ECLI:NL:RBGEL:2017:3973

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 juli 2017
Publicatiedatum
26 juli 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2153
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag ontslag onder toekenning stimuleringspremie door Belastingdienst

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 27 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een ambtenaar bij de Belastingdienst, en de Staatssecretaris van Financiën. Eiseres had op 10 maart 2016 een aanvraag ingediend voor ontslag onder toekenning van een stimuleringspremie (variant A), maar deze aanvraag werd door de Belastingdienst afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing onterecht was, omdat de Belastingdienst geen beleidsvrijheid had om de aanvraag te weigeren. Eiseres had levensloopverlof aangevraagd en was van plan om met pensioen te gaan, maar de rechtbank stelde vast dat er geen ondubbelzinnige wilsuiting van eiseres was om ontslag te nemen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en oordeelde dat de Belastingdienst een nieuwe beslissing op bezwaar moest nemen, waarbij de rechtbank ook de proceskosten van eiseres vergoedde. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van de Belastingdienst onder het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) en de voorwaarden voor het toekennen van een stimuleringspremie.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 17/2153

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 juli 2017

in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.L.A. Helmer),
en

de Staatssecretaris van Financiën, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 juni 2016 (het primaire besluit), verzonden op 17 augustus 2016, heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor ontslag onder toekenning van een stimuleringspremie (variant A) afgewezen.
Bij besluit van 23 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mevrouw mr. G.B. Honders.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.2
Eiseres, die geboren is op [geboortedatum] 1952, is vanaf 1 augustus 1970 werkzaam geweest bij de [Belastingdienst]
1.3
Eiseres heeft op 28 april 2015 levensloopverlof aangevraagd voor de periode van 1 oktober 2015 tot en met 29 september 2016. Deze aanvraag is toegewezen. Eiseres heeft op 30 september 2015 een afscheidsreceptie gehouden. Ook heeft zij haar bedrijfsmiddelen ingeleverd.
1.4
Op 20 mei 2015 is de Investeringsagenda Belastingdienst gepresenteerd. De Investeringsagenda Belastingdienst is een verbeterprogramma voor de Belastingdienst waardoor naar verwachting ongeveer 5.000 functies komen te vervallen.
1.5
Op 23 november 2015 heeft de Directeur-Generaal van de Belastingdienst het Georganiseerd Overleg Belastingdienst (GOBD) een voorstel gedaan voor vrijwillige mobiliteit en een uitwerking voorgesteld van het rijksbrede Van-Werk-Naar-Werkbeleid (VWNW-beleid) voor de Belastingdienst. Dit is op 24 november en 8 december 2015 bekendgemaakt op intranet. In het overleg van 14 januari 2016 is hierover door het GOBD definitief overeenstemming bereikt. Dit is op 18 januari 2016 op intranet bekendgemaakt. In dit VWNW-beleid, hierna: de Regeling Belastingdienst, is opgenomen dat medewerkers van de Belastingdienst die de veranderingen door de Investeringsagenda niet willen afwachten onder meer afspraken kunnen maken over directe uitstroom met een stimuleringspremie (variant A). Medewerkers van de Belastingdienst konden zich met ingang van 1 februari 2016 aanmelden voor deze variant van de vrijwillige fase van het VWNW-beleid.
1.6
Eiseres heeft op 10 maart 2016 een aanvraag gedaan voor ontslag met ingang van 29 september 2016 onder toekenning van een stimuleringspremie (variant A). Hierover heeft zij op dezelfde datum een gesprek gehad met een HR-adviseur van Switch. Op 30 juni 2016 heeft zij haar aanvraag herhaald.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres voor ontslag onder toekenning van een stimuleringspremie (variant A) afgewezen. Hieraan is ten grondslag gelegd dat uit de feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat sprake is van een eigen en in vrijheid genomen beslissing van eiseres om de Belastingdienst met ingang van 25 september 2018 te verlaten. Zij is met levensloopverlof gegaan om aansluitend met pensioen te gaan. Zij heeft middels een afscheidsreceptie afscheid genomen van de Belastingdienst en al haar bedrijfsmiddelen ingeleverd. Stimulering van het ontslag van eiseres is dan ook niet nodig. Het toch toekennen van een stimuleringspremie aan eiseres zou in strijd komen met de doelstelling van de vertrekbevorderende maatregelen. In dit verband is gewezen op de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 4 mei 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1730) en 18 mei 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1836).
3. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder geen beleidsvrijheid heeft om haar aanvraag af te wijzen, aangezien in artikel 49tt, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) is bepaald dat aan de VWNW-kandidaat op zijn aanvraag een stimuleringspremie wordt toegekend, indien hij afziet van zijn aanspraak op het begeleidingstraject en de voorzieningen, bedoeld in paragraaf 3 van hoofdstuk VIIbis. Het is naar de mening van eiseres dan ook niet relevant of een medewerker gestimuleerd moet worden om met ontslag te gaan. Niet is vereist dat de ambtenaar door het aanbieden van een stimuleringspremie bewogen wordt om gebruik te maken van de vertrekregeling. Zij vindt daarvoor steun in het volgende. Medewerkers die per 1 januari 2016 of later via P-Direkt om ontslag hadden verzocht, zijn in de gelegenheid gesteld om dat verzoek in te trekken zolang op dat verzoek nog niet was beslist. Ondanks dat deze medewerkers al zouden vertrekken, konden zij een beroep doen op de stimuleringspremie. Voorts blijkt uit de FAQ van 14 januari 2016 dat een stimuleringspremie niet geweigerd kan worden, indien de ambtenaar voldoet aan de voorwaarden. Ten slotte geldt dat het VWNW-beleid, zoals dat in hoofdstuk VII-bis van het ARAR is neergelegd “wezenlijk anders is dan de werkwijze zoals beschreven in hoofdstuk VII van het ARAR” (Besluit van 6 december 2013, Stb. 2013/540, p. 18). Dit is een duidelijke aanwijzing dat bij de toepassing van artikel 49tt ARAR niet zonder meer ervan uit mag worden gegaan dat ook aldaar sprake zou zijn van de gestelde noodzakelijke stimulans. Op grond van artikel 49o ARAR werd met de stimuleringspremie beoogd om de betrokken medewerkers (herplaatsingskandidaten) te stimuleren om zelf actief te zijn bij het zoeken naar andere functies. Van dit oogmerk is bij toepassing van artikel 49tt ARAR geen sprake. De gedachte die uit artikel 49tt ARAR spreekt is dat de VWNW-kandidaat zijn aanspraak op de in paragraaf 3 van hoofdstuk VII-bis ARAR genoemde voorzieningen inruilt voor de stimuleringspremie (Besluit van 6 december 2013, Stb. 2013/540, p. 35-36). Bovendien blijkt juist uit de toelichting op dit artikel dat het niet relevant is wat de kandidaat gaat doen na zijn ontslag op eigen verzoek.
Voor zover is vereist dat de stimuleringspremie de ambtenaar moet bewegen om ontslag te nemen, is eiseres van mening dat aan dit vereiste is voldaan, omdat zij heeft verzocht om ontslag met ingang van 29 september 2016, twee jaar voorafgaand aan haar AOW-gerechtigde leeftijd, en zij er ook voor had kunnen kiezen om terug te keren naar het werk.
4.1
De rechtbank stelt vast dat de Regeling Belastingdienst, neergelegd in onderdeel 7B van de Personele Uitvoeringsbepalingen Belastingdienst (PUB), is gebaseerd op artikel 49xx van het ARAR waarin is bepaald dat het bevoegd gezag de aanspraak op het begeleidingstraject en de voorzieningen, bedoeld in paragraaf 3 en 4 van hoofdstuk VIIbis, kan toekennen aan andere ambtenaren voor zover daarmee de plaatsing van een VWNW-kandidaat wordt gerealiseerd of hiermee een bijdrage wordt geleverd aan het realiseren van een taakstelling.
4.2
In de Regeling Belastingdienst is, voor zover hier van belang, opgenomen dat een medewerker met een vaste aanstelling of met een tijdelijke aanstelling op grond van artikel 6, tweede lid, onder a, van het ARAR werkzaam bij een onderdeel van de Belastingdienst (behalve Douane en FIOD) afspraken kan maken over directe uitstroom met een stimuleringspremie (variant A). Indien voor variant A wordt gekozen, eindigt de aanstelling van de medewerker op eigen verzoek onder toekenning van een stimuleringspremie met toepassing van artikel 49tt van het ARAR. In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat aan de VWNW-kandidaat op zijn aanvraag een stimuleringspremie wordt toegekend, indien hij afziet van zijn aanspraak op het begeleidingstraject en de voorzieningen, bedoeld in paragraaf 3 van hoofdstuk VIIbis.