6.1Verhuurconstructie
Zoals uit het vorenstaande blijkt gaat het om een particulier, Nederlander of buitenlander, die een boot laat bouwen bij een Nederlandse- of buitenlandse werf. Door tussenkomst van fiscale taks-adviseurs wordt kenbaar gemaakt dat er mogelijkheden zijn om de btw/VAT-druk op een dergelijke aanschaf te beperken tot een beperkt, en waarschijnlijk voor de particulier aanvaardbaar, btw/vat bedrag. De particulier moet dan wel gebruik maken van een YOC (Yacht Owning Company) op de Kanaaleilanden of op Aruba. Onder welke titel deze ter-beschikkingstelling plaatsvindt, is niet bekend. De charterlimited verhuurt het jacht aan [AA] . [AA] voert het jacht in op haar naam. [AA] geeft de omzetbelasting bij invoer op grond van artikel 23 Wet OB 1968 op aangifte aan en brengt deze op dezelfde aangifte in aftrek. [AA] verhuurt het schip ten slotte aan de particulier. De particulier betaalt slechts een fractie van de waarde van het jacht aan huur. Over deze huurprijs brengt de jachtmakelaardij omzetbelasting in rekening aan de particulier. Het resultaat van een en ander is dat de particulier zonder noemenswaardige BTW-druk de beschikking heeft over een jacht. Ik ben van mening dat het tussenschakelen van [AA] louter is ingegeven om het verschuldigde bedrag aan omzetbelasting te reduceren. Een binnen de Europese Gemeenschap gevestigde persoon is voor het gebruik van een goed binnen het omzetbelastinggebied van de Europese gemeenschap omzetbelasting verschuldigd.
[AA] werkt door deze handelswijze mee aan een beperking van Europese btw-heffing, [AA] heeft in het schema ten onrechte gebruik gemaakt van de aan haar toegekende vergunning ex. Artikel 23 Wet op de Omzetbelasting 1968. [AA] is louter en alleen een facilitaire onderneming welke een administratieve rol vertolkt binnen het schema.
De werkelijkheid is dat een particulier een boot koopt bij een werf en deze louter en alleen persoonlijk gaat gebruiken en totaal niet van plan is betreffende boot te exploiteren jegens derden. De particulier is omzetbelasting/invoerrechten verschuldigd op het moment dat het jacht de nationale wateren binnenkomt.
Ik stel voor de vergunning ex. Artikel 23 Wet op de Omzetbelasting per direct in te trekken aangezien [AA] de vergunning door
dezehandelswijze niet bezigt in het kader van een door haar gedreven onderneming.”
18. Op basis van het rapport van het boekenonderzoek over de jaren 2001 tot en met 2004 is aan eiseres door de Belastingdienst Douane Noord, kantoor Groningen op 6 september 2006 een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) uitgereikt voor € 4.521.050 aan omzetbelasting. Het betrof hier het door eiseres ingevoerde jacht [h] .
19. Over de utb van 6 september 2006 hebben eiseres en de Belastingdienst Douane tot in cassatie geprocedeerd. Bij arrest van 4 oktober 2013 (ECLI:NL:HR:2013:781) heeft de Hoge Raad onder meer het volgende beslist: “3.4.3.
(…)
Wanneer veronderstellenderwijs ervan wordt uitgegaan dat de invoer van het jacht heeft plaatsgevonden in het kader van een samenstel van (rechts)handelingen die misbruik van recht opleveren, dan dienen blijkens de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie met betrekking tot het verbod van misbruik van recht de in het kader daarvan verrichte transacties zo te worden geherdefinieerd dat de situatie wordt hersteld zoals zij zou zijn geweest zonder de transacties die dit misbruik vormen (zie onder meer HvJ 21 februari 2006, Halifax plc e.a., C-255/02, BNB 2006/170, en 22 december 2010, Weald Leasing Ltd., C-103/09, BNB 2011/203). Dienaangaande heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat het recht op aftrek mag worden onthouden voor elke transactie waarvan vaststaat dat misbruik is of wordt gemaakt van het recht op aftrek (zie eveneens het arrest Halifax, punt 95).
