ECLI:NL:RBGEL:2018:214

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 januari 2018
Publicatiedatum
22 januari 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 4453
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding in WOZ-zaken met meerdere objecten en bezwaarschriften

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 22 januari 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de proceskostenvergoeding in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Eiseres, eigenaar van twee onroerende zaken, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikkingen die door de heffingsambtenaar van het Gemeentelijk Belastingkantoor Twente waren opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de bezwaren tegen de twee WOZ-beschikkingen in beginsel als één bezwaar moeten worden geteld voor de proceskostenvergoeding, ondanks dat het om losse objecten ging. Dit werd onderbouwd met het argument dat de werkzaamheden van de gemachtigde in dit geval niet wezenlijk verschilden van die in een situatie met afzonderlijke biljetten.

De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar gedeeltelijk vernietigd, specifiek voor wat betreft de beslissing over de kostenvergoeding. De rechtbank stelde de proceskostenvergoeding vast op een bedrag van € 2.109,80, waarbij rekening werd gehouden met de werkzaamheden van de gemachtigde en de hoorzitting. De rechtbank volgde het uitgangspunt van eenvoud, zoals verwoord in eerdere jurisprudentie, en concludeerde dat de gemaakte kosten voor de bezwaarschriften en de hoorzitting recht gaven op een vergoeding die overeenkomt met twee punten op basis van het puntensysteem.

De rechtbank heeft ook de vergoeding voor de taxatierapporten en kadastrale kosten vastgesteld, en uiteindelijk de totale kostenvergoeding voor de bezwaarfase op € 1.608,80 bepaald. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 18 januari 2018, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RechtbanK gelderland
Team belastingrecht
zaaknummers: AWB 17/4453
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 januari 2018
in de zaak tussen

[X] , wonende te [Z] , eiseres(gemachtigde: dr.ir. [gemachtigde] ),

en

de heffingsambtenaar van Gemeentelijk Belastingkantoor Twente, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 21 juli 2017, waarbij de bezwaren van eiseres tegen de aan haar opgelegde beschikkingen krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) en de daarmee samenhangende aanslagen onroerendezaakbelasting 2017 gegrond zijn verklaard.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 januari 2018. Namens eiseres zijn de gemachtigde en dr. [A] verschenen. Namens verweerder is [gemachtigde] verschenen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover het de beslissing over de kostenvergoeding betreft;
  • veroordeelt verweerder in de door eiseres in bezwaar en beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 2.109,80;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres te vergoeden.

