.
houdt de beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen, mr. D.M.I. de Waele en mr. T. Bertens en in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2018.