ECLI:NL:RBGEL:2017:4989

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 mei 2017
Publicatiedatum
27 september 2017
Zaaknummer
302255 FZ RK 16/1202 en 314763 FZ RK 17/205
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van zorg- en opvoedingstaken en huwelijksgoederengemeenschap na echtscheiding

In deze beschikking van de Rechtbank Gelderland, uitgesproken op 22 mei 2017, is de verdeling van zorg- en opvoedingstaken over de minderjarige kinderen en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap aan de orde. De zaak betreft een echtscheiding tussen de man en de vrouw, waarbij de man als verzoeker en de vrouw als verweerster zijn aangeduid. De rechtbank heeft in een eerdere tussenbeschikking op 8 februari 2017 bepaald dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zal betalen van € 95,- per kind per maand. De verzoeken omtrent de verdeling van zorg- en opvoedingstaken en de verdeling van de huwelijksgemeenschap zijn in deze beschikking verder behandeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een vergaande echtscheidingsstrijd is tussen de ouders, met als gevolg dat de kinderen ernstig klem zitten en beschadigd zijn in hun hechting met de vader. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd dat er voor de kinderen geen ruimte is om contact met de vader te onderzoeken, behalve voor [kind 1], die zelf de wens heeft om vader te zien. De rechtbank heeft besloten dat [kind 1] minimaal eens per maand begeleid contact met de vader zal hebben, waarbij wordt toegewerkt naar onbegeleid contact.

Wat betreft de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap heeft de rechtbank vastgesteld dat de ontbinding van de gemeenschap op 12 mei 2016 heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft de waarde van verschillende goederen, zoals de Opel Zafira en de Citroën Pluriel Cabriolet, beoordeeld en de verdeling van de saldi op de bankrekeningen vastgesteld. De man heeft recht op de netto transitievergoeding van € 9.891,42, die buiten de gemeenschap valt, en de vrouw dient een totaalbedrag van € 13.955,70 aan de man te betalen. De rechtbank heeft de verdeling van de inboedel en andere goederen geregeld en de stacaravan zal worden terugverkocht zonder verdere verrekening.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummers: 302255 FZ RK 16/1202 en 314763 FZ RK 17/205
beschikking van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 22 mei 2017
in de zaak tussen:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats], gemeente [naam gemeente],
verzoeker, hierna te noemen de man,
advocaat: mr. C.L. van Olst te Arnhem,
t e g e n
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster, hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. F.J. Bosma te Apeldoorn.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Dit verloop blijkt uit:
de tussenbeschikking van deze rechtbank van 8 februari 2017;
het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, ingekomen op 6 april 2017;
het journaalbericht met bijlagen van mr. Van Olst van 24 april 2017;
het journaalbericht met bijlagen van mr. Bosma van 24 april 2017;
het proces-verbaal van de zitting op 4 mei 2017.
De zaak met nummer C/05/318369 / ZJ RK 17-269 (ondertoezichtstelling) is gelijktijdig behandeld.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank neemt over hetgeen in voormelde tussenbeschikking is overwogen en beslist en volhardt daarin.
2.2.
Bij voormelde tussenbeschikking heeft de rechtbank bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen aan de vrouw zal betalen € 95,- per kind per maand. De verzoeken omtrent de verdeling van zorg- en opvoedingstaken en de verdeling van de huwelijksgemeenschap zijn aangehouden.
verdeling zorg- en opvoedingstaken
2.3.