Overwegingen

1. Eiseres is eigenaar van de onroerende zaken gelegen aan de [A-straat 1] en [A-straat 2] te [Z] (hierna: de woningen). Verweerder heeft voor beide woningen per waardepeildatum 1 januari 2016 voor het kalenderjaar 2017 in één geschrift de WOZ-beschikkingen bekendgemaakt.
2. Eiseres heeft bij afzonderlijke bezwaarschriften tegen beide WOZ-beschikkingen bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar is verweerder gedeeltelijk tegemoetgekomen aan de bezwaren van eiseres. Hij heeft de WOZ-waarden van de woningen verminderd. Voorts heeft verweerder aan eiseres een proceskostenvergoeding toegekend van € 748, bestaande uit een vergoeding van kosten voor het indienen van de bezwaarschriften van € 246, een vergoeding van kosten voor het horen van de gemachtigde van € 246, een vergoeding van kosten voor het indienen van twee taxatierapporten van € 242 en een vergoeding van de gemaakte kadastrale kosten van € 14.
3. In geschil is de hoogte van de proceskostenvergoeding in de uitspraak op bezwaar.
4. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de proceskostenvergoeding (ten minste) € 1.589 dient te bedragen. Volgens verweerder dient deze te worden vastgesteld op € 1.044,30. In de kern verschillen partijen van mening over de vraag of de bezwaren als één bezwaar moeten worden beschouwd dan wel als twee bezwaren. Dit heeft invloed op de hoogte van de vergoeding voor de bezwaarschriften en de hoorzitting. Ook is verweerder van mening dat weliswaar een te laag bedrag is vergoed voor de taxatierapporten, maar dat matiging van de vergoeding op zijn plaats is.
5. De rechtbank ziet aanleiding aan te sluiten bij het uitgangspunt van het arrest van de Hoge Raad van 9 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:19. Vanuit het oogpunt van eenvoud geldt als uitgangspunt dat bezwaren tegen meer aanslagen of beschikkingen op één biljet als één bezwaar gelden voor de proceskostenvergoeding. Of losse bezwaarschriften zijn ingediend of niet, maakt daarvoor geen verschil. De gemachtigde heeft ter zitting bevestigd dat dit uitgangspunt logisch is in zaken waarbij het om aanslagen en beschikkingen met betrekking tot één object gaat, bijvoorbeeld als de WOZ-waarde van invloed is op de gemeentelijke heffingen. Zij stelt dat dit uitgangspunt niet voor de hand ligt als het gaat om verschillende objecten. Naar het oordeel van de rechtbank gaat echter ook dan het argument van eenvoud op, omdat voor de vaststelling van het aantal bezwaren volstaan kan worden met het tellen van het aantal biljetten. Niettemin is de rechtbank gevoelig voor het argument dat de werkzaamheden van de gemachtigde in dit geval niet anders waren geweest wanneer de beide WOZ-beschikkingen op afzonderlijke biljetten waren vermeld. Omdat het verschillende objecten betreft, was het in dit geval ook goed mogelijk geweest afzonderlijke biljetten te versturen. De rechtbank is van oordeel dat dit enkele feit voldoende is voor het aannemen van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb). Het arrest van de Hoge Raad van 9 januari 2015 laat die ruimte ook. In dat geval was sprake van vier verschillende objecten, en is een factor 1,5 toegekend. Dit is weliswaar gebeurd omdat de zaak is aangemerkt als zware zaak (omdat het vier objecten waren), maar deze factor stemt overeen met de factor die zou hebben gegolden voor vier samenhangende zaken. De rechtbank zal daarom eerst beoordelen wat de vergoeding in dit geval was geweest als sprake was geweest van afzonderlijke biljetten.
6. In het onderhavige geval zou naar het oordeel van de rechtbank geen sprake zijn geweest van samenhangende zaken wanneer de bezwaarschriften als afzonderlijke bezwaren hadden gegolden. Anders dan de heffingsambtenaar is de rechtbank van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de werkzaamheden van de gemachtigde in beide zaken nagenoeg identiek konden zijn. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in zijn uitspraak van 6 december 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:9696 met verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 18 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:420, geoordeeld dat als in WOZ-zaken per afzonderlijk object aan de hand van de objectkenmerken en de toepasselijke waarderingsmethode de vastgestelde WOZ-waarde moet worden beoordeeld, in zijn algemeenheid niet kan worden gezegd dat de werkzaamheden van de gemachtigde in elk van die zaken nagenoeg identiek konden zijn. De werkzaamheden betreffen dan immers in niet onbetekenende mate de individuele omstandigheden per object. In dit geval is dat naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Wanneer de WOZ-beschikkingen waren bekendgemaakt op afzonderlijke biljetten, was voor beide bezwaarschriften een afzonderlijke vergoeding toegekend. Omdat de werkzaamheden voor de gemachtigde in dit geval feitelijk niet anders zijn dan als sprake was geweest van afzonderlijke biljetten, dient de gemachtigde naar het oordeel van de rechtbank niet het nadeel te dragen van de keuze van de heffingsambtenaar de beschikkingen op één biljet kenbaar te maken.
7. Voor de hoorzitting geldt naar het oordeel van de rechtbank hetzelfde. Dat feitelijk de werkzaamheden van de gemachtigde daarbij zeer beperkt van omvang waren en met name de taxateur het woord heeft gevoerd doet niet ter zake. Gelet op de uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 januari 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:696, kan ook gewicht worden toegekend aan de voorbereiding van de zaken. De gemachtigde heeft in ieder geval moeten beoordelen in hoeverre er andere argumenten naar voren moesten worden gebracht naast hetgeen de taxateur heeft vastgesteld. Overigens heeft de heffingsambtenaar erkend dat al snel recht bestaat op een vergoeding voor het bijwonen van een hoorzitting. De rechtbank ziet geen aanleiding te oordelen dat voor de hoorzitting de werkzaamheden van de gemachtigde ten aanzien van beide objecten wel nagenoeg identiek konden zijn, dus ook daarvoor zou recht op tweemaal een vergoeding bestaan wanneer de beschikkingen op afzonderlijke biljetten bekend waren gemaakt.
8. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding voor zowel de bezwaarschriften als de hoorzitting een vergoeding vast te stellen die overeenkomt met twee punten op grond van het puntensysteem. Doordat per 1 januari de tarieven zijn verhoogd, komt de vergoeding iets hoger uit dan is verzocht. De rechtbank leest in het beroepschrift niet dat eiseres heeft bedoeld de vergoeding te beperken en ziet in het noemen van de lagere bedragen door eiseres dan ook geen aanleiding de vergoeding tot die bedragen te beperken.
9. De taxateur heeft twee inpandige taxaties gedaan. Als uitgangspunt geldt een forfaitaire vergoeding van € 50 per uur vermeerderd met btw. Bij een inpandige taxatie wordt uitgegaan van een standaardaantal van vier uren. Verweerder heeft ter zitting - uiteindelijk - de stelling laten varen dat volstaan kan worden met vergoeding van in totaal zeven uren voor de beide taxaties en heeft ingestemd met vergoeding van acht uren. De rechtbank ziet geen aanleiding voor vaststelling van de vergoeding op een hoger bedrag dan € 50 per uur. Het eerst ter zitting gedane verzoek daartoe is niet onderbouwd. Er is slechts vermeld dat dit bedrag sinds 2012 niet is geïndexeerd. Dat is op zich juist, maar dat enkele feit acht de rechtbank onvoldoende grond van een hoger bedrag uit te gaan.
10. Partijen hebben geen verschil van mening over de vergoeding van kadastrale kosten.
11. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank de totale kostenvergoeding voor de bezwaarfase vastgesteld op € 1.608,80. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
- bezwaarschriften
€ 498
- horen
€ 498
- bijwonen hoorgesprek door taxateur
€ 60,50
- voorbereiding hoorgesprek door taxateur
€ 60,50
- taxatierapporten
€ 484
- kadastrale kosten
€ 7,80
Totaal
€ 1.608,80
12. De rechtbank vindt aanleiding verweerder daarnaast te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 501. Voor de beroepsfase is sprake van één zaak. Omdat het alleen nog om de hoogte van de proceskostenvergoeding gaat, is er naar het oordeel in de beroepsfase geen sprake van bijzondere omstandigheden en bovendien van een lichte zaak. Dat betekent dat de vergoeding is berekend op 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 0,5. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
13. De rechtbank heeft gelet hierop de totale vergoeding voor bezwaar en beroep bepaald op € 2.109,80. Verweerder kan hierop de in bezwaar toegekende vergoeding in mindering brengen voor zover hij die al heeft betaald.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, rechter, in aanwezigheid van S. Lensink MSc, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.