De veronderstelde omstandigheid dat de invoer van het jacht onderdeel is van een samenstel van (rechts)handelingen laat onverlet dat het jacht feitelijk in Nederland is ingevoerd in het vrije verkeer van de Europese Unie en dat ter zake van die invoer omzetbelasting verschuldigd is geworden. Aangezien de toepassing van artikel 23 van de Wet geen verschil maakt voor de hoogte van de ter zake van de invoer verschuldigde omzetbelasting en voorts de toepassing van de regeling niet toe of afdoet aan het veronderstelde misbruik van het recht op aftrek, is het bepaalde in artikel 23 van de Wet van geen betekenis bij het ontnemen van het door misbruik verkregen beoogde voordeel. Gelet op het hiervoor overwogene wordt dan ook de stelling van de Inspecteur verworpen dat in geval van misbruik van recht toepassing van artikel 23 van de Wet achterwege moet blijven.”
20. Bij brief van 12 december 2008 van mr. [BB] van de Belastingdienst Utrecht-Gooi, kantoor Hilversum en gericht aan [p] , is aangekondigd dat vier naheffingsaanslagen omzetbelasting zullen worden opgelegd over de jaren 2003, 2004 en 2005. In de brief wordt de constructie beschreven, wordt ingegaan op de stelling van eiseres dat sprake is van gewekt vertrouwen en wordt aangegeven dat de in aftrek gebrachte voorbelasting wordt gecorrigeerd en dat de vier op te leggen naheffingsaanslagen gegrond zijn op misbruik van recht. Verweerder verwijst in de brief naar het boekenonderzoek over de jaren 2001 tot en met 2004. In de brief is tevens aangegeven dat de gevolgen van het boekenonderzoek zijn besproken met [p] , [I] ( [L] ), [D] ( [M] ), [DD] (Belastingdienst; hierna: [DD] ) en [EE] (Belastingdienst).
21. Met dagtekening 24 december 2008 heeft verweerder aan eiseres vier naheffingsaanslagen omzetbelasting en beschikkingen heffingsrente opgelegd. In naheffingsaanslag 1 is begrepen het jacht [FF] dat in 2004 onder de ‘constructie’ is gebracht en een ander jacht. Naheffingsaanslag 2 ziet op de jachten [GG] , [HH] , [II] en [JJ] . Naheffingsaanslag 3 ziet op het jacht [h] . Naheffingsaanslag 4 ziet op de jachten [KK] , [LL] en [MM] en de helikopter [NN] . Eiseres heeft met dagtekening 5 januari 2009 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen.
22. De particuliere eigenaren/bezitters van de in de naheffingen betrokken jachten en helikopter hebben allen hun woonplaats buiten Nederland. Ook de thuishavens van de jachten en helikopter zijn niet in Nederland gelegen.
23. In geschil is of de naheffingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of de naheffingsaanslagen zijn opgelegd in strijd met het verdedigingsbeginsel, het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel, zoals eiseres verdedigt. Voorts is in geschil of sprake is van misbruik van recht, zoals verweerder bepleit. Ten slotte is in geschil of de naheffingsaanslagen zijn opgelegd in strijd met het vertrouwensbeginsel.
Beoordeling van het geschil
Verdedigingsbeginsel, motiveringsbeginsel en zorgvuldigheidsbeginsel
24. Eiseres stelt dat het verdedigingsbeginsel is geschonden omdat de naheffingsaanslagen zonder enige vooraankondiging zijn opgelegd. Daardoor is eiseres niet in de gelegenheid gesteld om voorafgaand aan het opleggen van de naheffingsaanslagen haar standpunt kenbaar te maken. Eiseres is van mening dat bij de douaneprocedure en de onderhavige procedure afzonderlijk moet worden getoetst of het verdedigingsbeginsel is geschonden. Volgens eiseres ontbreekt de motivering van de uitspraak op bezwaar in essentie en is het opleggen van naheffingsaanslagen ter behoud van rechten in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
25. Uit de brief die verweerder op 12 december 2008 aan eiseres heeft gezonden kan worden afgeleid dat de naheffingsaanslagen reeds op 23 juni 2008 zijn aangekondigd. Dit wordt bevestigd in de brief van gemachtigde van eiseres aan verweerder van 14 april 2009, waarin hij aangeeft niet in te stemmen met behandeling van de bezwaarschriften door [DD] . In de brief is, voor zover hier van belang het volgende vermeld:
“(…) Zoals u zelf aangeeft heeft de heer [DD] deelgenomen aan het gesprek van 23 juni 2008, waarbij reeds werd aangekondigd dat er naheffingsaanslagen zouden worden opgelegd.(…)”.
