In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 22 januari 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de proceskostenvergoeding in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Eiseres, eigenaar van twee onroerende zaken, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikkingen die door de heffingsambtenaar van het Gemeentelijk Belastingkantoor Twente waren opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de bezwaren tegen de twee WOZ-beschikkingen in beginsel als één bezwaar moeten worden geteld voor de proceskostenvergoeding, ondanks dat het om losse objecten ging. Dit werd onderbouwd met het argument dat de werkzaamheden van de gemachtigde in dit geval niet wezenlijk verschilden van die in een situatie met afzonderlijke biljetten.
De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar gedeeltelijk vernietigd, specifiek voor wat betreft de beslissing over de kostenvergoeding. De rechtbank stelde de proceskostenvergoeding vast op een bedrag van € 2.109,80, waarbij rekening werd gehouden met de werkzaamheden van de gemachtigde en de hoorzitting. De rechtbank volgde het uitgangspunt van eenvoud, zoals verwoord in eerdere jurisprudentie, en concludeerde dat de gemaakte kosten voor de bezwaarschriften en de hoorzitting recht gaven op een vergoeding die overeenkomt met twee punten op basis van het puntensysteem.
De rechtbank heeft ook de vergoeding voor de taxatierapporten en kadastrale kosten vastgesteld, en uiteindelijk de totale kostenvergoeding voor de bezwaarfase op € 1.608,80 bepaald. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 18 januari 2018, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.