Op 28 maart 2017 heeft de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geadviseerd over de verdeling van zorg- en opvoedingstaken. Uit dit rapport komt naar voren dat er sprake is van een vergaande echtscheidingsstrijd tussen ouders, als gevolg waarvan een flinke juridische en emotionele strijd wordt gevoerd. Beide ouders geven een andere beleving weer van de huwelijkse periode. Zo stelt moeder dat sprake was van huiselijk geweld, hetgeen door vader wordt betwist. Duidelijk is dat de kinderen langdurig zijn blootgesteld aan onveiligheid waardoor zij mogelijk onvoldoende zijn toegekomen aan ontwikkelingstaken die passen bij hun leeftijd. De kinderen zitten ernstig klem en zij zijn beschadigd in hun hechting met vader. De kinderen hebben weinig tot geen positieve herinneringen aan vader. De Raad heeft naar voren gebracht dat het opvallend en zorgelijk is dat de kinderen in het voorjaar van 2016 nog open stonden voor (begeleid) contact met vader, maar dat dit (met uitzondering van [kind 1]) na incidenten in de zomer van 2016 is veranderd. De kinderen zijn erg volhardend in hun afwijzing en de situatie tussen de ouders is zo ernstig dat er voor de kinderen geen ruimte is om mogelijkheden van contact met vader te onderzoeken. Gebleken is dat de Raad op dit moment geen mogelijkheden ziet voor contact tussen vader en [kind 2], [kind 3], [kind 4] en [kind 5]. Zij staan daar niet voor open en gelet op hun leeftijd is het belangrijk dat zij daarin serieus worden genomen. Ten aanzien van [kind 1], die zelf de wens heeft om vader te zien, is gebleken dat het belangrijk is dat haar wel die kans wordt geboden. Een frequentie van minimaal eens per maand moet haalbaar zijn en er dient te worden toegewerkt naar onbegeleide omgang. Gebleken is dat hulpverlening voor zowel ouders als de kinderen daarbij noodzakelijk is. Het is belangrijk dat de kinderen de ruimte krijgen om hetgeen zij hebben meegemaakt te verwerken en om los van het conflict tussen ouders te onderzoeken wat dit betekent in het contact met vader. Ook is ondersteuning en begeleiding voor ouders nodig, zodat zij kunnen komen tot een situatie of vorm waarin zij als ouders, los van eigen emoties, met elkaar kunnen communiceren en overleggen over hun kinderen. Hulpverlening in het vrijwillig kader (Lindenhout en een drangtraject van de GI) zijn ontoereikend gebleken. De Raad heeft daarom verzocht de kinderen onder toezicht te stellen, welk verzoek bij beschikking van deze rechtbank van 11 mei 2017 is toegewezen (met nummer…).
2.4.
Zowel de man als de vrouw hebben zich gerefereerd aan het advies van de Raad. De rechtbank zal hierna, in het belang van de minderjarigen, conform het advies van de Raad beslissen.
verdeling huwelijksgoederengemeenschap
2.5.
Voorts is in geschil de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap. De verzoeken van partijen strekken ertoe dat de rechtbank de (wijze van) verdeling vaststelt.
2.6.
Voor de beoordeling van de samenstelling en omvang van de gemeenschap is de datum van ontbinding bepalend, tenzij partijen daarvoor een andere datum hebben afgesproken. Niet in geschil is dat dient te worden uitgegaan van 12 mei 2016.
2.7.
Voor de bepaling van de waarde bij de verdeling moet, tenzij hierna anders wordt bepaald, worden uitgegaan van de waarde ten tijde van de verdeling.
2.8.
De rechter die, in een geval waarin de deelgenoten geen overeenstemming over de verdeling van een gemeenschap kunnen bereiken, de verdeling daarvan op de voet van artikel 3:185 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) vaststelt, dient daarbij, zoals in dat artikel is bepaald, naar billijkheid rekening te houden met de belangen van partijen en, indien dat aan de orde is, het algemeen belang. Voorts is de rechter die de verdeling vaststelt bij de vaststelling van de verdeling niet expliciet gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben gevorderd en behoeft hij niet – expliciet – in te gaan op hetgeen partijen hebben aangevoerd.
2.9.
Door partijen zijn de volgende bestanddelen aangedragen:
a. Opel Zafira;
b. Citroën Pluriel Carbriolet;
c. stacaravan;
d. inboedel;
e. saldi op de bankrekeningen (inclusief transitievergoeding);
f. uitvaartverzekeringen.
Opel Zafira
2.10.
Niet in geschil is dat de Opel Zafira op 5 oktober 2016 door de man is verkocht voor een bedrag van € 1.225,-.
2.11.
De vrouw stelt dat de man de Opel Zafira zonder overleg met haar heeft verkocht. Zij had een aanbod van een vriendin die de auto voor € 1.750,- wilde overnemen. De man stelt dat de auto in slechte staat verkeerde, was afgekeurd en dat hij een keuze moest maken tussen verkoop voor € 1.225,- of naar de sloop.
