ECLI:NL:CRVB:2017:1836

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 mei 2017
Publicatiedatum
18 mei 2017
Zaaknummer
16/2861 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor een stimuleringspremie in het kader van vrijwillig ontslag bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die sinds 1 december 1973 werkzaam was bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, had verzocht om ontslag per 1 augustus 2014 in het kader van de Regeling flexibel pensioen en uittreden (Regeling FPU). Na zijn ontslagverzoek had hij een aanvraag ingediend voor een stimuleringspremie, bedoeld om medewerkers te prikkelen om vrijwillig ontslag te nemen. De minister heeft deze aanvraag echter afgewezen, omdat de appellant al ontslag had genomen voordat de vrijwillige fase van het Van Werk Naar Werk (VWNW) beleid was afgekondigd. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd.

De Raad oordeelde dat de minister de aanvraag om de stimuleringspremie terecht had afgewezen, omdat de appellant niet voldeed aan de criteria voor de premie. De Raad benadrukte dat de stimuleringspremie bedoeld is om medewerkers te motiveren om vrijwillig ontslag te nemen, en dat de aanvraag van de appellant niet in overeenstemming was met deze doelstelling. De Raad verwierp ook het beroep van de appellant op het vertrouwensbeginsel, omdat er geen duidelijke toezegging was gedaan door de minister of zijn leidinggevende over de toekenning van de premie. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en biedt duidelijkheid over de toepassing van de regelgeving omtrent stimuleringspremies in het kader van vrijwillig ontslag.

Uitspraak

16/2861 AW
Datum uitspraak: 18 mei 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
24 maart 2016, 15/3160 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Veiligheid en Justitie (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.F.L. van der Hout, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Hout. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.J. Verhagen en mr. A.L.A. Tortike.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor het kader en de regelgeving van dit hoger beroep verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
1.2.
Appellant was sinds 1 december 1973 werkzaam bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, laatstelijk in de functie van Programmamanager Biometrie bij het Hoofdkantoor Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI).
1.3.
Op 8 mei 2014 heeft appellant de minister via P-Direct verzocht hem per 1 augustus 2014 ontslag te verlenen in verband met de Regeling flexibel pensioen en uittreden (Regeling FPU).
1.4.
Bij besluit van 27 juni 2014 is appellant met ingang van 1 augustus 2014 eervol ontslag verleend op grond van artikel 94a, tweede lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) in verband met de Regeling FPU.
1.5.
Bij algemene brief van 11 juli 2014 heeft de minister alle medewerkers die op dat moment in het personeelsbestand van het Hoofdkantoor DJI voorkwamen, onder wie ook appellant, meegedeeld dat in verband met de voorgenomen reorganisatie voor alle functiegroepen met ingang van 1 juli 2014 de vrijwillige fase van Van Werk Naar Werk (VWNW) is afgekondigd. Voorts heeft appellant een aangepaste versie van deze brief ontvangen, eveneens gedateerd op 11 juli 2014, met de mededeling dat in eerste instantie is gemeend appellant niet mee te nemen in de afkondiging van de vrijwillige fase, maar dat alsnog op verzoek van appellant om dat wel te doen, de brief aan hem is gezonden.
1.6.
Op 11 juli 2014 is door leidinggevende D. een mobiliteitsgesprek in het kader van het VWNW-beleid gehouden met appellant, in aanwezigheid van L. als onafhankelijk procesbewaker. Er is een (verkort) VWNW-plan als bedoeld in artikel 49y van het ARAR opgemaakt en door de aanwezigen ondertekend. In dit plan is als te behalen resultaat voor de komende periode vermeld het aanvragen van een stimuleringspremie.
1.7.
De aanvraag van appellant van 16 juni 2014 om toekenning van een stimuleringspremie is door D. op 27 juli 2014 voor niet akkoord getekend.
1.8.
Bij besluit van 28 november 2014, gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 5 juni 2015 (bestreden besluit), heeft de minister de aanvraag om toekenning van de stimuleringspremie afgewezen. Appellant had reeds vóór de vrijwillige VWNW-fase uit eigen beweging en met de bedoeling gebruik te maken van de FPU-regeling om ontslag verzocht. Hij voldeed daarmee niet aan de criteria om in aanmerking te komen voor een stimuleringspremie op grond van artikel 49tt van het VWNW-beleid.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank acht de uitleg die de minister in het onderhavige geval heeft gegeven aan
artikel 49tt van het ARAR redelijk en rechtens aanvaardbaar. Blijkens de toelichting op artikel 49tt van het ARAR in de Nota van Toelichting, Stb 2013, 540, is de (aanspraak op een) stimuleringspremie bedoeld om als prikkel te dienen voor vrijwillig vertrek en moet daarom voorafgaan aan dat vertrek. Nu vaststaat dat appellant op het moment van het ontslagverzoek op 8 mei 2014 geen VWNW-kandidaat was en aan hem reeds ten tijde van de afkondiging van de vrijwillige VWNW-fase vrijwillig FPU-ontslag was verleend, heeft de minister appellant terecht niet in aanmerking gebracht voor een stimuleringspremie. De vraag of appellant op 11 juli 2014 vrijwillig VWNW-kandidaat als bedoeld in artikel 49r, aanhef en onder i van het ARAR is geworden, en de daarmee verband houdende vragen of een
VWNW-plan is vastgesteld en appellant kenbaar heeft gemaakt dat te willen uitvoeren, kunnen gelet daarop onbesproken blijven. Het beroep van appellant op strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur slaagt niet. Evenmin is sprake van een gerechtvaardigd beroep op het vertrouwensbeginsel.
3. De Raad komt naar aanleiding van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht tot de volgende beoordeling.
3.1.
De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen en maakt deze tot de zijne. Naar aanleiding van wat in hoger beroep is aangevoerd voegt de Raad daaraan nog het volgende toe.
3.2.
De Raad heeft reeds eerder in vergelijkbare zaken (uitspraken van 28 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3453 en 9 augustus 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX4798) overwogen dat een stimuleringspremie zoals hier aan de orde is bedoeld om medewerkers door middel van een financiële prikkel ertoe te bewegen ontslag te nemen teneinde de aanwezige boventalligheid te verminderen. Nu appellant reeds ontslag had genomen was bevordering van het vertrek niet meer nodig en zou inwilliging van zijn verzoek in strijd komen met de strekking van de maatregel. Uit de genoemde jurisprudentie volgt voorts dat de minister niet gehouden was om appellant alsnog in de gelegenheid te stellen een reeds ingediend (en ingewilligd) verzoek om ontslag aan te passen.
3.3.
Dat appellant in de gelegenheid is gesteld om een aanvraag in te dienen en dat daarbij het VWNW-traject is gevolgd, kan niet leiden tot een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. Dit geldt evenzeer voor het betoog van appellant dat zijn functioneel leidinggevende bij zijn afscheidsreceptie gezegd zou hebben dat appellant een stimuleringspremie krijgt. Daarmee is nog geen sprake van een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging door het bevoegde orgaan.
3.4.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2017.
(getekend) M.T. Boerlage
(getekend) A. Mansourova

HD