26. Nu de naheffingsaanslagen zijn opgelegd met dagtekening 28 december 2008, dat wil zeggen ruim een half jaar na het gesprek van 23 juni 2008, is van schending van het verdedigingsbeginsel geen sprake. Van naheffingsaanslagen die zijn opgelegd “ter behoud van rechten”, waarmee eiseres kennelijk bedoeld dat de aanslagen niet althans ontoereikend zijn gemotiveerd, is evenmin sprake. De gronden voor het opleggen van de naheffingsaanslagen zijn zowel mondeling als schriftelijk meegedeeld.
27. In de uitspraak op bezwaar van 17 januari 2014 wordt verwezen naar de tien pagina’s tellende motivering van de uitspraak van 13 december 2013. De stelling van eiseres dat sprake is van schending van het motiveringsbeginsel mist dus feitelijke grondslag.
28. Gelet op hetgeen ten aanzien van het verdedigingsbeginsel en het motiveringsbeginsel is overwogen, is van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel evenmin sprake.
29. Uit vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie volgt dat om te kunnen vaststellen dat sprake is van misbruik van recht, ten eerste vereist is dat de betrokken transacties ertoe leiden dat in strijd met het doel van Btw-richtlijn en de daarop gebaseerde nationale bepalingen een belastingvoordeel wordt toegekend. Ten tweede moet uit een geheel van objectieve factoren blijken dat het wezenlijke doel van de transactie erin bestaat een belastingvoordeel te verkrijgen. Het is aan de nationale rechter om vast te stellen wat de werkelijke inhoud en betekenis van de betrokken handelingen zijn. Daarbij kan hij het louter artificiële karakter van de handelingen in aanmerking nemen alsmede de banden van juridische, economische en/of persoonlijke aard tussen de bij de constructie ter verlaging van de belastingdruk betrokken ondernemers. Wanneer misbruik is vastgesteld, moeten de in het kader daarvan verrichte transacties zo worden geherdefinieerd dat de situatie wordt hersteld zoals zij zou zijn geweest zonder de transacties die dit misbruik vormen (zie onder meer Hof van Justitie 21 februari 2006, zaak Halifax, ECLI:EU:C:2006:121).
30. Uit het arrest van het Hof van Justitie van 22 december 2010 (zaak Weald Leasing, ECLI:EU:C:2010:804) kan worden afgeleid dat de omstandigheid dat een onderneming ervoor kiest bedrijfsmiddelen te leasen in plaats van deze bedrijfsmiddelen rechtstreeks te verwerven in beginsel niet leidt tot een belastingvoordeel dat wordt toegekend in strijd met het doel van de bepalingen van de Btw-richtlijn. Daarbij geldt wel de voorwaarde dat de contractvoorwaarden inzake deze leasingtransacties, in het bijzonder die met betrekking tot de vaststelling van de leasevergoeding, overeenstemmen met normale marktvoorwaarden en de betrokkenheid van een derde intermediair bij die transacties niet ertoe leidt dat de toepassing van die bepalingen wordt verhinderd, hetgeen de verwijzende rechter moet nagaan.