2.12.
De rechtbank is van oordeel dat de man genoegzaam heeft onderbouwd dat het bedrag dat hij heeft gekregen voor de auto een redelijk bedrag is. Om die reden zal de rechtbank uitgaan van € 1.225,-. De vrouw heeft niet (met stukken) onderbouwd dat de auto meer waard was dan wel dat zij de auto voor een hoger bedrag had kunnen verkopen. De man dient hiervan de helft te vergoeden aan de vrouw.
Citroën Pluriel Carbriolet
2.13.
Niet in geschil is dat de Citroën Pluriel Cabriolet door de vrouw is ingeruild voor een andere auto en dat de vrouw als inruilwaarde een bedrag heeft ontvangen van € 1.000,-.
2.14.
De vrouw stelt dat er, nadat al enkele reparaties hadden plaatsgevonden, veel schade aan de auto was en dat gelet op de kosten het de moeite niet waard was om hem te repareren. De auto is verkocht aan een Nissan-dealer en er mag daarom van worden uitgegaan dat de inruilwaarde klopt. De man is, onder verwijzing naar de ANWB-koerslijst, van mening dat uit dient te worden gegaan van € 3.200,-. Ook op Marktplaats worden dergelijke auto’s, ongeacht de staat, voor een hoger bedrag aangeboden. De prijs die de vrouw heeft ontvangen is veel te laag. Zij heeft onvoldoende onderbouwd dat de schade aan de auto zodanig was dat zij maar € 1.000,- voor de auto kreeg.
2.15.
De rechtbank overweegt dat de ANWB-koerslijst alleen iets zegt over de waarde van een auto in het algemeen, maar dat daarin geen rekening wordt gehouden met eventuele schade aan een auto. De rechtbank is van oordeel dat ervan uit mag worden gegaan dat de Nissan-dealer waar de vrouw de auto heeft ingeruild een betrouwbare inschatting heeft gemaakt van de waarde en de rechtbank zal daarom uitgaan van de op de factuur genoemde (inruil)waarde van € 1.000,-. De vrouw dient hiervan de helft te vergoeden aan de man.
stacaravan
2.16.
Partijen zijn overeengekomen dat de stacaravan wordt (terug)verkocht aan de campingeigenaar tegen kwijtschelding van stageld voor het jaar 2017. Hierop hoeft derhalve geen beslissing te worden genomen. De inboedel van de stacaravan zal hierna onder ‘inboedel’ worden besproken.
inboedel
2.17.
De man stelt dat hij de woning heeft moeten verlaten en dat hij alleen wat lijfsgoederen heeft meegenomen. De drumspullen die hij heeft meegenomen waren niet zijn eigendom, maar die had hij in bruikleen van zijn sponsor. De hoofdmoot van alle goederen is achtergebleven bij de vrouw. Hij zou graag nog een aantal goederen ontvangen, maar vreest dat de vrouw daaraan niet zal meewerken. Daarom stelt de man primair voor om de inboedel bij de vrouw te laten en de waarde van de gehele inboedel te schatten op € 4.000,-, zodat de vrouw € 2.000,- aan de man dient te betalen. Subsidiair zou hij graag de spullen ontvangen zoals verzocht bij journaalbericht van 10 november 2016 (productie 9). Hij heeft wel al een hoge druk reiniger gekregen, maar dat was de blauwe van zijn vader. De gele, die de man van zijn verjaardagsgeld heeft gekocht, is nog bij de vrouw. De Harman Karbon-set stond in de woonkamer, de man heeft deze voor zijn verjaardagsgeld gekocht en maakte er ook beroepsmatig gebruik van. Hij zou deze graag terugkrijgen. Ten aanzien van de inboedel uit de stacaravan wijst de man erop dat er, evenals bij een aantal andere stacaravans op de camping, is ingebroken bij de stacaravan en dat de waardevolle spullen zijn verdwenen. Hij heeft een proces-verbaal van aangifte overgelegd.
2.18.
