1.2.De bij het primaire besluit van 24 december 2014 over 2013 opgelegde boete bedraagt in totaal € 24.408,50, en is opgelegd onder meer wegens overtreding in dat jaar van de gebruiksnorm dierlijke meststoffen (€ 15.407) en van de fosfaatgebruiksnorm (€ 8.101,50).
Verweerder heeft bij het bestreden besluit de totale oppervlakte landbouwgrond naar boven bijgesteld (naar 16,87 ha), en als gevolg daarvan ook de overschrijdingen van de gebruiksnorm dierlijke mest (van 2.201 kg stikstof naar 2.068 kg stikstof) en de fosfaatgebruiksnorm (van 1.473 kg naar 1.407 kg) aangepast. Verweerder heeft naar aanleiding hiervan de hiervoor opgelegde boetes verlaagd naar € 14.476,70 (gebruiksnorm dierlijke meststoffen) en € 8.101,50 (fosfaatgebruiksnorm). De totale boete, inclusief een bedrag voor hier niet aan de orde zijnde overtredingen, van € 22.215,48 heeft verweerder met 50% gematigd omdat het onderzoek in 2014 heeft plaatsgevonden en eiser voor 2013 niet in staat was de situatie op zijn bedrijf in overeenstemming te brengen met de geldende wet- en regelgeving. Verder heeft verweerder bij het bestreden besluit de totale boete verder met 10% gematigd naar € 9.996,97 vanwege de duur tussen de start van het onderzoek en het primaire besluit. Voor het overige is het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Eiser heeft het bestreden besluit gemotiveerd aangevochten. Op zijn stellingen zal de rechtbank, voor zover nodig, in het navolgende ingaan.
3. Ingevolge artikel 7 van de Msw is het verboden om meststoffen op of in de bodem te brengen.
Ingevolge artikel 8, aanhef en onder a en c, van de Msw geldt dit verbod niet indien de op of in de landbouwgrond gebrachte hoeveelheid meststoffen in het desbetreffende jaar de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen en de fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen niet overschrijdt.
Uit de artikelen 9 en 11 van de Msw volgt dat de hoogte van deze gebruiksnormen afhangt van het aantal hectaren tot het bedrijf behorende landbouwgrond.
Onder “tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond” wordt ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder m, van de Msw verstaan: "in Nederland gelegen oppervlakte landbouwgrond, die in het kader van een normale bedrijfsvoering bij het bedrijf in gebruik is."
Op grond van artikel 51 van de Msw kan de Minister een overtreder een boete opleggen ter zake van overtreding van onder meer artikel 7 van de Msw.
4. Uit het systeem van de artikelen 7 en 8 van de Msw alsmede de wetsgeschiedenis blijkt dat het systeem van normstelling, waarin de wetgever bij invoering van de gebruiksnormen heeft voorzien, uitgaat van een algeheel verbod op het op of in de bodem brengen van meststoffen, waaraan de landbouwer die meststoffen heeft gebruikt slechts kan ontkomen als aan de voorwaarden voor opheffing van het verbod is voldaan. De materiële bewijslast ten aanzien van de naleving van de gebruiksnormen ligt volgens dit systeem dus primair bij degene die de meststoffen op of in de bodem brengt of laat brengen. Laatstgenoemde zal, om een geslaagd beroep op de opheffing van het verbod in zijn geval (‘strafuitsluitingsgrond’) te kunnen doen, aannemelijk moeten maken dat de gebruiksnormen niet door hem zijn overschreden. De weg waarlangs het aannemelijk maken van naleving van de gebruiksnormen geschiedt, ligt in zoverre vast dat de wet niet alleen regelt aan de hand van welke elementen wordt bepaald hoeveel stikstof of fosfaat op of in de bodem is gebracht, maar bovendien de landbouwer de verplichting oplegt om, mede ten behoeve daarvan, bepaalde gegevens over de meststoffenhuishouding van het landbouwbedrijf te administreren en over te leggen. Dit neemt niet weg dat de landbouwer aan de hand van alternatieve gegevens en bepalingswijzen die voldoende zijn onderbouwd en betrouwbaar zijn om als bewijs te kunnen dienen, aannemelijk kan maken dat de gebruiksnormen niet zijn overschreden. Dat degene die in weerwil van het algehele verbod van artikel 7 van de Msw meststoffen op of in landbouwgrond brengt, dient te verantwoorden dat hij de voor het desbetreffende jaar geldende gebruiksnorm(en) niet overschrijdt, laat onverlet dat de verweerder, indien hij ter zake een bestuurlijke boete wil opleggen, op basis van concrete feiten en omstandigheden dient aan te tonen dat de overtreding is begaan.
5. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte een aantal tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond, nader aangeduid als percelen 3, 4 en x, buiten beschouwing heeft gelaten. Hij stelt daartoe dat deze percelen wel degelijk landbouwgrond zijn en dat hij over deze percelen ook de feitelijke beschikkingsmacht had.