4.11De rechtbank komt tot de slotsom dat het bestreden besluit, voor zover eiseres daarbij een ontslagvergoeding van € 59.368,41 is toegekend, wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb dient te worden vernietigd. Het beroep is dan ook gegrond. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. Doende hetgeen verweerder had behoren te doen, zal de rechtbank het primaire besluit herroepen, voor zover daarbij geen ontslagvergoeding is toegekend, en bepalen dat eiseres een ontslagvergoeding wordt toegekend ter hoogte van het bruto maandsalaris (inclusief vakantietoeslag) x 20,5 (41 dienstjaren gedeeld door 2) x 1,5. Anders dan eiseres heeft betoogd, dient de eindejaarsuitkering niet in de berekening van de ontslagvergoeding te worden meegenomen.
5. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de proceskosten in bezwaar en in beroep van eiseres te veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.980,- (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 495,-, wegingsfactor 1). Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
6. Omdat het beroep gegrond is, dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,- aan haar te vergoeden.