De vrouw heeft naar voren gebracht dat hetgeen de man heeft meegenomen de waarde overstijgt van wat is achtergebleven bij de vrouw en dat de inboedel feitelijk al is verdeeld. Zij kan instemmen dat de man nog wat goederen uit zijn lijst ontvangt, te weten het bestek en de pannen (de helft bevindt zich in de stacaravan), de grijze kast of de witte vitrinekast, de tuintafel met tien stoelen, een wit dressoir van Ikea, de salontafel, twee transparante Ikea-stoelen, de droger en een Senseo. De door de man gewenste Harman Kardon-set is van de oudste zoon, de hoge drukreiniger en de heggenschaar heeft de man al gekregen. De vrouw zou ook graag de houten staande lamp houden, omdat haar zoon heeft geholpen bij het maken van deze lamp.
2.19.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Ter zitting is gebleken dat de vrouw instemt met een aantal door de man verzochte goederen. De rechtbank zal om die reden dan ook voorbij gaan aan het primaire verzoek van de man. Zij gaat ervan uit dat de vrouw de hierna te noemen goederen zonder meer afgeeft aan de man. De rechtbank zal bepalen dat, zonder verdere verrekening, in ieder geval de volgende goederen aan de man worden toegedeeld:
 grijze kast;
 de buitentafel met tien stoelen;
 een wit dressoir (Ikea);
 salontafel;
 twee transparante stoelen (Ikea);
 droger;
 de helft van de pannen en de helft van het bestek;
 de oranje Senseo.
Ten aanzien van de Harmon Kardon-set, overweegt de rechtbank dat de vrouw tegenover de gemotiveerde stelling van de man onvoldoende heeft onderbouwd dat deze de zoon van partijen toekomt, zodat de rechtbank deze eveneens toedeelt aan de man. Ook de door de man genoemde heggenschaar en (gele) hoge drukreiniger (Karcher) deelt de rechtbank aan de man toe. De houten staande lamp deelt de rechtbank aan de vrouw toe, gelet op haar niet betwiste stelling hier emotionele waarde bij te hebben. De rechtbank overweegt tot slot dat de man genoegzaam (met stukken) heeft onderbouwd dat de drumspullen die hij heeft meegenomen gesponsord zijn en dat daaraan geen waarde moet worden toegekend. Aan de inboedel van de stacaravan zal eveneens geen waarde worden toegekend, te meer nu de man (genoegzaam onderbouwd) heeft gesteld dat bij een inbraak de waardevolle zaken zijn weggenomen. Het is aan partijen om, indien zij daar behoefte aan hebben, nog onderling afspraken te maken indien zij nog zaken uit de stacaravan willen hebben.
saldi op de bankrekeningen (inclusief transitievergoeding)
2.20.
Niet in geschil is dat op de peildatum de volgende saldi op de bankrekeningen stonden:
- 3093.94.449 € 11.237,00
-
3050.02.574 € 782,31
totaal € 12.019,31
Voorts is niet in geschil dat op de overige rekeningen geen saldo meer stond op de peildatum.
2.21.
Partijen zijn het er daarnaast over eens dat de bedragen die de vrouw in de eerste week van juni 2016 van de gezamenlijke rekening heeft gehaald, te weten € 1.597,33 (uitkering UWV) en € 247,- (salaris Popschool), in het geheel aan de man toekomen.
2.22.
De man stelt dat in beginsel de saldi, zoals aanwezig op de peildatum, op de bankrekeningen van partijen verdeeld moet worden. Daarbij dient wel rekening te worden gehouden met de bedragen die de vrouw, voor en na de peildatum, heeft weggesluisd naar haar eigen rekening. Dit betreffen de volgende bedragen:
- op 26 april 2016: € 11.239,- van de gezamenlijke spaarrekening naar de eigen rekening van de vrouw met als toelichting “veiligstellen transitievergoeding”;
- op 2 mei 2016: € 1.000,- van de gezamenlijke spaarrekening naar de gezamenlijke betaalrekening en vervolgens naar de eigen rekening van de vrouw met als toelichting “1.000,00 euro opgenomen compensatie”;
- op 18 mei 2016: € 1.272,- van de gezamenlijke rekening naar de eigen rekening van de vrouw, dit betrof een belastingteruggave over het jaar 2015.