31. In zijn arresten van 10 februari 2012 (onder meer: ECLI:NL:HR:2012:BK1057) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het een belastingplichtige weliswaar vrij staat om de voor hem voordeligste weg te kiezen, maar dat die vrijheid niet zo ver gaat dat, met het oogmerk van belastingverijdeling, een kunstmatige en van elk reëel belang ontblote weg kan worden gekozen die ertoe leidt dat in strijd met doel en strekking van de wet wordt gehandeld. 32. Verweerder stelt zich op het standpunt dat met de verhuurstructuur een belastingvoordeel wordt behaald in strijd met doel en strekking van de wet. Daarbij is volgens verweerder van belang dat het evenwicht tussen aftrek van voorbelasting en verschuldigdheid van belasting door het samenstel van transacties en de onwaarschijnlijk lage verhuurprijs die eiseres in rekening brengt volledig is verstoord. Verweerder stelt dat er geen zakelijke redenen zijn voor de verhuurtransacties volgend op de aankoop van het jacht door de YOC. Zij vinden volgens verweerder plaats onder economisch en commercieel volstrekt ongebruikelijke voorwaarden. Het wezenlijke doel van de structuur is het jacht tegen een minimale prijs aan de particulier ter beschikking te stellen en aldus de omzetbelastingdruk te minimaliseren. Volgens verweerder is de voornaamste reden voor het tussenschakelen van [O] of [b] en eiseres en het uit- en weer invoeren van het jacht het behalen van belastingvoordeel. Eiseres speelt in dit kader volgens verweerder een cruciale rol. Zij voert het jacht in, brengt de bij invoer verschuldigde omzetbelasting in aftrek en maakt het aldus mogelijk dat het jacht btw-vrij wordt gebruikt voor privédoeleinden van de particulier. Er bestaan geen zakelijke redenen om [b] of [O] en eiseres als tussenpersoon in te schakelen en evenmin om het jacht uit te voeren uit de EU en binnen zo kort mogelijke tijd weer in te voeren. Verweerder merkt ten slotte op dat eiseres de structuur eufemistisch als ‘VAT Deferment Scheme’ heeft betiteld.
33. Eiseres stelt dat de arresten van het Hof van Justitie inzake misbruik van recht niet met terugwerkende kracht kunnen worden toegepast. Het feit dat gekozen is voor verhuur in plaats van koop vormt geen misbruik van recht. Alle overeenkomsten zijn aangegaan tussen onafhankelijke derden en zakelijk handelende partijen. De door de particulier betaalde huur is weliswaar laag maar zeker niet symbolisch. Het is gebruikelijk dat kostbare jachten niet in privé maar door een entiteit worden gekocht. Het land waar de juridische eigenaar is gevestigd is bepalend voor de nationaliteit en de vlagvoering van het jacht en daarmee voor het van toepassing zijnde recht. Vanuit persoonsbeveiligings- en privacyoverwegingen is een YOC meestal gevestigd in jurisdicties die persoonsgegevens vertrouwelijk behandelen. Nu eiseres geen voordeel met de structuur behaalt, kan zij ook niet worden geconfronteerd met de gevolgen van misbruik van recht. In het geval geconcludeerd moet worden dat sprake is van misbruik van recht moeten de transacties worden geherdefinieerd. Nu het verbruik van het jacht niet in Nederland plaatsvindt en de bestemming van het jacht niet in Nederland is gelegen, kan herdefiniëring niet tot heffing in Nederland leiden, aldus eiseres.
34. In zijn hiervoor aangehaalde arresten van 10 februari 2012 overweegt de Hoge Raad dat hij toepassing van het leerstuk van misbruik van recht niet heeft uitgesloten voor de heffing van omzetbelasting (zie Hoge Raad 16 september 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC5077, Hoge Raad 31 augustus 1998, ECLI:NL:HR:198:AA239 en Hoge Raad 28 april 1999, ECLI:NL:HR:AA2744). Vervolgens oordeelt de Hoge Raad dat in de in geding zijnde casus, die betrekking heeft op de jaren 2001 en 2002, sprake is van misbruik van recht. Hieruit volgt dat de Hoge Raad het leerstuk van misbruik van recht al in de jaren negentig heeft erkend. Van toepassing van het leerstuk met terugwerkende kracht is dus geen sprake. 35. Naar het oordeel van de rechtbank moeten bij de beantwoording van de vraag of sprake is van misbruik van recht het samenstel van (rechts-)handelingen en de daarbij betrokken partijen in ogenschouw worden genomen.
36. Gelet op hetgeen eiseres daaromtrent heeft aangevoerd acht de rechtbank de oprichting van de YOC en de overdracht van de juridische eigendom van het jacht aan de YOC begrijpelijk. Eiseres heeft echter geen enkele plausibele verklaring gegeven voor de tussenschakeling van [O] , [b] en haarzelf in de gekozen structuur. De rechtbank acht aannemelijk dat deze rechtspersonen uitsluitend in de structuur zijn betrokken vanwege de mogelijkheid tot het realiseren van een belastingvoordeel. Ten aanzien van eiseres heeft daarbij bovendien te gelden dat zij beschikte over een vergunning als bedoeld in artikel 23 van de Wet OB. Dit had als voordeel dat de verschuldigde omzetbelasting wegens invoer en de daarbij behorende aftrek konden worden aangegeven op dezelfde btw-aangifte.
