ECLI:NL:RBGEL:2018:1596
Rechtbank Gelderland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vaststelling dagloon Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen in verband met detentie
In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 10 april 2018 uitspraak gedaan over de vaststelling van het dagloon van eiser in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiser had in een deel van de referteperiode geen WW-uitkering ontvangen vanwege detentie, maar was later vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om af te wijken van de Wet WIA en het Dagloonbesluit. Eiser had zich beroepen op een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 8 juni 2016, waarin een vergelijkbare situatie werd behandeld. De rechtbank oordeelde echter dat de omstandigheden in de zaak van eiser niet vergelijkbaar waren met die in de uitspraak van de CRvB, omdat in die zaak sprake was van een WW-maatregel die leidde tot een punitieve sanctie. De rechtbank concludeerde dat de hoogte van het WIA-dagloon conform de geldende wet- en regelgeving was vastgesteld en dat de detentie van eiser geen reden was om het dagloon anders vast te stellen.
Eiser voerde verder aan dat het in strijd was met de beginselen van behoorlijk bestuur dat hij in een ongunstiger positie werd gebracht dan iemand die een WW-maatregel had ondergaan. De rechtbank volgde eiser hierin niet, omdat er een duidelijk verschil was tussen de situaties. Eiser stelde ook dat het vastgestelde WIA-dagloon geen redelijke afspiegeling was van zijn welvaartsniveau, maar de rechtbank oordeelde dat er geen fout was gemaakt door het bestuursorgaan en dat de berekening van het dagloon correct was. Eiser werd ook gewezen op de mogelijkheid om een civiele procedure te starten voor schadevergoeding wegens onrechtmatige vrijheidsontneming. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.