De man stelt in beginsel recht te hebben op de volledige transitievergoeding en de helft van de overige twee overboekingen. Volgens de vrouw zijn deze bedragen gebruikt voor gezamenlijke lasten en levensonderhoud, maar zij ontving daarvoor ook al kinderalimentatie. De man heeft deze bijdrage weliswaar niet direct kunnen voldoen, aangezien de vrouw al het geld had weggesluisd, maar hij heeft thans geen achterstand meer. Bij vaststelling van deze bijdragen is bovendien rekening gehouden met het woonlastenforfait van de vrouw. De vrouw was vanaf mei 2016 al op de hoogte van het feit dat de man de vergoeding zou terugvorderen, dus zij had daarmee rekening dienen te houden. Ten aanzien van de € 1.000,- die de vrouw heeft weggesluisd op 2 mei 2016, merkt de man op dat hij betwist dat sprake was van € 1.000,- contant geld in de drumruimte. Derhalve was er voor de vrouw geen reden om dit te compenseren. Ten aanzien van de belastingteruggave op 18 mei 2016 merkt de man op dat hij betwist dat dit is gebruikt voor reparatie van de auto van de vrouw. De vrouw heeft dit op geen enkele wijze onderbouwd. De man stelt voorts dat hij onlangs een bedrag van € 265,- aan de Belastingdienst heeft betaald. Dit bedrag zag op het jaar 2015, zodat hij de helft van de vrouw terugvordert. Ten aanzien van de transitievergoeding, een netto bedrag van € 9.891,42, merkt de man op dat deze verknocht is en derhalve buiten de gemeenschap valt. De man wijst ter onderbouwing op diverse jurisprudentie, waaronder de uitspraken van de Hoge Raad van 17 oktober 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BE9080) en 24 juni 2016 (ECLI:NL:HR:2016:1293) en de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 december 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:8785). Daaruit volgt dat met name relevant is waarvoor de vergoeding is bedoeld en op welke periode de vergoeding ziet. Het doet niet ter zake of de vergoeding ineens of in delen wordt overgemaakt. In dit geval ziet de transitievergoeding, op enkele dagen na, op de periode na de ontbinding van de gemeenschap en is deze bedoeld ter aanvulling van een lager inkomen en ter omscholing. De man heeft het geld daarvoor ook daadwerkelijk nodig, te meer bij de berekening van de alimentatie is uitgegaan van een hoger inkomen dan de man thans heeft en kort geleden wederom een dienstverband is beëindigd, zodat hij is aangewezen op een WW-uitkering. De (netto) transitievergoeding dient derhalve geheel aan de man toe te komen en in mindering te worden gebracht op de saldi van de bankrekeningen. Het restant van de saldi kan daarna tussen partijen worden gedeeld.
2.23.
De vrouw stelt dat zij de door de man genoemde bedragen heeft veilig gesteld omdat de man in het verleden ook al eens is vertrokken en de vrouw zonder geld had achtergelaten. De vrouw heeft het geld onder meer gebruikt voor de vaste (gezamenlijke) lasten en voor de kosten van de kinderen. De saldi zoals deze op 12 mei 2016 op de bankrekeningen stonden, zijn besteed en de vrouw is van mening dat de man niets meer te vorderen heeft van de vrouw. De man was op grond van artikel 1:81 en 1:82 van het BW ook gehouden de vrouw het nodige te verschaffen, het huwelijk was immers nog niet beëindigd. Het is juist dat er een beschikking lag voor het betalen van alimentatie door de man, maar dat deed hij eerst niet. De € 1.000,- die de vrouw heeft veiliggesteld was een compensatie voor het contante geld dat de man in de drumruimte bewaarde. De vrouw betwist, onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 22 maart 1996 (ECLI:NL:HR:1996:ZC2025), dat de transitievergoeding verknocht was. De vergoeding is immers ineens uitgekeerd. Daarnaast heeft de man de vergoeding ontvangen voor de peildatum, zodat de vergoeding in de gemeenschap valt.
