In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 26 juni 2018 uitspraak gedaan over de belastingplicht van [X] N.V. voor de precarioheffing opgelegd door de gemeente Neerijnen. De gemeente had aan eiseres voor het jaar 2017 twee aanslagen precariobelasting opgelegd, één voor het elektriciteitsnetwerk en één voor het aardgasleidingnetwerk. Eiseres betwistte de belastingplicht op grond van artikel 3 van de Verordening op de heffing en invordering van precariobelasting, stellende dat zij niet door de minister was aangewezen als netbeheerder en dat de tekst van de Verordening onduidelijk was, wat een schending van het rechtszekerheidsbeginsel zou betekenen. Daarnaast voerde eiseres aan dat er sprake was van een schending van het gelijkheidsbeginsel, omdat van het lokale drinkwaterbedrijf geen precariobelasting werd geheven.
De rechtbank oordeelde dat de tekst en bedoeling van artikel 3 van de Verordening voldoende duidelijk waren en dat eiseres wel degelijk belastingplichtig was. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken waarin dezelfde tekst over belastingplicht aan de orde was en concludeerde dat eiseres onder artikel 3, tweede lid, van de Verordening viel. De rechtbank verwierp ook het beroep op het rechtszekerheidsbeginsel, aangezien de bedoeling van de Verordening voor eiseres voldoende duidelijk was, gezien het feit dat zij eerder aanslagen had betaald zonder protest. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd eveneens afgewezen, omdat er geen sprake was van gelijke gevallen; de situatie van eiseres verschilde wezenlijk van die van het drinkwaterbedrijf, dat wel een overeenkomst met de gemeente had.
De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en legde geen proceskostenveroordeling op. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.