37. Verweerder heeft gemotiveerd gesteld dat de door eiseres aan de particulier in rekening gebrachte huurprijzen abnormaal laag zijn en in geen enkele verhouding staan tot prijzen die commercieel gebruikelijk zijn. Op sites waarop jachten in dit marktsegment te huur worden aangeboden, worden volgens verweerder huurprijzen per week gehanteerd die eiseres per jaar in rekening brengt. Eiseres heeft hetgeen verweerder heeft aangevoerd onvoldoende betwist. De stelling van eiseres dat dit soort jachten niet rendabel te verhuren is, kan haar niet baten. Integendeel, hieruit blijkt dat verhuur via onafhankelijke commerciële partijen onder zakelijke voorwaarden niet tot de mogelijkheden behoort. Uit de onder 10 en 11 aangehaalde e-mailberichten blijkt dat de betalingen van de fees aan en door de betrokken partijen volledig op elkaar zijn afgestemd en worden geregisseerd door eiseres. Partijen zijn dus volledig van elkaar afhankelijk en hebben niet de mogelijkheid de door hen in rekening te brengen vergoedingen zelf en op zakelijke gronden te bepalen.
38. Uit de onder 9. aangehaalde documentatie kan, in samenhang met de overige feiten en omstandigheden, worden afgeleid dat belastingbesparing de doorslaggevende beweegreden is geweest voor het opzetten en uitvoeren van de structuur. Gelet op het voorgaande en in aanmerking nemende dat vaststaat dat het jacht uitsluitend door een particulier voor privédoeleinden wordt gebruikt, is dit belastingvoordeel in strijd met de doelstellingen van de Wet OB en de Btw-richtlijn verkregen.
39. Uit punt 95 van het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Halifax en rechtsoverweging 3.7.2. van het hierboven onder 31. aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 10 februari 2012 volgt dat het recht op aftrek mag worden onthouden voor elke transactie waarvan vaststaat dat misbruik is of wordt gemaakt van het recht op aftrek. Bij deze correctie is niet van belang wie van het beoogde of verkregen belastingvoordeel (het meest) heeft geprofiteerd. Het andersluidende standpunt van eiseres wordt verworpen. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat sprake is van misbruik van recht.
Vertrouwensbeginsel en rechtszekerheidsbeginsel
40. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder met het uitbrengen van het controlerapport van 20 juli 1999 bij eiseres het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat zij de artikelen 15 en 23 van de Wet OB terecht heeft toegepast.
41. Uit vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie (zaak Halifax en Hof van Justitie 18 december 2014, zaak Italmoda, ECLI:EU:C:2014:2455) volgt dat justitiabelen in geval van fraude of bedrog en misbruik geen beroep op het Unierecht kunnen doen. Het Hof van Justitie maakt daarbij geen enkel onderscheid tussen fraude en bedrog enerzijds en misbruik anderzijds.
42. Uit de hiervoor onder punt 41. aangehaalde arresten en het arrest van het Hof van Justitie van 8 juni 2000 (zaak Breitsohl, ECLI:EU:C:2000:304, punt 38) volgt voorts dat justitiabelen geen beroep op het vertrouwens- en rechtzekerheidsbeginsel toekomt in geval van fraude en misbruik (in gelijke zin: Hoge Raad 28 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2430). 43. Nu de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld dat sprake is van misbruik van recht, kan een beroep op het vertrouwensbeginsel op die grond reeds niet slagen.
44. Uit het arrest van het Hof van Justitie van 20 juni 2013 (zaak Paul Newey, ECLI:EU:C:2013:409, punt 50) volgt dat ingeval van misbruik van recht de contractuele bepalingen zodanig moeten worden geherdefinieerd dat de situatie wordt hersteld zoals zij zou zijn geweest zonder de handelingen die dit misbruik vormen.
45. Eiseres stelt zich -zakelijk weergegeven- op het standpunt dat herdefiniëring niet kan leiden tot heffing in Nederland omdat de jachten niet duurzaam in Nederland worden gebruikt. Er is sprake van een intracommunautaire levering door eiseres of een binnenlandse levering door eiseres, gevolgd door een overbrenging door de particulier.