2.24.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. De rechtbank is, met de man, van oordeel dat dient te worden uitgegaan van de saldi van de bankrekeningen op de peildatum zoals genoemd onder rechtsoverweging 2.20. De stelling van de vrouw dat dit geld inmiddels is besteed en derhalve niet meer kan worden verdeeld, gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op. De vrouw kon immers op dat moment al aanspraak maken op de alimentatie. Dat de man dit in de eerste periode nog niet betaalde, is geheel aan de vrouw te wijten. Zij had immers al het geld van de gezamenlijke rekening overgemaakt naar haar eigen rekening, waaronder de WW-uitkering en het salaris van de man, zodat hij geen bijdrage meer kon voldoen. Dat de vrouw vervolgens de alimentatie die zij ontving niet opzij heeft gezet voor een latere verrekening in het kader van de verdeling van de gemeenschap, dient voor haar eigen risico te komen.
2.25.
Ten aanzien van de door de man ontvangen transitievergoeding overweegt de rechtbank het volgende. Vaststaat dat de man op 25 april 2016 van zijn voormalige werkgever een transitievergoeding heeft ontvangen van netto € 9.891,42 en dat de vrouw (onder meer) dit bedrag op 26 april 2016 heeft overgemaakt naar haar eigen rekening. In geschil is de vraag of deze vergoeding verknocht is aan de man en daarmee buiten de gemeenschap valt.
2.26.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad (zie HR 17 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9080 en HR 24 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1293) hangt het antwoord op de vragen of een goed op de voet van art. 1:94 lid 3 BW op enigerlei bijzondere wijze aan een der echtgenoten is verknocht en, zo ja, in hoeverre die verknochtheid zich ertegen verzet dat het goed in de gemeenschap valt, af van de aard van dat goed, zoals deze aard mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald. In een geval waarin de werkgever een aan de betrokken echtgenoot toegekende ontslagvergoeding, die was bestemd tot vervanging van toekomstig gederfd loon, als koopsom voor een stamrechtverzekering onder een verzekeringsmaatschappij had gestort, heeft de Hoge Raad als volgt geoordeeld. Bij de beantwoording van de vraag of de uit de stamrechtverzekering voortvloeiende aanspraken in de huwelijksgemeenschap vallen, moet onderscheid worden gemaakt tussen aanspraken die zien op de periode vóór en aanspraken die zien op de periode na ontbinding van de huwelijksgemeenschap. Deze laatste vallen, nu zij strekken tot vervanging van inkomen dat de echtgenoot bij voortzetting van de dienstbetrekking na die ontbinding zou hebben genoten, evenmin in de gemeenschap als de uit een bestaande arbeidsverhouding voortvloeiende aanspraak op voor nog te verrichten arbeid te ontvangen loon.
2.27.
In de op 30 december 2015 ondertekende beëindigingsovereenkomst staat onder 3.1 opgenomen:
“(…) De transitievergoeding dient ter aanvulling op een eventuele uitkering krachtens de sociale verzekeringswetten, dan wel op een elders te verdienen lager salaris. (…)”. Voorts staat vast dat de man de vergoeding een aantal dagen voor de ontbinding van de gemeenschap heeft ontvangen. De rechtbank is met de man van oordeel dat de transitievergoeding (in ieder geval voor het overgrote deel) ziet op de periode na de ontbinding en derhalve buiten de gemeenschap valt. Dat de vergoeding ineens is overgemaakt en niet in delen acht de rechtbank niet relevant. De vergoeding ziet immers op de aanvulling van het inkomen van de man over een langere periode.
2.28.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank de (netto) transitievergoeding in mindering brengen van het saldo op de bankrekeningen van partijen (€ 12.019,31) en aan de man toedelen, alvorens het restant tussen partijen dient te worden gedeeld. Dit alles leidt ertoe dat de vrouw aan de man dient te betalen een bedrag van € 9.891,42 (transitievergoeding), waarna de helft van het saldo (€ 2.127,89) aan ieder der partijen toekomt.
2.29.
Ten aanzien van het bedrag van € 1.000,- die de vrouw voor de peildatum, op 2 mei 2016, van de rekening heeft afgehaald, overweegt de rechtbank dat de vrouw tegenover de gemotiveerde betwisting van de man, op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat de man € 1.000,- contant geld onder zich had. Het bedrag dat de vrouw van de rekening heeft gehaald had derhalve nog op de rekening moeten staan en zal door de rechtbank worden gedeeld. Dit betekent dat de vrouw € 500,- aan de man dient te betalen.