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het feit dat de Regeling Belastingdienst is gebaseerd op artikel 49xx van het ARAR niet betekent dat verweerder bevoegd is om eiseres al dan niet een stimuleringspremie toe te kennen. In de Regeling Belastingdienst is immers bepaald dat de toekenning van een stimuleringspremie met toepassing van artikel 49tt van het ARAR plaatsvindt en dit artikel biedt verweerder geen beleidsvrijheid om een stimuleringspremie al dan niet toe te kennen. In dit artikel is dwingend bepaald dat op aanvraag een stimuleringspremie wordt toegekend, indien de VWNW-kandidaat afziet van zijn aanspraak op het begeleidingstraject en de voorzieningen, bedoeld in paragraaf 3 van hoofdstuk VIIbis. Indien verweerder bepaalde (groepen van) medewerkers had willen uitsluiten van de toekenning van een stimuleringspremie, anders dan de medewerkers, werkzaam bij de Douane en FIOD, dan had hij dat moeten regelen. Nu verweerder dit niet heeft gedaan en eiseres ten tijde van haar aanvraag behoorde tot de doelgroep van de Regeling Belastingdienst, was verweerder gehouden om haar een stimuleringspremie toe te kennen. De rechtbank is in dit verband van oordeel dat de door verweerder genoemde uitspraken van de CRvB van 4 mei 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1730) en 18 mei 2017 (ECLI:NL:CRVB: 2017:1836) niet tot een ander oordeel leiden, omdat daarin sprake is van een andere situatie.
4.4
Ook indien wordt uitgegaan van de juistheid van verweerders standpunt dat hij bevoegd is om een stimuleringspremie al dan niet toe te kennen, heeft verweerder in redelijkheid niet kunnen weigeren om eiseres een stimuleringspremie toe te kennen. De rechtbank kan verweerder in dit verband niet volgen in zijn standpunt dat uit de feiten en omstandigheden een ontslagverzoek van eiseres kan worden afgeleid. Volgens vaste jurisprudentie (zie de uitspraak van de CRvB van 6 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:545) is voor het aannemen van een verzoek om ontslag een onmiskenbare en ondubbelzinnige wilsuiting van de betrokken ambtenaar vereist. Weliswaar kan onder omstandigheden ook uit het feitelijk handelen van een ambtenaar een verzoek om ontslag worden afgeleid; daarvoor is echter wel vereist dat er een ondubbelzinnige gedraging van betrokkene is aan te wijzen, gericht op het verkrijgen van ontslag uit de functie. In dit geval is geen sprake van een aan verweerder gericht verzoek van eiseres om ontslag en evenmin van een ondubbelzinnige gedraging van eiseres, gericht op beëindiging van het dienstverband bij de Belastingdienst, niet in 2015 en ook niet in de periode daarna. Met de aanvraag van eiseres voor ontslag onder toekenning van een stimuleringspremie met ingang van 29 september 2016 is in ieder geval geen sprake meer van een ondubbelzinnige gedraging van eiseres, gericht op beëindiging van het dienstverband bij de Belastingdienst met ingang van 25 september 2018, zoals verweerder heeft gesteld. Bovendien valt niet in te zien waarom verweerder niet op het door hem gestelde ontslagverzoek van eiseres heeft beslist, indien daarvan volgens hem zo duidelijk sprake is.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat een ontslagvoornemen onvoldoende is om aan te nemen dat een betrokkene daadwerkelijk met ontslag zal gaan en niet meer gestimuleerd hoeft te worden om overeenkomstig zijn voornemen en wellicht eerder met ontslag te gaan.
4.5
De rechtbank komt tot de slotsom dat verweerder ten onrechte de aanvraag van eiseres voor ontslag onder toekenning van een stimuleringspremie (variant A) heeft afgewezen. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden van eiseres geen bespreking meer. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te worden vernietigd. De rechtbank zal niet zelf in de zaak voorzien, omdat eiseres op dit moment levensloopverlof geniet. Verweerder zal, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen.
4.6
Ten aanzien van het in bezwaar gedane verzoek van eiseres om vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken, merkt de rechtbank op dat verweerder bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar daarover dient te beslissen.
4.7
De rechtbank acht wel termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 990,- aan kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt
€ 495,-, wegingsfactor 1). Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
4.8
Omdat het beroep gegrond is, dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,- aan haar te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuwe beslissing op bezwaar neemt;
  • bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,- aan haar vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.L. de Vos, voorzitter, mr. J.A. van Schagen en
mr. Y. van Wezel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.A. Kajim-Panjer, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 27 juli 2017
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.