In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 1 december 2015 uitspraak gedaan over de heffing van precariobelasting door de gemeente aan eiseres, een N.V. die eigenaar is van het waterleidingnet in de gemeente. De gemeente had voor de jaren 2012, 2013 en 2014 aanslagen precariobelasting opgelegd, die door eiseres werden betwist. Eiseres stelde dat de gemeente niet bevoegd was om deze belasting te heffen, omdat er een overeenkomst uit 1959 bestond tussen haar rechtsvoorganger en de gemeente, die het recht verleende om waterleidingen aan te leggen en te onderhouden op gemeentegrond.
De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet bevoegd was om op te treden tegen de aanwezigheid van de waterleidingen, omdat de overeenkomst aan heffing in de weg stond. De rechtbank wees erop dat de gemeente alleen precariobelasting kan heffen als zij bevoegd is om op te treden tegen de aanwezigheid van voorwerpen op gemeentegrond. Aangezien de rechtbank vaststelde dat de gemeente geen bevoegdheid had om op te treden, kon er geen precariobelasting worden geheven. De rechtbank verklaarde de beroepen van eiseres gegrond, vernietigde de aanslagen en veroordeelde de gemeente in de proceskosten van eiseres.
De uitspraak benadrukt het belang van de uitleg van overeenkomsten en de rechtsopvolging bij juridische fusies. De rechtbank concludeerde dat de rechten en verplichtingen uit de overeenkomst uit 1959 zijn overgegaan op eiseres, die als rechtsopvolger van de oorspronkelijke partij kan worden beschouwd. De uitspraak heeft implicaties voor de wijze waarop gemeenten precariobelasting heffen en de voorwaarden waaronder dit kan gebeuren.