2.30.
Ten aanzien van de belastingteruggave over 2015 van € 1.272,- die op 18 mei 2016 op de rekening is gestort en het bedrag van € 265,- dat de man na de peildatum nog over 2015 heeft moeten betalen aan de Belastingdienst, is de rechtbank van oordeel dat ook deze bedragen door partijen dienen te worden gedeeld aangezien deze in het geheel zien op een periode dat partijen nog gehuwd waren. Door de vrouw is onvoldoende onderbouwd dat dit bedrag is gebruikt voor de reparatie van de auto. Dit betekent dat de vrouw een bedrag van € 636,- alsmede een bedrag van € 132,50 aan de man dient te vergoeden.
2.31.
Voor zover de vrouw ter zitting heeft bedoeld dat zij nog vorderingen heeft op de man, heeft zij deze niet geconcretiseerd dan wel onvoldoende onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbij zal gaan.
uitvaartverzekeringen
2.32.
De vrouw heeft verzocht dat de uitvaartverzekeringen van de kinderen van partijen op haar naam worden gezet. Met name de oudste zoon van partijen heeft die wens.
2.33.
De man heeft ter zitting naar voren gebracht dat de kinderen thans (gratis) bij de man op zijn polis zijn meeverzekerd en dat het de vrouw vrij staat om de kinderen zelf mee te verzekeren. De man heeft hier geen bezwaar tegen.
2.34.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank gebleken dat de vrouw zelfstandig de kinderen op een door haar af te sluiten uitvaartverzekering kan bijschrijven, zodat de rechtbank hierover niet hoeft te beslissen.
conclusie
2.35.
Resumerend komt de rechtbank tot het volgende.
Aan de man wordt toegedeeld/-gerekend:
 de inboedelgoederen zoals vermeld onder ro. 2.19 zonder nadere
verrekening;
 de helft van de waarde van de Opel Zafira € 612,50;
 de helft van de waarde van de Citroën Pluriel Cabriolet, € 500,00;
 de helft van het restant-saldo € 1.063,95;
 de helft van de € 1.000,- door de vrouw opgenomen € 500,00;
 de helft van de belastingteruggave en het door de man
betaalde bedrag over 2015 € 768,50.
Aan de vrouw wordt toegedeeld/-gerekend:
 de inboedelgoederen die zij thans onder zich heeft, met uitzondering van de goederen genoemd in ro. 2.19 die aan de man worden toegedeeld zonder nadere
verrekening;
 de helft van de waarde van de Opel Zafira, € 612,50;
 de helft van de waarde van de Citroen Pluriel Cabriolet € 500,00;
 de helft van het restantsaldo € 1.063,95;
 de helft van de € 1.000,-- , door de vrouw opgenomen € 500,00;
 de helft van de belastingteruggave/betaling 2015 € 768,50.
Het totale gemeenschappelijke vermogen is € 6.889,90, waarvan ieder van partijen recht heeft op de helft, zijnde € 3.444,95. De man beschikt over € 1.225,00, de vrouw over het restant (€ 5.664,90). Zij dient derhalve een bedrag van € 2.219,95 aan de man te betalen.
Daarnaast dient zij de bedragen van de WW, Popschool en transitievergoeding aan de man te betalen (in totaal € 11.735,75), zodat zij in totaal een bedrag van € 13.955,70 aan de man dient te betalen.
De stacaravan zal terugverkocht worden tegen het stageld van 2017, zodat daaruit geen verrekening over en weer volgt.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verdeelt de zorg- en opvoedingstaken over de minderjarige kinderen aldus:
dat voor [kind 2], [kind 3], [kind 4] en [kind 5] geen regeling wordt bepaald, doch dat samen met de gezinsvoogd zal worden gekeken naar mogelijkheden voor contactherstel;
dat [kind 1] minimaal eens per maand begeleid contact heeft met vader, waarbij wordt toegewerkt naar onbegeleid contact;
3.2.
stelt de verdeling vast zoals vermeld onder rechtsoverweging 2.35;
3.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S. Kuypers, rechter, in tegenwoordigheid van mr. N. Postema, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2017.