46. Volgens verweerder volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 4 oktober 2013 dat eiseres het jacht in Nederland ten invoer heeft aangegeven en op haar binnenlandse aangifte afgerekend. Wanneer vastgesteld wordt dat sprake is van misbruik kan volgens verweerder in iedere schakel het recht op aftrek worden ontzegd en dus ook de aftrek van de door eiseres op haar binnenlandse aangifte verantwoorde invoer-btw.
47. Uit rechtsoverweging 3.4.3 van het arrest van de Hoge Raad van 4 oktober 2013 kan worden afgeleid dat toepassing van artikel 23 van de Wet OB niet tot de handelingen behoort die worden geherdefinieerd. Voorts volgt uit deze rechtsoverweging dat in geval van misbruik van recht het recht op aftrek mag worden onthouden.
48. Het standpunt van eiseres dat het recht op aftrek niet mag worden geweigerd omdat sprake is van intracommunautaire of binnenlandse leveringen door eiseres wordt verworpen, reeds vanwege het feit dat niet is gebleken dat dergelijke leveringen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden of in de btw-aangifte zijn verantwoord.
49. De conclusie uit het voorgaande is dat de aftrek terecht is nageheven. De beroepen zijn dus ongegrond.
50. Nu eiseres geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente heeft aangevoerd, dienen de beroepen inzake de beschikkingen heffingsrente eveneens ongegrond te worden verklaard.
Vergoeding van immateriële schade
51. Eiseres stelt zich op het standpunt zij recht heeft op een vergoeding van immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
52. Uit het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:25210) volgt dat de rechtszekerheid als algemeen aanvaard rechtsbeginsel dat aan artikel 6 van het EVRM mede ten grondslag ligt, ertoe noopt dat ook de beslechting van belastinggeschillen binnen een redelijke termijn plaats dient te vinden. Een overschrijding van die termijn leidt, behoudens bijzondere omstandigheden, in de regel tot spanning en frustratie (vergelijk EHRM 29 maart 2006, nr. 62361/00, Riccardi tegen Italië, JB 2006/134), wat grond vormt voor vergoeding van immateriële schade met toepassing van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht, aldus de Hoge Raad. 53. Uit het arrest volgt voorts dat bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden aangesloten bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006. Voor een uitspraak in eerste aanleg heeft te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In deze termijn is de duur van de bezwaarfase inbegrepen. In gevallen waarin de bezwaar- en beroepsfase tezamen onredelijk veel tijd in beslag hebben genomen heeft als regel te gelden dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt en de beroepsfase voor zover deze meer dan anderhalf jaar in beslag neemt (HR 22 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX6666). Indien de redelijke termijn is overschreden, dient als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief te worden gehanteerd van € 500 per halfjaar dat die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. 54. De rechtbank stelt vast dat na de indiening van het bezwaarschrift van eiseres op 5 januari 2009 tot de datum van deze uitspraak meer dan acht jaren zijn verstreken. De redelijke termijn is derhalve in beginsel overschreden met ruim zes jaren. De redelijke termijn kan echter worden verlengd in bijzondere omstandigheden. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval sprake van dergelijke bijzondere omstandigheden, omdat het bezwaarschrift in overleg met eiseres is aangehouden tot in de procedure over de utb onherroepelijk was beslist. De redelijke termijn dient naar het oordeel van de rechtbank met vier jaren en negen maanden te worden verlengd. Dientengevolge is de redelijke termijn met naar boven afgerond 1,5 jaar overschreden. Naar het oordeel van de rechtbank dient de overschrijding geheel aan de rechtbank te worden toegerekend. De vergoeding voor immateriële schade bedraagt € 1.500 (3 x € 500). Deze komt ten laste van de Staat.
55. De rechtbank vindt aanleiding de Staat te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het verzoek om immateriële schadevergoeding redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 742,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495, een wegingsfactor 1,5 vanwege het aantal samenhangende zaken en een wegingsfactor 0,5 vanwege het feit dat alleen het verzoek inzake de immateriële schadevergoeding wordt toegewezen). De rechtbank ziet om die reden evenmin aanleiding voor een integrale proceskostenvergoeding. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.